ECLI:NL:RBMNE:2024:1782

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
UTR 22/1753
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen loonsanctie in bestuursrechtelijke procedure

Op 14 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiseres] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv, waarin werd bepaald dat er geen loonsanctie aan eiseres zou worden opgelegd. De werkneemster, die in dienst was bij eiseres, had zich ziekgemeld en een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, welke was afgewezen. Eiseres stelde dat zij procesbelang had bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank, omdat de werkneemster mogelijk schadevergoeding zou eisen. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres geen procesbelang had, omdat de loonsanctie niet meer kon worden opgelegd en het bestreden besluit geen gevolgen had voor toekomstige besluitvorming. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees erop dat eiseres geen recht had op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en partijen werden gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1753
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.H. van der Vleuten),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(gemachtigde: mr. S Elfert).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij], uit [plaats] (de werkneemster)
(gemachtigde: mr. I. Winia).

Inleiding

1.1.
De werkneemster was in dienst bij eiseres als junior belastingadviseur. Zij heeft zich op 7 augustus 2019 ziekgemeld en op 14 mei 2021 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Met het besluit van 16 juli 2021 heeft het Uwv bepaald dat de werkneemster geen recht heeft op een WIA-uitkering met ingang van 4 augustus 2021, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2.
De werkneemster was het niet eens met deze afwijzing van haar aanvraag en heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 9 maart 2022 heeft het Uwv het bezwaar van de werkneemster gegrond verklaard, voor zover dat was gericht tegen het niet opleggen van een loonsanctie aan eiseres. Het Uwv liet de beslissing van 16 juli 2021 echter wel ongewijzigd in stand. De loonsanctie is niet aan eiseres opgelegd, omdat de wachttijd van 104 weken in het kader van de Wet WIA inmiddels al was verstreken. Het Uwv kan aan eiseres alleen een loonsanctie opleggen binnen 104 weken nadat de werkneemster zich heeft ziekgemeld. [1]
1.3.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit.
1.4.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De werkneemster heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. G.P. Raats, als waarnemer van de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het Uwv, de werkneemster en de gemachtigde van de werkneemster.
1.6.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Het Uwv hoeft geen proceskosten of griffierecht te vergoeden.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank zal eerst ambtshalve de vraag beantwoorden of eiseres voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit.
Wanneer is sprake van (voldoende) procesbelang?
4. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geldt als uitgangspunt dat pas sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat eiseres met het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat eiseres feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden. [2]
5. De rechtbank stelt voorop dat eiseres het eens is met de uitkomst van het bestreden besluit dat aan haar door het Uwv geen loonsanctie wordt opgelegd.
6. Eiseres voert aan dat zij toch procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit, vanwege een mogelijk verzoek om schadevergoeding van de werkneemster aan eiseres en de aantasting van de eer en goede naam van eiseres.
Mogelijk verzoek van de werkneemster om schadevergoeding
7. Eiseres stelt dat zij voldoet aan het criterium dat sprake is van een belang dat ligt in een toekomstige periode. Als de werkneemster een schadevordering jegens haar begint, kan zij verwijzen naar het standpunt van het Uwv dat ten onrechte geen loonsanctie is opgelegd. Als komt vast te staan dat eiseres volledig heeft voldaan aan haar re-integratie-inspanningen, heeft dit invloed op de beoordeling van het schadeverzoek door de civiele rechter.
8. Naar het oordeel van de rechtbank ziet de overweging in de onder 4 genoemde rechtspraak van de CRvB over belang voor een toekomstige periode daar niet op. Die ziet op de situatie waarin het Uwv in een toekomstige periode opnieuw een besluit moet nemen over het wel of niet toekennen van een WIA-uitkering of het alsnog opleggen van een loonsanctie. [3] Zo’n situatie doet zich hier niet voor. De loonsanctie kan immers niet meer worden opgelegd en het bestreden besluit heeft dus geen gevolgen voor eventuele toekomstige besluitvorming.
9. De werkneemster stelt schade te hebben geleden doordat het Uwv ten onrechte aan eiseres geen loonsanctie heeft opgelegd. Ze wil deze schade door het Uwv vergoed krijgen en heeft hiertoe bij het Uwv een verzoek ingediend. Dit verzoek is door het Uwv met een besluit van 16 mei 2023 afgewezen. Eiseres kan opnieuw een verzoek om schadevergoeding indienen nadat het bestreden besluit in rechte vast is komen te staan. Op de zitting heeft het Uwv bevestigd dat als op grond van een nieuw verzoek aan de werkneemster een schadevergoeding zal worden toegekend, hij deze niet op eiseres zal verhalen. Dat betekent dat ook in zoverre geen procesbelang bestaat voor eiseres.
10. Of de werkneemster daarnaast in de toekomst een verzoek om schadevergoeding zal indienen bij eiseres is niet duidelijk. Dit is daarom een onzekere toekomstige gebeurtenis. Deze onzekere toekomstige gebeurtenis is een onvoldoende actueel belang voor ontvankelijkheid van haar beroep. Bovendien zal een eventueel verzoek om schadevergoeding van de werkneemster aan eiseres in een civiele procedure op zijn eigen merites worden beoordeeld. De civiele rechter is niet gebonden aan de overweging van het Uwv in het bestreden besluit dat aan eiseres ten onrechte geen loonsanctie is opgelegd. Dit betekent dat een inhoudelijk oordeel van de bestuursrechter geen feitelijke betekenis heeft, omdat het resultaat de eiseres wil bereiken ongewis blijft.
Aantasting van eer en goede naam
11. Eiseres voert aan dat zij als gerenommeerd accountantskantoor procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank, omdat zij door het bestreden besluit ten onrechte wordt aangetast in haar eer en goede naam als werkgever. Eiseres verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 mei 2010. [4]
12. De uitspraak waarnaar eiseres verwijst ziet op een besluit waarin aan een persoon een huisverbod is opgelegd. De Afdeling acht het in die zaak tot op zekere mate aannemelijk dat de uithuisgeplaatste als gevolg van het hem opgelegde huisverbod in zijn eer en goede naam is geschaad en daarom procesbelang heeft. Daarbij acht de Afdeling redengevend dat een huisverbod, gelet op de gronden waarop dit wordt opgelegd, een publiekelijke afwijzing van het gedrag van de uithuisgeplaatste impliceert. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de materieel opgelegde loonsanctie ook een publiekelijke afwijzing van haar gedrag impliceert en dat zij hierdoor in haar eer en goede naam is aangetast.
13. De rechtbank vindt dat de situatie waarin een huisverbod is opgelegd niet vergelijkbaar is met de constatering van het Uwv dat aan eiseres een loonsanctie had moeten worden opgelegd. Daarbij komt dat deze constatering van het Uwv geen publiekelijke afwijzing van het gedrag van eiseres is, zoals dat bij het opleggen van een huisverbod het geval is. Dat eiseres zich door de overwegingen over de loonsanctie in het bestreden besluit gekwetst voelt is hiervoor onvoldoende. [5] Eiseres heeft op de zitting ook niet duidelijk kunnen maken dat de inhoud van het bestreden besluit een publiekelijk (uitstralings)effect heeft op haar omgeving. Verder heeft eiseres geen schade gesteld als gevolg van de gestelde aantasting van haar eer en goede naam en hiervan is de rechtbank ook niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

14. Eiseres heeft geen procesbelang. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. De rechtbank komt hierdoor niet aan een inhoudelijke beoordeling toe. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
15. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024 door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzitter, en mr. R.C. Moed en mr. E.J. Govaers, leden, in aanwezigheid van
mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier.
griffier
voorzitter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 25, elfde lid, van de Wet WIA.
2.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de CRvB van 5 januari 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:46.
3.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraken van de CRvB van 24 september 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:2402 en 1 juni 2007; ECLI:NL:CRVB:2007:BA6367.
5.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de CRvB van 28 december 2016; ECLI:NL:CRVB:2016:5052.