ECLI:NL:RBMNE:2024:5199

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 23/2362
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde van de woning op € 323.000,- had vastgesteld per 1 januari 2021. Eiseres vond deze waarde te hoog en stelde dat de referentiewoningen die door de heffingsambtenaar waren gebruikt voor de taxatie niet goed vergelijkbaar waren. De heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. M.F.M. Boerlage, verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatiematrix en argumenteerde dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren.

Tijdens de digitale zitting op 15 juli 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en dat de referentiewoningen, ondanks enkele verschillen, goed bruikbaar waren voor de waardebepaling. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres had ook verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens een te lange procedure, maar de rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden en wees dit verzoek af. De uitspraak op bezwaar bleef in stand, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/2362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: mr. M.F.M. Boerlage).

Inleiding

1.1.
In de beschikking van 28 februari 2022 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres 1] in [plaats] (de woning) voor het
belastingjaar 2022 vastgesteld op € 323.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2021. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiseres als eigenares van deze woning ook een aanslag onroerendzaakbelasting en een aanslag watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.2.
Eiseres is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van
2 mei 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift met een taxatiematrix ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 15 juli 2024. De gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de heffingsambtenaar en [taxateur] (taxateur van de heffingsambtenaar) hebben deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling van de rechtbank

2. Het door gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de ‘pinpointbrief’ en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres er al eerder op gewezen dat zij daar niets mee kan. [1]
3. Pas op de zitting wordt door de gemachtigde van eiseres concreet gemaakt waarom eiseres het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. Nadat de heffingsambtenaar in de beroepsfase de WOZ-waarde nader heeft onderbouwd met het verweerschrift (ontvangen door de rechtbank op 8 april 2024 en doorgezonden op 11 april 2024) heeft de gemachtigde van eiseres echter ruimschoots de kans gehad om daar tijdig op te reageren. Met dit procedeergedrag ontneemt de gemachtigde de heffingsambtenaar en de rechtbank de kans om zich adequaat voor te bereiden op (een reactie op) standpunten die pas op de zitting concreet aan een onroerende zaak worden gerelateerd. De rechtbank staat dit procedeergedrag niet toe wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank laat daarom de gronden die de gemachtigde op de zitting heeft aangevoerd en die niet een nadere onderbouwing zijn van gronden uit zijn beroepschrift of pinpointbrief buiten beschouwing. De rechtbank behandelt dus alleen de gronden die de gemachtigde eerder op schrift heeft gesteld en zijn geconcretiseerd op zitting.
Feiten
4. De woning is een in 1926 gebouwde bovenwoning. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 88 m2.
Beoordelingskader
5. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet de heffingsambtenaar inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
6. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2021) niet te hoog is vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is, zal de rechtbank wat eiseres ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
7. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met vier verkopen in [plaats] , te weten:
- [adres 2] , verkocht op 28 augustus 2020 voor € 385.156,-;
- [adres 3] , verkocht op 17 maart 2020 voor € 340.018,-;
- [adres 4] , verkocht op 12 augustus 2020 voor € 292.109,-;
- [adres 5] , verkocht op 12 november 2019 voor € 345.000,-.

Beoordeling van het geschil

8. In geschil is de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum
1 januari 2021. Eiseres bepleit een lagere waarde, namelijk maximaal € 299.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarde van € 323.000,-.
9. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat de referentiewoningen ook bovenwoningen zijn, die in dezelfde straat zijn gelegen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat bouwjaar en uitstraling betreft voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning. Met de taxatiematrix heeft de heffingsambtenaar de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
10. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De referentiewoningen
11. Eiseres stelt dat de referentiewoningen niet goed vergelijkbaar zijn omdat zij allemaal over een dakterras, balkon en/of berging beschikken.
12. De heffingsambtenaar heeft op de zitting onbetwist gesteld dat er geen potentiële referentiewoningen zijn verkocht zonder dakterras, balkon of berging. De rechtbank begrijpt daarom dat de heffingsambtenaar de woning van eiseres heeft moeten vergelijken met referentiewoningen met dakterras, balkon of berging. Uit de matrix blijkt bovendien dat de heffingsambtenaar rekening gehouden heeft met de waarde van de dakterrassen, balkons en bergingen. Gelet op deze uitleg van de heffingsambtenaar op de zitting zijn de referentiewoningen naar het oordeel van de rechtbank voldoende vergelijkbaar. Tussen de woning en de referentiewoningen mogen verschillen zitten, zolang hiermee rekening wordt gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar dit gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Proceskosten van de heffingsambtenaar
13. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank verzocht om (de gemachtigde van) eiseres in de proceskosten van de heffingsambtenaar te veroordelen. Deze kosten bedragen 2x € 75,- per bezwaardossier, per object, voor het inhuren van een extern persoon die specifiek zaken van deze gemachtigde behandelt. Haar uurvergoeding bedraagt € 75,-. Daarbij wijst de heffingsambtenaar op uitspraken van de rechtbank Rotterdam [2] en het gerechtshof Den Haag [3] over het procedeergedrag van gemachtigde. Hoewel de gemachtigde van eiseres in de fase voor het onderzoek ter zitting op bedroevende wijze procedeert ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat sprake is van misbruik van procesrecht. Ook anderszins is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van eiseres of de gemachtigde van eiseres. De rechtbank verwijst naar uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [4] en van de meervoudige kamer van deze rechtbank [5] . De rechtbank wijst dit verzoek af.
Het verzoek om vergoeding van de immateriële schade
14. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst het verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
15. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan 2 jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep als uitgangspunt redelijk. In dit geval gaat de rechtbank echter uit van een verlengde termijn van drie jaar voor de bezwaar- en de beroepsfase samen. Daaraan ligt ten grondslag dat de gemachtigde van eiseres een zeer groot aantal bezwaar- en (hoger)beroepsprocedures heeft lopen bij deze rechtbank, dat hij geen personeel heeft en dat zijn handelswijze noodzakelijkerwijs leidt tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Die handelswijze kan aan eiseres worden toegerekend. Voor een nadere motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar en sluit zij aan bij haar uitspraak van 20 november 2023, overwegingen 17 tot en met 23. [6]
16. De gemachtigde van eiser heeft in dit kader op zitting nog aangevoerd dat de rechtbank de laatste tijd niet altijd de zittingen op de afgesproken maandagmiddag gevuld krijgt en dat de termijn daarom niet verlengd mag worden. De rechtbank overweegt daarover dat het enkele feit dat het aantal zaken van deze gemachtigde in 2024 beter lijkt aan te sluiten op zijn beschikbaarheid, niets afdoet aan zijn gebrekkige capaciteit in voorgaande jaren. Aangezien het beroep van eiser is ingediend in 2023, heeft de planning van deze zaak wel degelijk te lijden gehad onder de beperkte beschikbaarheid van de gemachtigde van eiseres. De rechtbank ziet voor deze procedure daarom geen reden om af te wijken van haar uitspraak van 20 november 2023.
17. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 11 april 2022. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus nog geen drie jaar verstreken. Dit leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

18. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, maakt de heffingsambtenaar aannemelijk dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Daarom is het beroep ongegrond.
19. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft en eiseres geen gelijk krijgt. Bij deze uitkomst is geen ruimte voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht. Ook wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In haar uitspraak van 24 januari 2024, ECLI:NL:RBMNE:2024:221 is de rechtbank ingegaan op het procedeergedrag van de gemachtigde van eiseres.
2.Uitspraak van 3 maart 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:2011, r.o. 17-17.1.
3.Uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:672, r.o. 5.3.
4.Uitspraak van 24 januari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:674.
5.Uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2562.
6.Uitspraak van 20 november 2023: ECLI:NL:RBMNE:2023:6191.