ECLI:NL:RBMNE:2024:5200

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
30 augustus 2024
Zaaknummer
UTR 22/4185
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en onroerendezaakbelasting

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V. uit [vestigingsplaats], en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente]. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een winkelruimte met opslag aan [adres] in [plaats] voor het belastingjaar 2021, welke door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 189.000,- per waardepeildatum 1 januari 2020. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze vaststelling, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hierop beroep ingesteld.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 15 juli 2024, waar de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld, en dat de door hem gebruikte huurwaardekapitalisatiemethode correct is toegepast. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de vastgestelde waarde in twijfel trekken. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar in stand gelaten.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidt tot een toewijzing van een immateriële schadevergoeding van € 50,- aan eiseres. De heffingsambtenaar is ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4185

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente], verweerder
(gemachtigde: M.F.M. Boerlage).

Inleiding

1.1.
In de beschikking van 30 april 2021 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van het object [adres] in [plaats] voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 189.000,- naar waardepeildatum
1 januari 2020.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiseres als eigenares van het object ook een aanslag onroerendezaakbelasting en watersysteemheffing opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
1.3.
In de uitspraak op bezwaar van 12 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hierbij is de WOZ-waarde van het object gehandhaafd.
1.4.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift en een taxatiematrix ingediend.
1.5.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 15 juli 2024. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, vergezeld door [taxateur] , taxateur.

Overwegingen

2. Het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de “pinpointbrief” en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres er al eerder op gewezen dat zij daar niets mee kan. [1]
3. Pas op de zitting wordt door de gemachtigde van eiseres concreet gemaakt waarom eiseres het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. Nadat de heffingsambtenaar in de beroepsfase de WOZ-waarde nader heeft onderbouwd met het verweerschrift (ontvangen door de rechtbank op 12 december 2023 en op 5 maart 2024 doorgestuurd naar de gemachtigde van eiseres) heeft de gemachtigde van eiseres echter ruimschoots de kans gehad om daar tijdig op te reageren. Met dit procedeergedrag ontneemt de gemachtigde de heffingsambtenaar én de rechtbank de kans om zich adequaat voor te bereiden op (een reactie op) standpunten die pas op de zitting concreet aan een onroerende zaak worden gerelateerd. De rechtbank staat dit procedeergedrag niet toe wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank laat daarom de gronden die de gemachtigde op de zitting heeft aangevoerd en die niet een nadere onderbouwing zijn van gronden uit zijn beroepschrift of pinpointbrief buiten beschouwing. De rechtbank behandelt dus alleen de gronden die de gemachtigde eerder op schrift heeft gesteld en zijn geconcretiseerd op zitting.
Feiten
4. De onroerende zaak aan de [adres] in [plaats] is een winkelruimte met opslag. Het object heeft als bouwjaar 1900 en heeft een oppervlakte van 117 m2.
Beoordelingskader
5. Op de heffingsambtenaar rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van het object op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde is de waarde in het economisch verkeer. Om de waarde te onderbouwen heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix overgelegd, waarin hij de waarde berekent met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ. De huurwaardekapitalisatiemethode kent als variabelen de brutohuurwaarde en de kapitalisatiefactor. De huurwaarde en de kapitalisatiefactor worden zoveel mogelijk afgeleid uit transacties van vergelijkbare objecten.
6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de onroerende zaak dient te worden bepaald met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode. De rechtbank volgt partijen hierin
7. De rechtbank zal wat eiseres ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd, meewegen.
Beoordeling van het geschil
8. In geschil is de waarde van het object per 1 januari 2020. Eiseres bepleit een lagere waarde, namelijk maximaal € 129.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft de vastgestelde waarde.
Heeft de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk gemaakt?
9. De heffingsambtenaar is uitgegaan van een brutohuurwaarde van € 15.652,- per jaar (huurwaarde per m2: € 134,-). De heffingsambtenaar heeft om de huurwaarde van dit object te onderbouwen een vergelijking gemaakt met gerealiseerde huurprijzen uit de markt van soortgelijke objecten in Utrecht rondom de waardepeildatum. De heffingsambtenaar onderbouwt deze huurwaarde met vier vergelijkbare huurtransacties.
10. Voor de kapitalisatiefactor is de heffingsambtenaar uitgegaan van 12,1. De heffingsambtenaar heeft om de kapitalisatiefactor te onderbouwen het object van eiseres vergeleken met drie, naar het oordeel van de rechtbank vergelijkbare, objecten waarvan gerealiseerde verkoopcijfers beschikbaar zijn en waarvan de kapitalisatiefactor is berekend aan de hand van die verkoopcijfers en een getaxeerde huurwaarde.
11. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de waarde van het object niet te hoog heeft vastgesteld. De referentieobjecten zijn net als het object gelegen op een B1 locatie in Utrecht en de heffingsambtenaar heeft referentieobjecten gehanteerd waarvan de verkoop- en huurtransacties voldoende dicht rondom de waardepeildatum zijn gesloten. De gerealiseerde huurwaarde per m2 en de kapitalisatiefactor van het object van eiseres vallen binnen de bandbreedte van de referentieobjecten.
12. Wat eiseres in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat legt zij hierna uit.
Getaxeerde huurwaarden
13. Eiseres stelt dat de heffingsambtenaar een kapitalisatiefactor bij gerealiseerde verkooptransacties niet mag berekenen aan de hand van getaxeerde huurwaarden. Uit de taxatiematrix blijkt dat de heffingsambtenaar om de kapitalisatiefactor te onderbouwen gebruik geeft gemaakt van getaxeerde huurwaarden. Dit standpunt is naar oordeel van de rechtbank niet juist. Huurwaarden mogen voor de berekening van de kapitalisatiefactor wel degelijk getaxeerd worden, zolang deze huurwaarden maar aannemelijk gemaakt worden [2] . De heffingsambtenaar heeft de getaxeerde huurwaarden onderbouwd met huurcijfers van vergelijkbare objecten, te weten de ingezonden huurcijfers van de referentieobjecten. Deze huurcijfers zijn in lijn met de getaxeerde huurwaarde. Eiseres heeft niets aangevoerd op basis waarvan de rechtbank de conclusie zou kunnen trekken dat de getaxeerde huurwaarden niet juist zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Indexering verkoopprijzen
14. Eiseres stelt dat de heffingsambtenaar de verkoopprijzen van de referentieobjecten onterecht niet heeft geïndexeerd naar de waardepeildatum. De heffingsambtenaar heeft op de zitting uitgelegd dat de referentieobjecten dicht bij de waardepeildatum zijn verkocht en daarom niet zijn geïndexeerd. De rechtbank kan de heffingsambtenaar hierin volgen. Eiseres heeft hier verder niets tegen aangevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.
De referentieobjecten
15. Eiseres trekt de vergelijkbaarheid van de referentieobjecten in twijfel. Dit heeft eiseres in zeer algemene bewoordingen voorafgaand aan de zitting op schrift aangevoerd. De onderbouwing hiervan op de zitting was echter zo uitgebreid en specifiek dat het onmogelijk was voor de heffingsambtenaar om hier adequaat op te reageren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wat eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot de vergelijkbaarheid van de referentieobjecten buiten beschouwing gelaten dient te worden omdat dit in strijd is met de goede procesorde.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond en daarom blijft de uitspraak op bezwaar in stand.
Proceskosten van de heffingsambtenaar
17. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank verzocht om (de gemachtigde van) eiser in de proceskosten van de heffingsambtenaar te veroordelen. Deze kosten bedragen 2x € 75,- per bezwaardossier, per object, voor het inhuren van een extern persoon die specifiek zaken van deze gemachtigde behandelt. Haar uurvergoeding bedraagt € 75,-. Daarbij wijst de heffingsambtenaar op uitspraken van de rechtbank Rotterdam [3] en het gerechtshof Den Haag [4] over het procedeergedrag van gemachtigde. Hoewel de gemachtigde van eiser in de fase voor het onderzoek ter zitting op bedroevende wijze procedeert ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat sprake is van misbruik van procesrecht. Ook anderszins is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten laste van eiser of gemachtigde. De rechtbank verwijst naar uitspraken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [5] en van de meervoudige kamer van deze rechtbank [6] . De rechtbank wijst dit verzoek af.
Immateriële schadevergoeding
18. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
19. Voor de duur van een bezwaar- en beroepsprocedure wordt een periode van in totaal 2 jaar doorgaans als redelijke termijn gezien, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om daarvan af te wijken. Onder verwijzing naar rechtsoverweging 15 tot en met 22 van de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2023 [7] stelt de rechtbank vast dat de hoeveelheid zaken van de gemachtigde van eiseres en de momenten waarop hij beschikbaar is voor zittingen niet op elkaar aansluiten. Veel zaken kunnen niet of niet tijdig op zitting worden behandeld, omdat hij geen ruimte heeft in zijn agenda. De handelswijze van de gemachtigde van eiseres leidt noodzakelijkerwijs tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Deze handelswijze kan eiseres worden toegerekend. Gelet op het grote aantal door de gemachtigde van eiseres ingediende beroepen, afgezet tegen zijn beperkte beschikbaarheid voor zittingen is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn moet worden verlengd met 12 maanden.
20.
De gemachtigde van eiser heeft in dit kader op zitting nog aangevoerd dat de rechtbank de laatste tijd niet altijd de zittingen op de afgesproken maandagmiddag gevuld krijgt en dat de termijn daarom niet verlengd mag worden. De rechtbank overweegt daarover dat het enkele feit dat het aantal zaken van deze gemachtigde in 2024 beter lijkt aan te sluiten op zijn beschikbaarheid, niets afdoet aan zijn gebrekkige capaciteit in voorgaande jaren. Aangezien het beroep van eiser is ingediend in 2022, heeft de planning van deze zaak wel degelijk te lijden gehad onder de beperkte beschikbaarheid van de gemachtigde van eiseres. De rechtbank ziet voor deze procedure daarom geen reden om af te wijken van haar uitspraak van 20 november 2023.
21. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift (26 april 2021) en de dag van deze uitspraak zit boven afgerond, 3 jaar en 3 maanden, Dit leidt tot de conclusie dat in dit geval de redelijke termijn met 3 maanden is overschreden en dat daarom het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen.
22. Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het derde lid geldt voor de schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn een wettelijk tarief van € 50,- per half jaar. Op grond van het overgangsrecht is die bepaling in deze zaak niet van toepassing, omdat de redelijke termijn voor 1 januari 2024 is aangevangen [8] . De rechtbank hanteerde ditzelfde artikel echter al als forfaitair uitgangspunt en ziet geen reden om daarvan af te wijken [9] . Vanwege de overschrijding met 3 maanden heeft eiseres dus recht op € 50,- schadevergoeding. Als de verlenging van de termijn evenredig verdeeld wordt over de periodes die de heffingsambtenaar en rechtbank mogen doen over hun procedures, betekent dat dat de bezwaarprocedure 3 maanden langer had mogen duren en de beroepsprocedure 9 maanden. De bezwaarfase heeft afgerond 15 maanden geduurd en daarmee 6 maanden te lang. De beroepsfase heeft afgerond 1 jaar en 11 maanden geduurd en heeft daarmee niet te lang geduurd. De termijnoverschrijding is dus te wijten aan de heffingsambtenaar. Dit leidt tot een aanspraak op schadevergoeding van € 50,-, te betalen door de heffingsambtenaar.
Proceskosten en griffierecht
23. Voor de vergoeding van het griffierecht sluit de rechtbank aan bij het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 [10] . Nu het verzoek om immateriële schadevergoeding is gedaan vóór de datum van dit arrest en de redelijke termijn al vóór deze datum was overschreden, zal de rechtbank de heffingsambtenaar opdragen de voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.
24. Omdat de rechtbank de verzochte schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn toekent, is er ook aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De rechtbank volgt daarin het uitgangspunt van de Hoge Raad [11] om 1 punt toe te kennen met een wegingsfactor 0,25. Omdat het beroep ongegrond is, worden er geen andere punten toegekend. 1 punt heeft in beroep een waarde van € 875,-. In totaal wordt dus
€ 875,-* 0,25 = € 218,75 toegekend. De proceskosten ten aanzien van dit verzoek komen volledig voor rekening van de heffingsambtenaar. Dit leidt tot de slotsom dat de heffingsambtenaar € 218,75 aan proceskosten moet vergoeden.
25. De rechtbank wijst de heffingsambtenaar erop dat hij op grond van deze uitspraak te vergoeden bedragen voor proceskosten uitsluitend mag uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres. Dat volgt uit artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, waarvoor geen overgangsrecht geldt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van een immateriële schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 50,-;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In haar uitspraak van 24 januari 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:221) is de rechtbank ingegaan op het procedeergedrag van de gemachtigde van eiser.
2.Zo wordt in de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6899, een getaxeerde huurwaarde geaccepteerd. Zie ook rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1849.
3.Uitspraak van 3 maart 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:2011, r.o. 17-17.1.
4.Uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:672, r.o. 5.3.
5.Uitspraak van 24 januari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:674.
6.Uitspraak van 31 mei 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:2562.
8.Artikel IV, onder b, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
9.Uitspraak van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481, overwegingen 9-12.
11.Arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.