ECLI:NL:RBMNE:2024:7538

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
UTR 24/1829
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de blokkering, intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode van 30 juli 2022 tot en met 3 augustus 2023. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht had op 25 januari 2024 een besluit genomen waarin de bijstandsuitkering van eiser werd ingetrokken en teruggevorderd. Eiser had twee auto’s op zijn naam staan en was ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, maar had deze feiten niet gemeld aan het college, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden.

De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiser als die van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. Eiser had de waarde van de auto’s niet onderbouwd en had ook geen melding gemaakt van zijn inschrijving bij de KvK. De rechtbank concludeert dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken en de terugvordering van € 7.518,85 gerechtvaardigd is. Eiser heeft geen dringende redenen aangevoerd om van de terugvordering af te zien.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar uitgesproken op 3 december 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1829

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college
(gemachtigde: E.H. Siememling).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de blokkering, intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) over de periode 30 juli 2022 tot en met 3 augustus 2023 (periode in geding).
1.1.
Met het bestreden besluit van 25 januari 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
2. Het college heeft in het bestreden besluit – samengevat – het volgende overwogen. De blokkering van de uitkering van eiser van 30 juni 2023 tot en met 3 augustus 2023 heeft plaatsgevonden binnen de periode van opschorting en intrekking van de uitkering, waardoor op dat punt geen procesbelang meer bestaat voor eiser.
Volgens het college is de bijstand van eiser terecht ingetrokken en teruggevorderd. Eiser heeft namelijk twee auto’s op zijn naam staan (Mercedes Benz en Toyota Aygo) sinds 30 juli 2022, respectievelijk 30 maart 2023. De waarde van deze auto’s is schattenderwijs vastgesteld op gemiddeld € 36.500,- en € 11.299,-. Sinds 6 oktober 2023 heeft eiser ook een bedrijfsauto op zijn naam staan. Eiser heeft verklaard de kosten voor deze auto’s te betalen. Daarbij is onduidelijk hoe eiser deze auto’s heeft gefinancierd. Doordat eiser geen melding heeft gedaan van de auto’s die op zijn naam staan, heeft eiser zijn inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw geschonden. Daarbij komt dat eiser sinds 1 februari 2023 staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK) zonder hiervan melding te doen bij het college. Dat eiser tijdens gesprekken met zijn werkmatcher heeft gemeld dat hij als zelfstandige wil gaan werken doet niet af aan het feit dat eiser melding had moeten maken van zijn daadwerkelijke inschrijving bij de KvK. Ook door dit na te laten heeft eiser zijn inlichtingenverplichting uit artikel 17, eerste lid, van de Pw geschonden.
Omdat sprake is van schending van de inlichtingenverplichting, is het recht op bijstand voor eiser over de periode van 30 juli 2022 tot en met 3 augustus 2023 niet vast te stellen. Over deze periode mag het college dan ook de aan eiser uitgekeerde bijstand terugvorderen. [1] Het gaat daarbij om een bedrag van € 7.518,85. Er is in het geval van eiser geen sprake van dringende redenen om van de terugvordering af te zien. [2]
Beroepsgronden
3. De rechtbank stelt voorop dat eiser op de zitting zijn beroepsgronden ten aanzien van de blokkering van zijn bijstandsuitkering heeft ingetrokken. De rechtbank zal dus enkel de beroepsgronden ten aanzien van de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering bespreken.
Voertuigen op naam
4. Eiser stelt dat het college niet mocht tegenwerpen dat er sprake is van een schending van de inlichtingenverplichting wegens de auto’s die op eisers naam staan. Daartoe voert eiser aan dat er geen sprake is van vermogensvermeerdering. Eiser had in eerste instantie een Volkswagen Polo op zijn naam staan met een waarde beneden de voor eiser geldende bijstandsnorm. Het college was bekend met deze auto. Met deze auto heeft eiser een ongeluk gehad en met het geld dat hij heeft gekregen voor de schade heeft hij de Toyota Aygo gekocht. Dit is dus een vervangende auto. Daarnaast is de Mercedes Benz, die op naam van eiser staat, van zijn broer. Deze auto is op naam van eiser gezet, omdat zijn broer de autoverzekering op dat moment niet kon betalen. De bijkomende kosten, zoals motorrijtuigenbelasting, worden nu door eisers broer betaald.
5. De rechtbank overweegt het volgende. Het is aan een betrokkene om te melden dat er voertuigen op zijn naam staan en de waarde van deze voertuigen te onderbouwen. Doet betrokkene dit niet, dan kan sprake zijn van een schending van de inlichtingenverplichting. Dat levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstandsuitkering als het gevolg daarvan is dat niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan betrokkene om aannemelijk te maken dat hij wel aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan en over de periode in geding wel recht op bijstand had. [3]
6. De rechtbank oordeelt als volgt. Gelet op het hetgeen hiervoor onder 5. is overwogen lag het op de weg van eiser om te onderbouwen wat de waarde van de op zijn naam gestelde auto’s was. Dit heeft eiser niet met objectieve en verifieerbare gegevens gedaan. Nu eiser de waarde van de auto’s niet heeft onderbouwd heeft het college gebruik mogen maken van verschillende websites om de waarde van de auto’s op eisers naam te schatten. Eiser heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat deze geschatte waarde onjuist is. De rechtbank volgt eisers stelling dat de Mercedes Benz van zijn broer is niet, nu eiser dit op geen enkele wijze met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. Dat de Toyota Aygo gezien moet worden als vervangende auto kan de rechtbank ook niet volgen. Nergens blijkt uit dat eiser deze auto heeft gekocht met het geld dat hij van de verzekering heeft gekregen na het ongeluk. Daarbij komt dat uit de bankafschriften van eiser blijkt dat hij deze auto eerder heeft gekocht dan het moment dat hij dit geld heeft terug gekregen van de verzekering. Uit de bankafschriften van eiser blijkt namelijk dat hij het geld voor de schade van zijn vorige auto heeft ontvangen op 25 mei 2023, terwijl de Toyata Aygo al sinds 30 maart 2023 op naam van eiser staat. Dat sprake zou zijn geweest van een voorfinanciering, zoals ter zitting is betoogd, is niet onderbouwd en volgt de rechtbank reeds daarom niet.
Nu de geschatte waarde van de auto’s boven de voor eiser vastgestelde bijstandsnorm ligt en eiser het tegendeel niet met objectieve en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd, had eiser melding moeten maken van deze auto’s. Daarom is er in dit geval sprake van schending van de inlichtingenverplichting als in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Deze schending vormt al een rechtsgrond om de buitenstandsuitkering van eiser in te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Inschrijving KvK
7. Eiser stelt verder dat het college niet mocht tegenwerpen dat sprake is van een schending van de inlichtingenverplichting door het niet melden van de inschrijving bij de KvK. Eiser heeft namelijk tijdens gesprekken met zijn werkmatcher aangegeven dat hij als zelfstandige wil beginnen en zo inkomsten wil genereren, dit was daarom al sinds oktober 2022 bekend bij het college. Daarnaast blijkt ook uit het Handhavingsrapport van 31 mei 2023 dat het college sinds 25 oktober 2022 er al van op de hoogte was dat eiser als zelfstandige wilde starten. Het college had eiser er toen op moeten wijzen dat dit gevolgen zou hebben voor zijn bijstandsuitkering. Dat is niet gebeurd, in plaats daarvan is enkele maanden later een melding gedaan over het feit dat het recht op bijstand van eiser niet vast te stellen was. Eiser heeft zich uiteindelijk op 1 februari 2023 ingeschreven bij de KvK, omdat hij op een wachtlijst stond. Hij heeft echter nooit als zelfstandige kunnen werken wegens zijn ongeval, waardoor hij arbeidsongeschikt is verklaard. Het college kan er daarom vanuit gaan dat eiser geen inkomsten heeft gegenereerd uit dit bedrijf.
8. De rechtbank overweegt het volgende. Eiser heeft zich op 1 februari 2023 ingeschreven bij de KvK. Een inschrijving bij de KvK is een voor de bijstand relevant gegeven. [4] Door geen of op onjuiste wijze melding te maken van de inschrijving bij het college, is sprake van een schending van de inlichtingenverplichting. Uit een dergelijke inschrijving mag namelijk worden afgeleid dat eiser het oogmerk heeft zich als zelfstandige te vestigen en daarmee inkomsten te verwerven. Eiser heeft enkel in een gesprek met de werkmatcher aangegeven dat hij als zelfstandige wil beginnen. Uit deze wens kan naar het oordeel van de rechtbank nog niet afgeleid worden dat eiser daadwerkelijk van plan was zich in te schrijven bij de KvK. Van de daadwerkelijke inschrijving heeft eiser nooit melding gemaakt.
Eiser heeft verder ook geen enkele administratie overgelegd van zijn bedrijf en eventuele inkomsten die hij daaruit heeft ontvangen. Dat eiser stelt dat hij geen inkomsten heeft ontvangen, omdat hij arbeidsongeschikt is verklaard door het ongeluk, kan de rechtbank zonder objectieve en verifieerbare documenten niet zonder meer volgen. Niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk arbeidsongeschikt is verklaard, noch dat eiser geen inkomsten heeft verworven uit zijn bedrijf. Nu eiser hier geen melding van heeft gemaakt, mocht het college de schending van de inlichtingenverplichting ten aanzien van de inschrijving in de KvK ten grondslag leggen aan het bestreden besluit. Het recht op bijstand voor eiser was niet vast te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
Terugvordering
9. Nu hierboven is vastgesteld dat eiser de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en hij ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de te beoordelen periode recht had op een bijstandsuitkering op grond van de Pw, was het college op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw verplicht de ten onrechte verstrekte bijstand van eiser terug te vorderen. Eiser heeft daarbij ook geen dringende redenen [5] aangevoerd op grond waarvan het college zou moeten afzien van de (volledige) terugvordering van de aan hem verstrekte bijstand. Het college was daarom gehouden om € 7.518,85 terug te vorderen van eiser.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het indienen van een hogerberoepschrift kan hetzij digitaal via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl hetzij door verzending per post aan de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie artikel 54, derde lid, eerste volzin in samenhang met artikel 58, eerste lid, van de Pw.
2.Zie artikel 58, achtste lid, van de Pw.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:981.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2129.
5.Zie artikel 58, achtste lid, van de Pw en bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 17 oktober 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3605.