ECLI:NL:RBMNE:2025:1218

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
UTR 24/6295
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een WIA-uitkering en de noodzaak van een volledige heroverweging in bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Adecco HR Solutions B.V. en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering aan een ex-werknemer. De ex-werknemer ontvangt sinds 25 februari 2022 een WIA-uitkering, maar Adecco heeft bezwaar gemaakt tegen de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv. Het Uwv heeft in een besluit van 22 maart 2024 vastgesteld dat de ex-werknemer 80-100% arbeidsongeschikt is, maar Adecco stelt dat deze beoordeling onvoldoende onderbouwd is en dat er geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beoordeling heeft beperkt tot een herhaling van het onderzoek van de primaire verzekeringsarts, zonder zelf de feiten en daaruit voortvloeiende conclusies vast te stellen. Dit is in strijd met de vereiste volledige heroverweging in bezwaar. De rechtbank oordeelt dat het Uwv een nieuwe beoordeling moet uitvoeren, waarbij het noodzakelijk is om informatie op te vragen bij de behandelend sector, aangezien er aanwijzingen zijn dat de medische situatie van de ex-werknemer kan zijn veranderd.

De rechtbank heeft het beroep van Adecco gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en het Uwv opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook heeft bepaald dat het Uwv de proceskosten van Adecco moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en volledige heroverweging in bezwaarprocedures, vooral wanneer medische beoordelingen aan de orde zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6295

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2025 in de zaak tussen

Adecco HR Solutions B.V., uit Zaltbommel, eiseres

(gemachtigde: H.E. Wonnink),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: mr. E.S. Träger).

Inleiding

1. Een ex-werknemer van eiseres ontvangt vanaf 25 februari 2022 een WIA-uitkering. [1] Op verzoek van eiseres heeft het Uwv een herbeoordeling uitgevoerd. In het besluit van 22 maart 2024 heeft het Uwv de uitkomst van de herbeoordeling vastgesteld: de ex-werknemer is onveranderd 80-100% arbeidsongeschikt.
2. Met de beslissing op bezwaar van 30 augustus 2024 is het Uwv bij deze beoordeling gebleven. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
3. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres, vergezeld door [A] , en de gemachtigde van het Uwv deelgenomen.

Hoe toetst de rechtbank?

5. Voor de beoordeling van een beslissing op bezwaar geldt als uitgangspunt dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging plaats dient te vinden waarbij de feiten juist worden vastgesteld en de conclusies logisch uit die feiten voortvloeien. [2] Als de medische grondslag van de besluitvorming wordt betwist, is het in de bezwaarfase onvoldoende alleen een dossieronderzoek uit te voeren. De volledige heroverweging brengt met zich mee dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep tot andere feitelijke bevindingen en tot een andere weging kan komen dan de primaire arts. Als dit het geval is, dan moet de verzekeringsarts bezwaar en beroep het eigen oordeel ook in de plaats stellen van het oordeel van de primaire arts.
6. Besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag het Uwv baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten, en voldoende begrijpelijk zijn. [3]
7. Voor het opvragen van informatie door een verzekeringsarts geldt als uitgangspunt dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op het eigen medisch oordeel. [4] Het inwinnen van informatie bij de behandelend sector is alleen dan noodzakelijk als een behandeling is ingezet of zal worden ingezet en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de arbeidsmogelijkheden of als betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over de medische beperkingen. [5]
8. Voor procedures waarin een (ex-)werkgever de mate van arbeidsongeschiktheid van een (ex-)werknemer betwist en stelt dat de (ex-)werknemer niet of minder arbeidsongeschikt is dan door het Uwv is aangenomen, geldt het volgende. De aard van de betrokken belangen brengt dan mee dat het Uwv het besluit over die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren. [6] De (ex-)werkgever heeft niet de mogelijkheid om medische informatie in te brengen. De (ex-)werkgever kan daarom niet veel anders dan proberen aan te geven dat het onderzoek van het Uwv onvoldoende is geweest of dat de door het Uwv gegeven motivering de beslissing niet kan dragen. [7]

Wat vindt de rechtbank?

9. De rechtbank vindt dat eiseres in deze zaak gelijk heeft. Dat betekent dat de rechtbank het eens is met de stelling van eiseres dat het besluit van het Uwv onvoldoende is onderbouwd. Het Uwv moet daarom een nieuwe beoordeling uitvoeren en een nieuw besluit nemen. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij dit vindt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden.
Heeft in bezwaar een heroverweging plaatsgevonden?
10. Eiseres stelt dat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarop de beslissing op bezwaar berust, ten onrechte een herhaling is van wat de primaire verzekeringsarts heeft aangevoerd. De rechtbank begrijp deze stelling zo dat eiseres meent dat in bezwaar geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden.
11. Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aanvullend rapport opgesteld. In dit rapport schrijft hij het volgende:
“Centraal staat de vraag of primair voldoende ziekte en gebrek aannemelijk heeft gemaakt bij het primaire onderzoek. Het medisch dossier omvat al veel medische gegevens. Deze zijn duidelijk bij deze herbeoordeling betrokken. Ook wordt primair vooruitgang gemeld en onderbouwd. Dit was het doel van het onderzoek.”
12. Uit deze overweging blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beoordeling heeft beperkt tot een beoordeling van het onderzoek van de primaire verzekeringsarts, zonder zelf de feiten en daaruit voortvloeiende conclusies vast te stellen. Daarmee gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep uit van een te beperkte opvatting van het doel en de omvang van de herbeoordeling in bezwaar.
13. In de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarop de beslissing op bezwaar berust, is dezelfde te beperkte opvatting terug te lezen. De conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep illustreert dit treffend:
“Ik heb geen aanleiding om het primaire oordeel onjuist te vinden.”
14. De rechtbank is van oordeel dat met deze beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake is van de volledige heroverweging die in bezwaar moet plaatsvinden. De beoordeling is ten onrechte beperkt tot een dossieronderzoek en een oordeel over de beoordeling van de primaire verzekeringsarts.
15. De beroepsgrond slaagt.
16. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank de beslissing op bezwaar vernietigen. De rechtbank kan vervolgens niet de rechtsgevolgen in stand laten en ook niet zelf in de zaak voorzien. Op dit moment ontbreekt immers een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Het Uwv zal een nieuwe beoordeling moeten uitvoeren en op basis van een volledige heroverweging een nieuw besluit moeten nemen. Met het oog daarop bespreekt de rechtbank hierna ook enkele andere beroepsgronden van eiseres.
Moest de verzekeringsarts informatie opvragen?
17. Eiseres stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte geen informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector.
18. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Ten behoeve van het besluit tot toekenning van de WIA-uitkering heeft in 2022 een medische beoordeling door de verzekeringsarts van het Uwv plaatsgevonden. In dit onderzoek is informatie van de bedrijfsarts, de behandelend psycholoog en de orthopedisch chirurg betrokken. Uit het rapport blijkt dat de ex-werknemer begonnen is met een ADHD-behandeling. Deze is op het moment van de beoordeling nog niet afgerond en de uitkomsten zijn daarom nog niet bekend. De verzekeringsarts geeft aan wel een verbetering van de belastbaarheid te verwachten. In verband met de knieklachten is een MRI gemaakt. De uitkomsten daarvan zijn op het moment van de beoordeling nog niet bekend.
19. Naar aanleiding van het verzoek om herbeoordeling heeft in 2024 opnieuw onderzoek plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts gaat in dit onderzoek uit van de beschikbare gegevens in het dossier, dat wil zeggen de informatie uit het onderzoek in 2022. Daarnaast is de ex-werknemer gezien op het spreekuur. Daar heeft de ex-werknemer gemeld dat de ADHD-behandeling is afgerond. De primaire verzekeringsarts heeft geen informatie opgevraagd bij de behandelend sector. Wel heeft de primaire verzekeringsarts de ex-werknemer geadviseerd naar de huisarts te gaan voor behandeling van de te hoge bloeddruk en het vermoeden dat sprake is van een Obstructief Slaapapneu Syndroom (OSAS). Verder heeft de primaire verzekeringsarts de ex-werknemer geadviseerd bij een diëtist langs te gaan in verband met het geconstateerde overgewicht. Omdat deze zaken goed behandelbaar zijn, verwacht de primaire verzekeringsarts dat de belastbaarheid van de ex-werknemer zal verbeteren.
20. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar onderzoek gedaan. Ook hij is uitgegaan van de beschikbare stukken, dat wil zeggen de informatie uit het onderzoek in 2022. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de ex-werknemer niet gezien op een spreekuur en heeft geen informatie opgevraagd bij de behandelend sector.
21. Uit de informatie waarover de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel beschikte, blijkt dat op het moment van de beoordeling door de primaire verzekeringsarts nog sprake was van veel onbeantwoorde vragen. Het gaat dan allereerst om de ADHD-behandeling, die is afgerond maar waarover geen informatie van de behandelaar beschikbaar is. Daarnaast gaat het om de hoge bloeddruk en het vermoeden van OSAS, waarvoor de ex-werknemer op advies van de primaire verzekeringsarts naar de huisarts zou gaan. Hetzelfde geldt voor het bezoek aan de diëtist. Onbekend is welk vervolg dit alles heeft gekregen. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat het opvragen van informatie zinvol is, omdat dan kan worden opgehelderd wat daadwerkelijk de aandoeningen zijn en welke beperkingen daaruit voorvloeien.
22. De rechtbank is van oordeel dat het opvragen van informatie in dit geval wel noodzakelijk was, omdat uit de wel beschikbare informatie blijkt dat sprake is van behandelingen die zijn ingezet of gaan worden ingezet en mogelijk een beduidend effect zullen hebben op de arbeidsmogelijkheden van de ex-werknemer. Anders dan het Uwv op de zitting heeft gesteld, gaat het niet om informatie die niet relevant is omdat deze dan dateert van na de datum in geding. Het gaat immers om informatie waarmee meer precies kan worden vastgesteld wat op de datum in geding de feitelijke toestand was. Bij wijze van voorbeeld: bekend is dat er een vermoeden is van OSAS. Maar door informatie op te vragen kan worden vastgesteld of daadwerkelijk sprake is van OSAS en in welke vorm en met welke gevolgen.
23. Nu de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen informatie heeft opgevraagd terwijl daartoe wel aanleiding bestond, is het rapport onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
24. De beroepsgrond slaagt.
Is het rapport van de verzekeringsarts voldoende begrijpelijk?
25. Eiseres stelt dat niet inzichtelijk is waarop de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoemde diagnoses zijn gebaseerd. Ook voor de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gestelde beperkingen, waaronder de urenbeperking, stelt eiseres dat de onderbouwing onvoldoende is.
26. De rechtbank zal deze gronden niet verder bespreken omdat een nieuwe beoordeling door het Uwv tot een nieuwe vaststelling van de feiten zal leiden. Aan de hand daarvan zal moeten worden beoordeeld welke diagnoses kunnen worden gesteld en wat de beperkingen zijn die daaruit voortvloeien.

Conclusie en gevolgen

27. Het beroep van eiseres is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het Uwv zal worden opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Dit betekent dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv in het kader van de medische heroverweging in bezwaar medische informatie moet opvragen bij de huisarts en de specialisten bij wie de ex-werknemer onder behandeling is of is geweest. Die informatie moet worden betrokken bij de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer. Vervolgens zal een volledige heroverweging moeten plaatsvinden, die niet beperkt is tot de beoordeling van het werk van de primaire verzekeringsarts. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
28. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
29. De rechtbank veroordeelt het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar;
  • draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 371,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. de Snoo, rechter, in aanwezigheid van D.A.M. Delger, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2025.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Centrale Raad van Beroep, 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
3.Zie CRvB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.
4.Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 1 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1581.
5.Zie bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 8 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:907.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 23 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:216 en van 2 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ9342.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 1 augustus 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD9589 en van 17 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3969.