ECLI:NL:RBMNE:2025:2041

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
28 april 2025
Zaaknummer
UTR 24/5544
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake herziening en terugvordering van AIO-uitkering

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) met betrekking tot de herziening en terugvordering van de Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO). Eisers, een echtpaar, hebben vanaf 2 mei 2017 AIO-aanvulling ontvangen om hun inkomen aan te vullen tot het sociaal minimum. De SVB heeft op 16 februari 2024 een besluit genomen waarin de AIO-aanvulling over de periode van januari 2018 tot en met december 2022 is herzien en een bedrag van € 3.899,19 is teruggevorderd. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarop de SVB op 19 juni 2024 het bezwaar gedeeltelijk gegrond heeft verklaard, maar de herziening en terugvordering voor de jaren 2020 tot en met 2022 heeft gehandhaafd, met een verlaagd terug te vorderen bedrag van € 2.705,21.

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat op 4 februari 2025 door de rechtbank is behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB onvoldoende gemotiveerd heeft ingegaan op de vraag of zij op de hoogte had kunnen zijn van de teruggave van de inkomstenbelasting over de jaren 2020 tot en met 2022. De rechtbank oordeelt dat de SVB niet voldoende heeft onderbouwd waarom de terugvordering terecht is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de persoonlijke situatie van eisers. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de SVB op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt de SVB veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [woonplaats] , eiser respectievelijk eiseres, gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: M.F.A.C. Broeken ).

Inleiding

1. Eisers hebben vanaf 2 mei 2017 diverse periodes AIO-aanvulling ontvangen om hun inkomen aan te vullen tot het voor hen geldende sociaal minimum. [1]
2. Verweerder heeft met het besluit van 16 februari 2024 (het primaire besluit) de AIO-aanvulling herzien over de periode januari 2018 tot en met december 2022 en een bedrag van € 3.899,19 teruggevorderd. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
3. Verweerder heeft het bezwaar met het besluit van 19 juni 2024 (het bestreden besluit) gegrond verklaard, in zoverre dat is afgezien van herziening van de AIO-aanvulling over de jaren 2018 en 2019. Verweerder beperkt de herziening tot de periode 2020 tot en met 2022. Eiseres heeft van maart 2021 tot en met juli 2021 AIO-aanvulling ontvangen en van februari 2022 tot en met december 2022. Eiser heeft over de hele periode van januari 2020 tot en met december 2022 AIO-aanvulling ontvangen. Verweerder heeft de terugvordering daarom verlaagd naar € 2.705,21.
4. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eisers deelgenomen, eisers zelf en de gemachtigde van verweerder waren niet aanwezig.

Bestreden besluit (in essentie)

5. Verweerder stelt dat over de jaren 2020 tot en met 2022 de AIO-aanvulling terecht is herzien en is teruggevorderd tot een bedrag van € 2.705,21. Voor het recht en de hoogte van de AIO-aanvulling is het inkomen van eisers van belang. Eiseres heeft over de jaren 2020 tot en met 2022 een belastingteruggave ontvangen en eiser over het jaar 2022. De teruggaven worden aangemerkt als achteraf ontvangen inkomen dat moet worden toegerekend aan de periodes waarop het betrekking heeft.
6. Eisers hebben niet gemeld dat vanaf 2020 jaarlijks een teruggave inkomstenbelasting is ontvangen. Hierdoor is teveel uitgekeerd. Dit terwijl het voor eisers duidelijk had kunnen zijn dat verweerder geen rekening meer hield met een teruggave inkomstenbelasting. Ook zijn eisers erop gewezen dat zij wijzigingen moeten melden. Verweerder acht geen zeer bijzondere omstandigheden aanwezig, waardoor eisers minder of niets hoeven terug te betalen.
7. Als het gaat over de jaren 2018 en 2019 dan erkent verweerder – in het kader van dringende redenen om van terugvordering af te zien – dat hij zelf te lang is blijven stilzitten. Eind 2020 was verweerder namelijk al op de hoogte van de teruggave inkomstenbelasting over de jaren 2018 en 2019. Eisers hadden hierover gegevens aangeleverd. Deze waren weliswaar incompleet, maar verweerder heeft de ontbrekende gegevens ook niet opgevraagd. Om deze reden ziet verweerder af van aanpassing van de AIO-aanvulling over de jaren 2018 en 2019.

Beroepsgronden (in essentie)

8. Eisers stellen dat sprake is van een automatische informatie-uitwisseling tussen verweerder en de belastingdienst. Dit betekent dat verweerder ook op de hoogte had kunnen zijn van de teruggave inkomstenbelasting over de jaren 2020 tot en met 2022.
9. Het is onbegrijpelijk waarom verweerder over deze jaren wel overgaat tot terugvordering, aldus eisers. Hiervoor geldt immers ook dat verweerder stelt geen gegevens te hebben ontvangen, maar ook zelf geen actie heeft ondernomen om deze op te vragen (net als voor 2018 en 2019).
10. Eisers treft geen verwijt voor het ontstaan van de terugvordering. Een en ander is het gevolg van een samenloop van omstandigheden. Eisers hebben niets anders gedaan dan wat zij alle jaren hebben gedaan.
11. Verweerder heeft geen rekening gehouden met het inkomen van eisers en hun persoonlijke situatie. Om deze reden is het bestreden besluit niet evenredig. Eisers hebben een minimuminkomen en moeite om rond te komen. Het onderzoek is volgens eisers onzorgvuldig uitgevoerd.

Beoordeling door de rechtbank

12. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit heeft afgezien van herziening van de AIO-aanvulling over de jaren 2018 en 2019. Eisers hebben hier geen beroepsgronden tegen aangevoerd. Om deze reden beperkt de beoordeling van de rechtbank zich tot de jaren 2020 tot en met 2022.
13. De rechtbank overweegt dat verweerder in hoofdregel de kosten van bijstand (AIO-aanvulling) kan terugvorderen als de belanghebbende naderhand (met betrekking tot een periode waarover bijstand is verleend) over in aanmerking te nemen middelen beschikt. [2] Het kan bij in aanmerking te nemen middelen onder andere gaan om een teruggave van inkomstenbelasting die betrekking heeft op een periode waarover bijstand is verleend. [3] Dat achteraf rekening wordt gehouden met later ontvangen middelen en dat de eerder verleende bijstand kan worden teruggevorderd, hangt samen met het complementaire karakter van de bijstand. [4]
14. In de Participatiewet is echter ook opgenomen dat bij de aanwezigheid van dringende redenen verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering kan afzien. [5]
De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in 2024 geoordeeld dat het begrip ‘dringende redenen’ voortaan ruimer moet worden uitgelegd, waarbij betekenis toekomt aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. [6] Er moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Bij de oorzaak van de terugvordering is bijvoorbeeld van belang of sprake is van fouten van verweerder zelf of trage besluitvorming waardoor de terugvordering onnodig is ontstaan of opgelopen. Van belang is ook het eigen aandeel van betrokkene in de ontstane situatie. De financiële gevolgen van een terugvordering doen zich in het algemeen pas voor bij de invordering of verrekening. In het kader van het invorderingstraject zal een afbetalingsregeling getroffen moeten worden die recht doet aan de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van de betrokkene op dat moment. Dan heeft de betrokkene de bescherming van onder meer de beslagvrije voet. Bijzondere omstandigheden die al voorzienbaar zijn op het moment van het terugvorderingsbesluit moet verweerder dan al meewegen. Het kan bijvoorbeeld gaan om een schuldhulpverleningstraject dat dreigt te worden beëindigd.
15. De rechtbank beoordeelt de beroepsgronden in het licht van deze nieuwe rechtspraak van de Raad over dringende redenen om van terugvordering af te zien.
De rechtbank stelt voor 2020 vast dat in het procesdossier aanvraagformulieren voor een AIO-aanvulling aanwezig zijn (zie pagina 517 t/m 527). Eiseres heeft hierop bij vraag 5.6 aangekruist dat zij een (voorlopige) teruggave van de belastingdienst heeft ontvangen. Als bijlage bij deze formulieren heeft eiseres de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2020 gevoegd (pagina 528) waarop een te ontvangen of verlenen bedrag staat van € 1.110,-. Verweerder is bij de motivering van het bestreden besluit niet gemotiveerd ingegaan op het gegeven dat eiseres dit zelf, twee jaar vóór het primaire besluit, heeft gemeld.
Als het gaat over de jaren 2021 en 2022 dan geldt dat eisers niet uit zichzelf hebben meegedeeld dat sprake was van een teruggave van inkomstenbelasting. Dit blijkt althans niet uit de aanwezige gegevens in het dossier. De gemachtigde van eisers heeft desgevraagd ter zitting meegedeeld dat hij op basis van de aanwezige gegevens niet kan onderbouwen dat over deze jaren op eigen initiatief enige mededeling is gedaan. Dit terwijl eisers er wel in brieven op gewezen zijn dat het belangrijk is om tijdig informatie over inkomsten (waaronder belastingteruggaven) door te geven. In zoverre treft eisers op dit punt een verwijt. Hier staat tegenover dat uit informatiebrieven in het dossier volgt dat verweerder gegevens van de belastingdienst ontvangt. Verweerder heeft niet toegelicht waarom pas in 2024 een beslissing is genomen over de AIO-aanvulling voor de jaren 2021 en 2022 en hoe dit zich verhoudt tot de gegevens die verweerder geautomatiseerd van de belastingdienst ontvangt.
16. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Als het gaat over de oorzaak van de terugvordering dan blijft onduidelijk hoe het eigen aandeel van eisers en het handelen van verweerder zich tot elkaar verhouden en of hier rekening mee is gehouden. Ook op de gevolgen van de terugvordering en wat dit specifiek voor eisers betekent is verweerder niet voldoende ingegaan. Er is weliswaar een maximale aflossingscapaciteit berekend, maar verweerder beperkt zich verder tot de mededeling dat er in het geval van eisers geen zeer bijzondere omstandigheden zijn.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is gegrond. Om deze reden zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor acht weken.
18. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht van € 51,- aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling van € 907,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en is bij de zitting aanwezig geweest. De proceskostenvergoeding bedraagt hiermee in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,-. aan proceskosten aan eisers;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eisers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen.
2.Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Participatiewet (Pw) j.o. artikel 47a, tweede lid, van de Pw.
3.Artikel 32, eerste lid, van de Pw j.o. artikel 31 van de Pw j.o. artikel 47a, tweede lid, van de Pw.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 21 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1537 r.o. 4.1.
5.Artikel 58, achtste lid, van de Pw j.o. artikel 47a, tweede lid, van de Pw.
6.Uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726 en specifiek met betrekking tot de Pw de uitspraak van de Raad van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2194 r.o. 4.7.1 t/m 4.7.9.