Beoordeling door de rechtbank
2. Op 1 januari 2024 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum het nieuwe bestemmingsplan van kracht is geworden en het verzoek om schadevergoeding binnen vijf jaar na die datum is ingediend, is in deze zaak de Wro met de onderliggende regelingen nog van toepassing.
3. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat de minister volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag uitgaan van het advies van de door haar benoemde onafhankelijke en onpartijdige adviseur als:
in dat advies op objectieve wijze verslag is gedaan van het verrichte onderzoek en
daarin op inzichtelijke wijze is aangegeven welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en
deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn,
tenzij door eisers concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van het advies naar voren zijn gebracht.
4. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het advies van [adviesbureau 1] aan deze voorwaarden voldoet en zo ja, of de beroepsgronden van eisers concrete aanknopingspunten geven voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van het advies van [adviesbureau 1] .
5. Om te kunnen bepalen of eisers door de wijziging van het planologische regime in een nadeligere positie zijn komen te verkeren en daardoor schade lijden of zullen lijden, heeft [adviesbureau 1] een vergelijking gemaakt tussen het planologische regime na de inwerkingtreding van het inpassingsplan en het onmiddellijk daaraan voorafgaande planologisch regime op grond van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Dronten (D4000)’ (het bestemmingsplan). In die vergelijking moet [adviesbureau 1] in beginsel uitgaan van het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime, tenzij het realiseren van de maximale mogelijkheden van het oude en nieuwe planologische regime met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uit te sluiten. Aan de hand van de planologische vergelijking heeft [adviesbureau 1] de schadefactoren visuele hinder (waaronder verminderd uitzicht en horizonvervuiling), geluidhinder, lichthinder, schaduwhinder (en verminderde zonlichttoetreding) en verminderde situeringswaarde voor het perceel van eisers beoordeeld.
6. Eisers voeren aan dat de minister in het bestreden besluit heeft erkend dat [adviesbureau 1] bij de planologische vergelijking is uitgegaan van het verkeerde type windturbine en van de verkeerde rotordiameter. Volgens eisers heeft dit gevolgen voor de waardedaling van hun woning.
7. [adviesbureau 1] schrijft in het advies dat zij voor het onderzoek naar de geluidsbelasting onder het nieuwe planologische regime aansluit bij de in de toelichting van het inpassingsplan gestelde geluidswaarden. In het kader van de voor het inpassingsplan opgestelde milieueffectrapportage is door [onderzoeksbureau] geluidsonderzoek uitgevoerd op woningniveau. De geluidswaarden voor de situatie onder het inpassingsplan zijn daarin bepaald op basis van een ‘luide’ en een ‘stillere’ turbine. Omdat in het inpassingsplan niet is voorgeschreven welk type windturbine moet worden gerealiseerd heeft [adviesbureau 1] om uit te gaan van de maximale mogelijkheden van het nieuwe planologische regime de luide turbine als uitgangspunt gehanteerd. Op de zitting heeft [adviesbureau 1] toegelicht dat zij in haar advies is uitgegaan van de op het moment van de peildatum – dat is de datum waarop het inpassingsplan in werking is getreden – maximale turbine. Volgens [adviesbureau 1] zijn de gerealiseerde turbines pas na de peildatum op de markt beschikbaar gekomen en was de geluidsbelasting van dit type turbine ten tijde van de peildatum nog niet bekend.
8. Wanneer de gestelde schade is te herleiden tot een gestelde toename van de geluidbelasting onder het nieuwe planologische regime, wordt bij de planologische vergelijking in het kader van het onderzoek naar de geluidbelasting onder het oude en nieuwe planologische regime op de peildatum een reële prognose gemaakt van het gebruik van de desbetreffende gronden met de daaruit voortvloeiende redelijkerwijs te verwachten geluidbelasting.Door uit te gaan van de op de peildatum maximale turbine heeft [adviesbureau 1] naar het oordeel van de rechtbank in haar advies een reële prognose gemaakt van de op de peildatum te verwachten geluidsbelasting onder het nieuwe planologisch regime. Dat later een andere turbine beschikbaar is gekomen en is gerealiseerd maakt dit oordeel niet anders.
Het normaal maatschappelijk risico
9. Eisers voeren aan dat het normaal maatschappelijk risico door de minister ten onrechte is vastgesteld op een percentage van 3%. Volgens eisers moet worden uitgegaan van een normaal maatschappelijk risico van 2%.
10. De rechtbank stelt voorop dat op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling de vaststelling van de omvang van het normaal maatschappelijk risico in de eerste plaats aan de minister is, die daarbij beoordelingsruimte toekomt. De minister moet deze vaststelling naar behoren motiveren. Als de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, toetst de rechtbank deze motivering en kan zij, als de gegeven motivering niet volstaat, in het kader van de definitieve beslechting van het geschil de omvang van het normaal maatschappelijk risico zelf vaststellendoor zelf te bepalen welke drempel of korting redelijk is.
11. Partijen zijn het erover eens, en de rechtbank stelt ook vast, dat voor het antwoord op de vraag of de schade van eisers binnen het normaal maatschappelijk risico valt, onder meer van belang is of de planologische ontwikkeling van het windplan als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd, waarmee eisers rekening hadden kunnen houden. Dit is het geval als het windplan in de lijn van de verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. Bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling in de lijn van de verwachtingen lag, komt in ieder geval betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling:
naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past en
binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past.
12. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling mag de minister als de ontwikkeling van het windplan naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past, een drempel van 5% van de waarde van de onroerende zaak toepassen. Als aan één van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 4% in beginsel aangewezen. Als aan één van beide indicatoren in zijn geheel niet wordt voldaan of als aan beide indicatoren slechts deels wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 3% in beginsel aangewezen. Als slechts aan één van beide indicatoren voor een deel wordt voldaan, of als aan beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is in beginsel het toepassen van het wettelijk minimumforfait van 2%, aangewezen.
13. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de ontwikkeling van Windplan Groen op zichzelf een normale ontwikkeling is die deels binnen het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past. Wel verschillen partijen van mening of het windplan naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving past.
14. Eisers stellen zich op het standpunt dat de windturbines niet binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving passen. Zij verwijzen daarbij naar het rapport van [adviesbureau 2] van 27 juni 2023 (het rapport van [adviesbureau 2] ). Daarin wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan waarin staat dat het noordelijk deel van Dronten nauwelijks wordt beïnvloed door de aanwezigheid van windmolens en dat dit stukje oorspronkelijk en open polderlandschap waardevol is en intact moet blijven. Windmolens zijn hier ongewenst.
15. De minister merkt de windturbines, in navolging van [adviesbureau 1] , aan als deels passend binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving. [adviesbureau 1] schrijft in haar advies dat windturbines vanuit een breder perspectief passend zijn binnen de ruimtelijke structuur van het polderlandschap. In het bestreden besluit staat dat een agrarisch buitengebied van een polderlandschap zich bij uitstek leent voor het opwekken van windenergie op land. Maar [adviesbureau 1] stelt in het advies wel vast dat in de directe nabijheid waar de turbines ten zuiden van de Ketelhaven en ten noorden van de N307 zullen worden gerealiseerd geen windturbines aanwezig waren. In de polder was op korte afstand alleen een kleinschalige windturbine aanwezig op een agrarisch erf. Andere windturbines van enige omvang waren aanwezig op een afstand van ruim 6 kilometer van de Ketelhaven. Daarom is [adviesbureau 1] van oordeel dat de windturbines in het ter plaatse aanwezige polderlandschap deels als passend in de ruimtelijke structuur van de omgeving moeten worden aangemerkt.
16. De rechtbank kan de motivering van de minister volgen. Door de minister is daarbij betrokken dat, zoals ook staat vermeld in de toelichting van het bestemmingsplan waarnaar eisers verwijzen, dit deel van Dronten voorheen nog niet werd beïnvloed door de aanwezigheid van windmolens. Omdat de ontwikkeling deels passend is in het in een reeks van jaren gevoerd beleid en deels passend is in de ruimtelijke structuur van de omgeving, heeft de minister de omvang van het normaal maatschappelijk risico naar het oordeel van de rechtbank terecht op 3% vastgesteld.
Waardebepaling van het perceel
17. Bij de bepaling van de waardevermindering is maatgevend welke prijs een redelijk denkend en handelend koper voor de onroerende zaak zou hebben geboden onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het nieuwe planologische regime en op het tijdstip direct daarna, uitgaande van wat maximaal op grond van het oude en nieuwe planologische regime kon worden gerealiseerd. De taxateur moet in zijn taxatierapport op inzichtelijke wijze aangeven welke taxatiemethode hij heeft gebruikt en welke overige feiten en omstandigheden hij aan de taxatie ten grondslag heeft gelegd. De taxatie mag niet onbegrijpelijk zijn.
18. [adviesbureau 1] heeft de waarde van het perceel direct voor de peildatum bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode. Om te komen tot een referentiekader heeft [adviesbureau 1] transacties van objecten in de omgeving van het object rondom de peildatum vergeleken. Het betreft de transacties van de volgende drie referentiewoningen aan de [straat] : [referentiewoning 1] , [referentiewoning 2] en [referentiewoning 3] . Voor het bepalen van de waardering heeft [adviesbureau 1] een vergelijking gemaakt tussen het perceel van eisers en de vergelijkingsobjecten op de volgende punten: het woningtype; het bouwjaar; de woonoppervlakte; de perceelsoppervlakte; bij-, op- of aanbouwen; de ligging en de onderhoudssituatie. Op de zitting heeft [adviesbureau 1] toegelicht dat zij daarbij de planologische maximale invulling als uitgangspunt heeft genomen. Maar omdat de maximale invulling hier vrijwel geheel gelijk was aan de feitelijke situatie, kon zij in dit geval vrijwel geheel aansluiten bij de normale marktwaarde. Voor het bepalen van de waarde van het perceel direct na de peildatum maakt [adviesbureau 1] een inschatting van hoe de planologische wijziging op de locatie overkomt op een redelijk denkend en handelend koper. Daarbij maakt zij ook een vergelijking met eerdere planschadetaxaties die [adviesbureau 1] heeft gedaan. Nadat [adviesbureau 1] de waarde direct na de peildatum heeft bepaald, checkt zij als controlemechanisme of de bepaalde waardedaling overeenkomt met het percentage dat hoort bij de ernst van de schade zoals zij die eerder bij de planologische vergelijking heeft bepaald.
19. De rechtbank beoordeelt alleen of de minister de taxatie door [adviesbureau 1] redelijkerwijs aan haar besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Als de beroepsgronden van eisers op een specifiek aspect van een taxatierapport zien dat berust op specifieke deskundigheid van een taxateur, kan dit aspect alleen met succes worden bestreden met een onderbouwd tegenrapport van een onafhankelijke taxateur, waaruit blijkt dat en waarom het taxatierapport onjuist is. Het is niet voldoende dat het tegenrapport uitsluitend een andere zelfstandige taxatie stelt tegenover de taxatie, die aan het besluit van de minister ten grondslag ligt.
20. Eisers voeren aan dat zij de windturbines – nu ze zijn gerealiseerd – voor wat betreft uitzicht en lichthinder in de avond/nacht nog storender en hinderlijker vinden dan vooraf gedacht. Daarom zou de minister volgens hen moeten uitgaan van de taxatie door [adviesbureau 2] . Die heeft de waarde van het perceel [adres] onder het oude planologische regime bepaald op € 720.000,- en onder het nieuwe planologische regime op € 675.000,-. Ook voeren eisers aan dat [adviesbureau 1] ten onrechte voor de waarde onmiddellijk na de peildatum [referentiewoning 4] niet als referentie heeft gebruikt, zoals [adviesbureau 2] heeft gedaan.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de taxatie door [adviesbureau 1] aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De rechtbank vindt deze taxatie begrijpelijk. Dat de beleving van eisers van de feitelijke hinder anders is dan vooraf op de peildatum door hen gedacht, zegt naar het oordeel van de rechtbank niets over de juistheid van de taxatie van [adviesbureau 1] . De bepaling van de waarde na de peildatum berust op de specifieke deskundigheid van de taxateur. Dat [adviesbureau 2] de [referentiewoning 4] daarvoor heeft gebruikt, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat de wijze waarop [adviesbureau 1] de waarde na de peildatum heeft bepaald, onjuist is. Daarmee hebben eisers met het tegenrapport van [adviesbureau 2] niet onderbouwd dat de taxatie van [adviesbureau 1] onjuist zou zijn.
22. Op de zitting hebben eisers in aansluiting op wat de eisers in andere zaken aanvoerden, aanvullend nog aangevoerd dat de minister het significante verschil tussen de waardedaling van percelen in de nabijheid van windturbines volgens het TNO-rapport “TNO 2022 P10374, De verwachte impact van windturbines op huizenprijzen in Nederland. Een ruimtelijke analyse voor de periode 2020-2030” (het TNO-rapport) en de waardedaling die [adviesbureau 1] voor het perceel van eisers heeft bepaald, nader had moeten motiveren. Daar is de rechtbank het niet mee eens. [adviesbureau 1] heeft toegelicht dat het TNO-rapport andere uitgangspunten heeft dan in het planschaderecht gebruikelijk is. Zo wordt daarin geen rekening gehouden met locatie-specifieke kenmerken, waaronder bestemmingsplannen. TNO extrapoleert in het rapport de gegevens uit het onderzoek van Droes en Koster over windturbines tot een hoogte van 150 meter. Dat is gevaarlijk voor het vaststellen van waarden. Volgens het rapport zou rekening zijn gehouden met de verschillende aspecten van de turbines, maar welke aspecten dit zijn blijft onduidelijk. Verder worden door TNO gemiddelden gehanteerd en blijkt uit het rapport dat er weinig transacties waren om zich op te baseren, hierop is gecorrigeerd. Ook wordt een grote onzekerheidsmarge genomen van plus 2% tot min 10%. Zicht en geluid zijn niet betrokken. Ook hadden de onderzoekers geen beschikking over objectieve geluidsonderzoeken, waar [adviesbureau 1] als planschadedeskundige wel vanuit moet gaan. En een planschadedeskundige moet subjectieve aspecten buiten toepassing laten.
23. Naar het oordeel van de rechtbank is de taxatie van [adviesbureau 1] gebaseerd op de juiste uitgangspunten en gaat deze in op de specifieke situatie van het perceel van eisers. Het TNO-rapport bevat veel algemeenheden en onzekerheden en is niet bedoeld als hulpmiddel bij planschadetaxaties in een individueel geval. De minister hoeft daarom naar het oordeel van de rechtbank het verschil tussen de waardedaling van percelen in de nabijheid van windturbines volgens het TNO-rapport en de waardedaling die [adviesbureau 1] voor het perceel van eisers heeft bepaald, niet nader te motiveren.
24. De conclusie van het voorgaande is dat de beroepsgronden van eisers geen concrete aanknopingspunten geven voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van het advies van [adviesbureau 1] . De minister mocht in het bestreden besluit uitgaan van het advies van de door haar benoemde onafhankelijke en onpartijdige adviseur.
Proceskostenvergoeding in bezwaar
25. Eisers voeren tot slot aan dat de minister de kosten die eisers hebben gemaakt voor het inschakelen van [adviesbureau 2] , ten onrechte slechts gedeeltelijk heeft vergoed.
26. Naar het oordeel van de rechtbank had de minister de deskundigenkosten van eisers in bezwaar in dit geval inderdaad volledig moeten vergoeden, en heeft zij dat ten onrechte niet gedaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
27. De kosten van een deskundige komen voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en als de deskundigenkosten zelf redelijk zijn (dubbele redelijkheidstoets).Voor het antwoord op de vraag of het inroepen van een niet-juridisch deskundige (zoals hier het geval) redelijk was, geldt als maatstaf of degene die deze deskundige heeft ingeroepen ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan de beantwoording van een relevante vraag die de rechter zou kunnen stellen voor de beoordeling van het geschil. Naar het oordeel van de rechtbank is daar in dit geval sprake van. Het inschakelen van [adviesbureau 2] was op zichzelf dan ook redelijkerwijs noodzakelijk.
28. Vervolgens moet worden beoordeeld of de gevraagde kostenvergoeding redelijk is. De maatstaf voor vergoeding van een deskundige wordt vastgesteld op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. In het Besluit tarieven in strafzaken 2003 is geen speciaal tarief bepaald voor de werkzaamheden die [adviesbureau 2] heeft verricht, zodat hier een forfaitair uurtarief van ten hoogste € 162,63 exclusief BTW geldt.
29. Eisers hebben hun verzoek om vergoeding van de deskundigenkosten onderbouwd met drie facturen waarop is te zien dat [adviesbureau 2] in totaal een bedrag van € 4.795,-- exclusief BTW bij eisers in rekening heeft gebracht voor 34,25 uren werk en een uurloon van € 140,-- exclusief BTW. Daarnaast is er nog € 28,60 in rekening gebracht voor het opvragen van kadastrale informatie. In het bestreden besluit heeft de minister de kosten voor het opvragen van kadastrale informatie volledig vergoed, maar van de in rekening gebrachte uren slechts 15 uren vergoed, wat neerkomt op € 2.541,-- inclusief BTW. De minister vindt een tijdsbesteding van 34,25 uur onredelijk veel, gelet op de werkzaamheden die [adviesbureau 2] heeft verricht en de omvang van die bijdrage. Zo heeft [adviesbureau 2] 5,5 uur gedeclareerd voor een reactie van slechts één A4, en werkzaamheden in rekening gebracht die bij uitstek door een rechtsbijstandverlener worden verricht. Ter onderbouwing heeft de minister op de zitting verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 2 februari 2023.
30. De rechtbank volgt de minister hierin niet. Allereerst acht de rechtbank een tijdsbesteding van 34,25 op zichzelf niet te hoog, gelet op de omvang van de zaak. Dat geldt ook voor de 5,5 uur die [adviesbureau 2] heeft gedeclareerd voor haar inhoudelijke reactie van één A4 op het schrijven van [adviesbureau 1] . De rechtbank acht het voorstelbaar dat [adviesbureau 2] die tijd nodig heeft gehad om op alle punten van de beoordeling van [adviesbureau 1] te reageren. De rechtbank constateert verder dat [adviesbureau 2] werkzaamheden zoals het bespreken van stukken met de gemachtigde van eisers, en het voorbereiden van de hoorzitting, gedeclareerd heeft. De rechtbank ziet niet waarom deze werkzaamheden zouden bijten met de rol van de (juridisch) gemachtigde van eisers in de procedure. [adviesbureau 2] moet vanuit haar rol als taxateur van eisers, immers een eigen inhoudelijke en deskundige bijdrage kunnen leveren aan het proces, waaronder de hoorzitting. Naar het oordeel van de rechtbank is de gevraagde kostenvergoeding dan ook niet onredelijk. De verwijzing van de minister naar de uitspraak van 2 februari 2023 van deze rechtbank maakt dat oordeel niet anders. In die zaak waren er door de betreffende deskundige werkzaamheden verricht die niet zagen op het in die zaak bestreden besluit. Dat is hier niet aan de orde.