ECLI:NL:RBMNE:2025:3284

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
UTR 24/8030
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor een fornuis met oven op basis van buitenwettelijk begunstigend beleid

In deze zaak heeft eiseres op 28 mei 2024 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet voor een wasmachine, koelkast en een fornuis. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft bij besluit van 19 juni 2024 bijzondere bijstand voor de wasmachine en koelkast toegekend, maar de aanvraag voor het fornuis is afgewezen. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend. Tijdens de zitting op 26 mei 2025 is eiseres niet verschenen, maar haar gemachtigde was aanwezig. Het college heeft toegelicht dat de aanvraag voor het fornuis is afgewezen omdat het fornuis nog functioneert en de oven niet als noodzakelijk gebruiksgoed wordt beschouwd. Eiseres betoogt dat zij recht heeft op bijstand voor een gasfornuis met oven, verwijzend naar de RBBU en eerdere rechtspraak.

De rechtbank heeft de aanvraag beoordeeld en vastgesteld dat de kosten van duurzame gebruiksgoederen, zoals een fornuis, tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Bijzondere bijstand kan alleen in bijzondere gevallen worden verleend. De rechtbank concludeert dat het college de aanvraag voor bijzondere bijstand voor een gasfornuis met oven terecht heeft afgewezen, omdat de RBBU geen bijzondere bijstand voor een oven voorziet. De rechtbank oordeelt dat het beleid van het college niet onevenredig is en dat de afwijzing in overeenstemming is met het gevoerde beleid. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/8030

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Alaca),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college

(gemachtigde: W. van Beveren).

Inleiding

1. Eiseres heeft op 28 mei 2024 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw) voor een wasmachine, koelkast en een fornuis.
2. Het college heeft bij besluit van 19 juni 2024 bijzondere bijstand voor een wasmachine en een koelkast toegekend. De aanvraag voor bijzondere bijstand voor een fornuis is afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 oktober 2024 is het college bij de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor een fornuis gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 26 mei 2025 op zitting behandeld. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiseres en haar gemachtigde
zijn - met bericht van afwezigheid - niet verschenen.

Standpunt partijen

4. Het college heeft aan eiseres een bedrag van € 600,- toegekend aan bijzondere bijstand voor een wasmachine (€ 370,-), een koelkast (€ 230,-) op grond van artikel
16, eerste lid, van de Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Utrecht (de RBBU). Het college heeft geen bijzondere bijstand toegekend voor een fornuis omdat het fornuis nog werkt. Voor de kapotte oven (van het fornuis) wordt geen bijzondere bijstand verstrekt omdat een oven geen noodzakelijk gebruiksgoed is volgens het college.
5. Eiseres voert in beroep primair aan dat zij op grond van artikel 16 van de RBBU in aanmerking komt voor vergoeding van een gasfornuis. Volgens eiseres wordt onder gasfornuis verstaan: een kooktoestel met oven. Volgens eiseres moet aansluiting worden gezocht bij het normale dagelijkse spraakgebruik. Eiseres wijst hierbij op een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 januari 2020 [1] . Subsidiair stelt eiseres dat het ovengedeelte noodzakelijk is voor het functioneren van haar huishouden. Eiseres stelt bovendien dat onvoldoende rekening is gehouden met haar individuele omstandigheden aangezien zij met name kookt in haar oven. Volgens eiseres had zij, gelet op de RBBU, erop mogen vertrouwen dat zij in aanmerking zou komen voor bijzondere bijstand voor de kosten van een gasfornuis met een oven.

Beoordeling door de rechtbank

6. Volgens vaste rechtspraak behoren de kosten van duurzame gebruiksgoederen, zoals een fornuis (met een oven), tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Uitgangspunt is dat een inkomen op bijstandsniveau voorziet in alle (periodiek en incidenteel) voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, dat wil zeggen: de bestaanskosten die kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Alleen in bijzondere gevallen is aanvullend bijzondere bijstand mogelijk [2] .
7. Het college voert blijkens de RBBU het beleid dat op grond artikel 16, eerste lid, van de RBBU bijzondere bijstand kan worden verleend voor de noodzakelijke vervanging van duurzame gebruiksgoederen, te weten: wasmachine, koelkast, gasfornuis, ledikant (inclusief bodem) en een matras.
8. In geschil is of eiseres in aanmerking komt voor bijzondere bijstand op grond van artikel 16, eerste lid, van de RBBU voor een fornuis (met een oven).
9. Het hiervoor omschreven beleid dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk begunstigend beleid, voor zover op grond daarvan bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend ook zonder dat zich bijzondere omstandigheden voordoen. Sinds de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 15 mei 2025 wordt buitenwettelijk beleid voortaan ruimer getoetst [3] . Dit betekent dat, anders dan voorheen, ook buitenwettelijk beleid wordt getoetst op rechtmatigheid en daarmee aan hoger geschreven recht, algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht, waaronder het evenredigheidsbeginsel. Daarbij wordt aangesloten bij de wijze van toetsing van binnenwettelijk beleid. Anders dan bij binnenwettelijk beleid wordt bij buitenwettelijk beleid de beslissingsruimte die het bestuursorgaan heeft om zijn beleid te bepalen, niet ingekaderd door de formulering en de systematiek van wettelijke voorschriften. Die zijn er immers niet. De beslissingsruimte is dus groot, wat in beginsel leidt tot een terughoudender toets dan bij binnenwettelijk beleid.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag voor bijzondere bijstand voor een gasfornuis (met oven) heeft mogen afwijzen. Van belang is dat in de RBBU is bepaald dat bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor een wasmachine, koelkast, gasfornuis, ledikant (inclusief bodem) en een matras omdat dit gebruiksgoederen zijn die volgens het college absoluut in een huishouden aanwezig moeten zijn. Door het college is toegelicht dat enkel bijzondere bijstand wordt verstrekt voor een gasfornuis voor zover het de kookfunctie betreft. Een oven wordt niet als noodzakelijk gezien en daar wordt door het college in geen geval bijzondere bijstand voor verstrekt. De rechtbank acht dit beleid niet onevenredig. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college nog toegelicht dat de term ‘gasfornuis’ is verouderd en dat de RBBU op dit punt moet worden geüpdatet zodat duidelijk blijkt dat het gaat om een kooktoestel zonder oven. Hiervan uitgaande is de rechtbank van oordeel dat de besluitvorming van het college in overeenstemming is met het gevoerde beleid.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. van Ettikhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 februari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:452).
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 15 mei 2025 (ECLI:NL:CRVB:2025:700).