ECLI:NL:RBMNE:2025:4379

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
13 augustus 2025
Zaaknummer
UTR 25/391
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juni 2025 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de beëindiging van de WIA-uitkering van eiseres, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht door het Uwv. Eiseres, die voorheen als schoonmaakster werkte, had zich op 25 juni 2018 ziekgemeld en ontving een WIA-uitkering. Het Uwv heeft na een herbeoordeling op 29 juli 2024 besloten dat haar uitkering per 9 september 2024 beëindigd zou worden, omdat zij niet voldeed aan de criteria voor arbeidsongeschiktheid. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij zij aanvoerde dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat haar medische situatie niet correct was beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv zijn besluiten op zorgvuldige wijze heeft genomen, met voldoende medische onderbouwing. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende informatie had verzameld en dat de medische beoordeling niet onjuist was. Eiseres kreeg geen gelijk, en haar beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank wees ook het verzoek om een onafhankelijke deskundige af, omdat er geen twijfel was over de juistheid van de medische beoordeling. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in dit proces.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/391

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Tursucu),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Molenaar).

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt de rechtbank of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiseres per 9 september 2024 (de datum in geding) geen recht (meer) heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank beoordeelt de zaak aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Voorgeschiedenis en besluitvorming
1.1.
Eiseres was voorheen werkzaam als schoonmaakster voor gemiddeld 18,5 uur per week. Op 25 juni 2018 heeft zij zich ziekgemeld. Na het doorlopen van de wachttijd heeft eiseres een WIA-uitkering toegekend gekregen, omdat zij geen benutbare mogelijkheden heeft.
1.2.
Met het primaire besluit van 20 mei 2022 heeft het Uwv medegedeeld dat eiseres per 22 juni 2022 in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
De (ex-)werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3.
Op 6 oktober 2023 heeft het Uwv een voornemen wijziging beslissing naar eiseres en de (ex-)werkgever gestuurd. De wijziging houdt in dat eiseres per 22 juni 2022 21,41% arbeidsongeschikt wordt geacht. Dat betekent dat de WIA-uitkering van eiseres zal eindigen per 7 december 2023. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de voornemen wijziging beslissing.
1.4.
Het Uwv heeft vervolgens opnieuw verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Met het bestreden besluit van 29 juli 2024 heeft het Uwv het bezwaar van de (ex-)werkgever gegrond verklaard en besloten dat de WIA-uitkering van eiseres per 9 september 2024 wordt beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5.
Eiseres heeft beroep ingesteld en op 2 mei 2025 aanvullende gronden ingediend. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De zaak is behandeld op de zitting van 13 mei 2025. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv is zonder bericht van verhindering niet verschenen ter zitting, ondanks de deugdelijke oproeping.

Beoordelingskader

2. Bij het beoordelen van de zaak stelt de rechtbank voorop dat het Uwv zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal eisen voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze eisen voldoen. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop eiseres zelf haar gezondheidsklachten ervaart, hiervoor onvoldoende is.

Beoordeling door de rechtbank

De zorgvuldigheid van het medische onderzoek
3.1.
Eiseres is van mening dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had volgens eiseres nadere informatie moeten opvragen bij de behandelend sector, nu de medische beoordeling enkel gebaseerd is op de informatie die bekend was ten tijde van het primaire besluit.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een onzorgvuldig onderzoek en overweegt hiertoe als volgt. Na het primaire besluit heeft tweemaal verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Uit het rapport van 22 september 2023 blijkt dat de arts dossierstudie heeft verricht en eiseres heeft onderzocht op het fysieke spreekuur van 20 september 2023. Dit rapport is medeondertekend door een geregistreerde verzekeringsarts. Voor het rapport van 12 juli 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht, eiseres onderzocht op het fysieke spreekuur van 13 mei 2024 en op 14 mei 2024 informatie opgevraagd bij de huisarts. Op 30 mei 2024 heeft de huisarts de gevraagde informatie verstrekt, waaronder de medicatielijst van eiseres. Deze en de al beschikbare medische informatie zijn bij de beoordeling betrokken.
3.3.
Voor zover eiseres heeft betoogd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de behandelend psycholoog, de psychotherapeut of andere behandelaren informatie had moeten inwinnen, overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) een verzekeringsarts op zijn eigen oordeel kan varen als het gaat om het vaststellen van beperkingen. [1] Is een verzekeringsarts van mening dat hij voldoende informatie heeft om zich een oordeel te vormen over de medische situatie van betrokkene, dan heeft hij ook de vrijheid om af te zien van het (nader) opvragen van medische informatie. De verzekeringsarts dient de behandelend sector te raadplegen, indien een behandeling in gang gezet zal worden of reeds plaatsvindt en die behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of indien de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen.
3.4.
Het is de rechtbank niet gebleken dat een van die situaties zich voordoet. In de brief van Perspectief van 30 september 2024 ziet de rechtbank ook geen aanwijzingen dat de (verzekerings)artsen van het Uwv medische informatie en aspecten van de gezondheidssituatie van eiseres hebben gemist. In deze brief komt onder meer naar voren dat de medische situatie van eiseres onveranderd is en dat de behandeling wordt afgesloten. Het onderzoek door de verzekeringsarts bewaar en beroep is dan ook voldoende zorgvuldig geweest.
De inhoudelijke medische beoordeling
4.1.
Eiseres voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar belastbaarheid niet juist heeft vastgesteld gelet op de ernst van haar lichamelijke en psychische klachten. Zij claimt ADL-afhankelijk te zijn, gelet op het disfunctioneren ten aanzien van zelfverzorging, in samenlevingsverband en sociale contacten buiten het gezin. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening gehouden met het medicatiegebruik van eiseres. Ter onderbouwing van haar standpunt over de ernst van de psychische klachten heeft eiseres een brief van Psychologenpraktijk Perspectief van 30 september 2024 overgelegd.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. In het rapport van 22 september 2023 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen aangenomen met betrekking tot zware fysieke belasting, werkdruk en anderszins persoonlijk- en sociaalbelastende aspecten van arbeid. Met inachtneming van de standaard Duurbelastbaarheid in arbeid motiveert de primaire arts dat geen aanleiding bestaat voor een urenbeperking.
4.3.
Naar aanleiding van de zienswijze van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 12 juli 2024 aanvullend gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Eiseres voldoet namelijk niet aan de criteria. Bij eiseres is sprake van normale zelfverzorging en daarnaast verricht zij taken als mantelzorger voor haar dochter. Van disfunctioneren op alle drie de terreinen is daarom geen sprake. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder geconstateerd dat de klachtenervaring van eiseres anders is dan de vertaling van klachten naar arbeidsbeperkingen, maar deze arts ziet onvoldoende grond voor beperkingen met betrekking tot schimmelvoeten, visusklachten,
of CTS. Ten aanzien van de CTS motiveert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de klachten van eiseres atypisch zijn, eiseres voorheen schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht (wat zeer belastend is voor de handen) en dat er geen behandeling is gevolgd. Bovendien wijst volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep het lichamelijk onderzoek tijdens de bezwaarprocedure niet op een nog aanwezig CTS. Ook ten aanzien van de tendomyalgie (pijnklachten bij spieraanhechtingen) rapporteert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen aanleiding is voor een sterkere beperking voor zware fysieke belasting dan de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen. Ten aanzien van het aspect tillen wordt evenmin aanleiding gezien voor een zwaardere beperking, omdat normale kracht is vastgesteld bij lichamelijk onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep neemt wel een extra beperking aan ten aanzien van de gehoorklachten in de FML onder item 2.1.2.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat in de rapporten begrijpelijk, volledig en concreet is gemotiveerd hoe tot de beoordeling is gekomen. Dat eiseres het niet eens is met de vertaling van haar klachten naar arbeidsbeperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. De klachten moeten op een medisch objectiveerbare wijze kunnen worden vastgesteld en het is de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts om op basis van de medisch objectiveerbare klachten de arbeidsbeperkingen vast te stellen.
4.5.
Over de brief van Psychologenpraktijk Perspectief van 30 september 2024 merkt de rechtbank het volgende op. In de brief komt het volgende naar voren:

Behandelverloop en resultaat bij afsluiten: er hebben 24 behandelsessies plaatsgevonden middels verwerkingsgerichte therapie gericht op het verwerken van de nare ervaringen binnen het huwelijk, aangevuld met EMDR. Tevens is er getracht om cliënte te activeren en de somberheid hoofd te bieden door middel van psycho-educatie en oefenen met het depressieprotocol. Cliënte is hierin passief gebleven en gaf in de gesprekken structureel aan het hoofd niet te kunnen bieden aan de persisterende somberheidsklachten. Ten slotte hebben we ons binnen de gesprekken gefocust op verbetering van communicatie tussen kinderen en cliënte. Hier ervaart cliënte nog steeds veel moeilijkheden in.
In verband met de persisterende somberheidsklachten en het niet aanslaan van de huidige somberheids- als verwerkingsgerichte behandeling is er met cliënte afgesproken om het dossier af te sluiten. Cliënte wordt geadviseerd om binnen een gespecialiseerde instelling verdere behandeling voort te zetten, waarbij naast de somberheid en verwerkingsproblematiek de focus tevens word gelegd op persoonlijkheid.”
De rechtbank stelt vast dat uit het rapport van 12 juli 2024 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend was met het feit dat eiseres onder behandeling was. Naar het oordeel van de rechtbank is verder gebleken dat het beeld dat over eiseres geschetst wordt in de brief – zoals hierboven geciteerd – overeenkomt met de medische situatie van eiseres waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling van uitgaat. Deze informatie geeft daarom geen aanleiding de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten.
4.6.
Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie per 7 december 2023 heeft beoordeeld in plaats van 9 september 2024 – de datum waarop aan het einde van de uitlooptermijn de uitkering wordt beëindigd en daarmee de eigenlijke datum in geding [2] – maakt dit oordeel eveneens niet anders. Indien voor die datum relevante wijzigingen hebben voorgedaan in de medische situatie, moet daarmee rekening worden gehouden. Zoals onder 4.5 is overwogen, blijkt uit de brief van 30 september 2024 (zijnde rondom de beoordelingsdatum) dat die situatie zich hier niet voordoet.
4.7.
Eiseres verzoekt de rechtbank tot slot onder verwijzing naar het Korošec-arrest een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.8.
De rechtbank ziet gelet op wat hiervoor is overwogen ook geen reden om een onafhankelijke deskundige te benoemen zoals door eiseres is verzocht. Bij de vraag of de rechtbank daartoe moet overgaan, gaat het erom of eiseres met de door haar aangevoerde beroepsgronden en ingebrachte medische informatie twijfel heeft gezaaid over de juistheid van de medische beoordeling. Uit vaste rechtspraak [3] volgt dat het Korošec-arrest niet meebrengt dat het beginsel van equality of arms is geschonden door het enkele feit dat betrokkene – onder meer vanwege het ontbreken van financiële middelen – niet zelf een contraexpertise heeft ingebracht, maar wel stukken van de behandelend sector heeft ingebracht. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen heeft het Uwv zijn conclusies overtuigend gemotiveerd. Verder ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt, waardoor sprake zou zijn van een oneerlijk proces. Eiseres heeft zich in beroep laten bijstaan door een professionele gemachtigde en heeft haar beroep onderbouwd met medische stukken. De vraag of eiseres financieel in staat is een contraexpertise te laten opstellen kan daarom buiten beschouwing blijven. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres dan ook af.
De arbeidskundige beoordeling
5.1.
Eiseres heeft geen specifieke gronden aangevoerd tegen de arbeidskundige beoordeling anders dan dat zij op medische gronden de functies niet kan verrichten.
5.2.
Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiseres zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 juli 2024 juist zijn. Zolang de functies die voor eiseres zijn geduid hiermee in overeenstemming zijn, ziet de rechtbank dan ook geen reden om te twijfelen aan de geschiktheid van de functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 24 juli 2024 gemotiveerd waarom de werkzaamheden die horen bij de geduide functies, de belastbaarheid van eiseres in de FML niet overschrijden. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Het Uwv heeft deze functies aan de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag kunnen leggen.

Conclusie en gevolgen

6. Het Uwv heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht (meer) heeft op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Het beroep is ongegrond. Zij krijgt daarom ook geen vergoeding van haar proceskosten en krijgt zij het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2025.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de bijvoorbeeld uitspraak van 31 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:167 en de uitspraak van 2 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1306.
2.De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste rechtspraak van de CRvB. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3925 en de uitspraak van 23 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:220, r.o. 4.2.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:157.