ECLI:NL:RBMNE:2025:5620

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
11645910 MC EXPL 25-2187 D/954
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en oneerlijke bedingen in effectenlease-overeenkomst tussen erfgenaam en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [A], handelende als wettelijke erfgenaam, en Dexia Nederland B.V. De eiser, [A], vorderde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en dat bepaalde bedingen in de leaseovereenkomst vernietigd moesten worden. De procedure volgde op een leaseovereenkomst die [A] had afgesloten met Dexia, waarbij hij als lessee was vermeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat Dexia haar zorgplichten heeft geschonden en dat de bedingen die betrekking hebben op resterende termijnen als oneerlijk moeten worden beschouwd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Dexia € 11.739,19 aan [A] moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat Dexia ook € 2.903,30 aan fictieve restschuld moet vergoeden. De vorderingen van Dexia in reconventie zijn afgewezen. Dexia is veroordeeld in de proceskosten van [A]. De uitspraak is van belang in het kader van de jurisprudentie rondom effectenlease-overeenkomsten en de bescherming van consumenten tegen oneerlijke contractuele bedingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 11645910 MC EXPL 25-2187 D/954
Vonnis van 15 oktober 2025
inzake
[eiser] ,handelende in hoedanigheid van wettelijke erfgenaam van [A] ,
wonende te [woonplaats] (gemeente [.] ),
verder ook te noemen [A] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen Dexia,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 april 2025, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] , overleden op [overlijdensdatum] 2016, hierna te noemen [A] , heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[contractnummer]
04-06-1998
Feestplan II
120 mnd
f201.042,70
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
2004
€ 269,76
Ja, door Dexia, na betaling door afnemer van een bedrag van
€ 42.543,02 bij overname van de aandelen
2.3.
Volgens opgave van Dexia heeft [A] op grond van de overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 25.774,15 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. Volgens die opgave heeft [A] € 3.750,91 aan dividenden ontvangen en € 7.125,15 aan fiscaal voordeel genoten. Op 18 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 6.731,33 aan [A] uitgekeerd, dat volgens de opgave van Dexia onverschuldigd is betaald. Bij het einde van de overeenkomst heeft Dexia de onderliggende effecten aan [A] uitgeleverd en heeft [A] volgens de eindafrekening € 30.218,93 aan Dexia aan tegen 5 % contant gemaakte restant hoofdsom betaald. De waarde van de aandelen bedroeg bij uitlevering € 25.863,98.
2.4.
In artikel 2 van de overeenkomst is het volgende bepaald:
“Deze lease-overeenkomst wordt aangegaan voor een ononderbroken periode van 120 maanden, te rekenen vanaf de aankoopbedrag van de waarden (de aankoopdatum), behoudens vervroegde beëindiging. Lessee heeft het recht deze lease-overeenkomst na verloop van drie jaar na de aankoopdatum van de waarden dagelijks middels een schriftelijke mededeling aan Legio-Lease te beëindigen. In geval van vervroegde beëindiging na drie jaar wordt een korting van 50% verleend op de restende maandbedragen (…)”.
2.5.
Bij de hiervoor genoemde eindafrekening zijn voor een bedrag van € 11.739,19 aan tegen 5,00% contant gemaakte resterende termijnen in rekening gebracht.
2.6.
[A] heeft op 18 februari 1998 een lease-overeenkomst met nummer [nummer] (WinstVerDriedubbelaar) met Legio Lease gesloten. Deze overeenkomst is op 19 februari 2001 geëindigd met een batig saldo van € 3.340,23.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
[A] vordert dat bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
  • dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld en/of toerekenbaar tekort is geschoten;
  • te vernietigen het beding/de bedingen op basis waarvan Dexia resterende termijnen in rekening heeft gebracht op de eindafrekening van de overeenkomst met nummer [contractnummer] en Dexia te veroordelen om het bedrag van € 11.739,19 als onverschuldigd betaald aan [A] te restitueren, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2004;
  • Dexia te veroordelen tot (terug)betaling van al hetgeen in het kader van deze overeenkomst is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van algehele terugbetaling;
  • Dexia te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen van [A] en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [A] in de proceskosten. Dexia vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet dat toelaat, zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [A] gesloten overeenkomsten aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [A] verschuldigd is, met veroordeling van [A] in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

Algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een optoutverklaring ingediend, onder wie [A] .
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
afnemer heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.4.
[A] heeft primair gesteld dat Dexia de volledige schade bestaande uit inleg en restschuld van [A] dient te vergoeden omdat Dexia haar zorgplichten heeft geschonden, behoudens een beroep van Dexia op het bepaalde in artikel 6:101 van het BW.
4.5.
Deze stelling van [A] gaat niet op. Uit de vaste jurisprudentie volgt dat in zaken als de onderhavige Dexia 2/3 van de restschuld als schade dient te vergoeden, tenzij bijzondere omstandigheden aan de orde zijn op grond waarvan meer schade door Dexia vergoed dient te worden. Die omstandigheden zijn niet gesteld, noch gebleken. Uitgangspunt is derhalve dat Dexia 2/3 van de restschuld dient te vergoeden.
batig saldo
4.6.
[A] heeft verder gesteld dat het batig saldo van de Winstverdriedubbelaar ten onrechte is verrekend door Dexia in het kader van de door haar gedane betaling in 2012 en thans niet in aanmerking mag worden genomen. Dexia heeft deze stelling niet betwist. Bedoeld batig saldo dient derhalve bij de berekening van het nog door Dexia aan [A] verschuldigde bedrag, buiten beschouwing te worden gelaten.
resterende termijnen
4.7.
Partijen zijn verdeeld over de vraag of Dexia bij de eindafrekening van de overeenkomst al dan niet terecht resterende termijnen in rekening heeft gebracht. Bij die beoordeling kan in het midden blijven welke set van Bijzondere voorwaarden van toepassing is. De door [A] en Dexia overgelegde Bijzondere voorwaarden zijn weliswaar niet gelijkluidend maar de tekst van de relevante artikelen 6 en 14 verschilt slechts op voor deze zaak niet relevante punten. De artikelen houden kort gezegd in dat Dexia bij nalatigheid van de afnemer bij de betaling van de termijnen de overeenkomst kan beëindigen en alle resterende termijnen kan opeisen tegen contantmaking berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 7A:1576e lid 2 BW. [A] stelt dat de eindafrekening is gebaseerd op de artikelen 6 en 14 van de Bijzondere voorwaarden. [A] heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van bovenbedoelde bedingen, onder meer omdat deze volgens hem ‘oneerlijk bedingen’ vormen als bedoeld in de Richtlijn 93/13 EEG (hierna: de Richtlijn). Dexia heeft aangevoerd dat niet bedoelde bedingen van toepassing zijn maar artikel 2 van de overeenkomst omdat [A] de overeenkomst heeft opgezegd. Dexia meent dat weliswaar de korting van 50 % op de termijnen niet expliciet in de eindafrekening staat maar dat dit niet betekent dat artikel 2 niet is toegepast. Volgens haar weerspiegelt de contantmaking tegen 5% een gebruikelijke rekenmethode en impliceert die niet per sé toepassing van vernietigbare bedingen.
4.8.
De kantonrechter verwerpt het verweer van Dexia. Het standpunt dat artikel 2 van de overeenkomst ruimte laat voor de door Dexia gevolgde rekenmethode is onjuist. Toepassing van artikel 2 van de overeenkomst zou immers, gelet op de voorhanden zijnde gegevens, tot een veel gunstiger resultaat voor [A] hebben geleid dan de door Dexia gehanteerde rekenmethode. Op grond van de inhoud van de eindafrekening kan dan ook slechts worden geconcludeerd dat Dexia feitelijk op grond van het bepaalde in de artikelen 6 en 14 van de Bijzondere voorwaarden aanspraak op de resterende termijnen heeft gemaakt. In zijn prejudiciële beslissing van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:773) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een beding in de Bijzondere voorwaarden van Dexia op grond waarvan Dexia in het geval van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst wegens nalatigheid van de zijde van de wederpartij bevoegd is om zonder meer het onbetaalde restant van de overeengekomen leasesom(men) op te eisen, een beding is dat op grond van de Richtlijn als oneerlijk moet worden beschouwd. Om die reden is de rechter gehouden om een dergelijk beding op grond van artikel 6:233 BW te vernietigen voor zover dit betrekking heeft op rentetermijnen die ten tijde van de beëindiging op grond van die bepaling nog toekomstig waren. Op die termijnen kan dan niet langer op grond van de contractuele Bijzondere voorwaarden aanspraak worden gemaakt.
4.9.
Daarbij wordt niet relevant geacht of de beëindiging van de overeenkomst is geschied door Dexia of door [A] . Dit is immers niet van invloed op de kwalificatie van de bedingen, op grond waarvan Dexia aanspraak heeft gemaakt op betaling wegens resterende termijnen, als ‘oneerlijk’ als bedoeld in de Richtlijn.
4.10.
Dit leidt tot de conclusie dat de bedingen die Dexia aanspraak geven op na beëindiging van de overeenkomst nog resterende termijnen dienen te worden vernietigd.
4.11.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 21 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) volgt dat bij vernietiging van het beding in de (Bijzondere voorwaarden bij) de overeenkomst Dexia evenmin op grond van de wet aanspraak heeft op (gehele of gedeeltelijke) vergoeding van de schade die zij door de voortijdige beëindiging van de overeenkomst heeft geleden.
4.12.
De kantonrechter ziet, mede gelet op het verweer van Dexia, geen aanleiding om bij de vaststelling van de betalingsverplichting van Dexia alsnog artikel 2 van de overeenkomst in aanmerking te nemen. Nu Dexia een fout in het nadeel van [A] heeft gemaakt bij de afwikkeling van de overeenkomst, dient zij daarvan ook ten volle de financiële gevolgen te dragen en is er vanuit het oogpunt van bescherming van de consument geen aanleiding om op genoemd artikel terug te vallen. Uit het voorgaande volgt dan ook dat de post die ziet op de resterende termijnen in de eindafrekening van € 11.739,19 komt te vervallen. Dexia dient dit bedrag te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding. Niet is gesteld noch gebleken dat op grond van het hiervoor weergegeven standpunt eerder aanspraak op terugbetaling is gemaakt.
fictieve restschuld
4.13.
Dexia heeft in het kader van de restschuld aangevoerd dat [A] de aandelen heeft overgenomen en dat in dat geval geen (fictieve) restschuld ontstaat, althans dat tussen het onrechtmatig handelen en deze schadepost een causaal verband ontbreekt. Hierin wordt Dexia niet gevolgd. [A] vordert (onder meer) het nadeel bestaande uit hetgeen hij bij de beëindiging van de overeenkomst meer moest betalen dan de waarde van de aandelen bij overname daarvan teneinde de verschuldigde restant hoofdsom te voldoen. Anders dan Dexia betoogt, is dit nadeel een nadelig financieel gevolg van het aangaan van de overeenkomst. Dat [A] niet gekozen heeft voor de verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopopbrengst met de restant hoofdsom, maar voor uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de restant hoofdsom, maakt het causaal verband niet anders. Het verschil tussen het bij beëindiging van de overeenkomst door [A] betaalde bedrag aan restant hoofdsom enerzijds en de waarde van de aandelen op de dag van overname, betreft een nadelig financieel gevolg van het aangaan van de overeenkomst en vormt daadwerkelijk geleden schade wegens restschuld (vgl. Hof ‘s Hertogenbosch 21 december 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3775). Dexia heeft gesteld dat de fictieve restschuld € 4.354,95 bedraagt. Nu dit door [A] onvoldoende gemotiveerd is weersproken, zal de kantonrechter van dit bedrag uitgaan. Dexia is twee derde van laatstgenoemd bedrag, derhalve € 2.903,30, aan [A] verschuldigd, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling.
4.14.
De door [A] gevorderde verklaring voor recht wordt toegewezen in die zin dat voor recht zal worden verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld.
4.15.
De veroordelingen tot betaling worden als na te melden toegewezen nu [A] erkent dat de in 2012 gedane betaalde schadevergoeding daarop in mindering dient te strekken. Daarbij geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910).
vorderingen Dexia
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen van Dexia met betrekking tot de overeenkomst worden afgewezen. Dit geldt ook voor de vorderingen met Dexia ten aanzien van de WinstVerDriedubbelaar nu deze overeenkomst is geëindigd met een batig saldo en Dexia niet heeft toegelicht wat het belang bij de door haar gevorderde verklaring voor recht is.
proceskosten
4.17.
Omdat [A] grotendeels inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [A] gevallen. Omdat het partijdebat in conventie is samengevallen met het debat in reconventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [A] worden begroot op:
- dagvaarding € 144,47
- griffierecht € 90,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 911,47.
4.18.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld;
5.2.
vernietigt de bedingen op basis waarvan Dexia resterende termijnen op de eindafrekening van de overeenkomst met nummer [contractnummer] in rekening heeft gebracht;
5.3.
veroordeelt Dexia aan [A] te betalen ter zake de overeenkomst € 11.739,19, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf dag van de dagvaarding en € 2.903,30, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling, alles tot de dag van algehele voldoening, onder verrekening van de eerdere betaling van schadevergoeding door Dexia zoals hiervoor overwogen in 4.6. en 4.15.;
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 911,47 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen;
5.5.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan.
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie:
5.8.
wijst de vorderingen af;
5.9.
veroordeelt Dexia in de proceskosten gevallen aan de zijde van [A] , te stellen op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2025, in tegenwoordigheid van de griffier.