ECLI:NL:RBMNE:2025:5810

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
UTR 24/6166-E
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres op basis van de Wet WIA en de rol van het Uwv

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 5 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de arbeidsongeschiktheid van eiseres. Eiseres had in beroep gesteld dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, en dat het Uwv ten onrechte had besloten dat haar uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) niet zou wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv in eerdere besluiten niet voldoende had gemotiveerd waarom eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank heeft het Uwv in een tussenuitspraak de gelegenheid gegeven om het gebrek in de motivering te herstellen, maar het Uwv heeft in zijn aanvullende motivering niet overtuigend aangetoond dat er herstel van de arbeidsongeschiktheid te verwachten is. De rechtbank oordeelt dat eiseres op de datum in geding, 24 januari 2024, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het Uwv, herroept het primaire besluit en kent eiseres een IVA-uitkering toe. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6166

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Uwv
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Procesverloop

Met het besluit van 28 maart 2024 (primair besluit) heeft het Uwv laten weten dat de uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van eiseres niet wijzigt.
Met het besluit van 3 september 2024 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 18 juli 2025 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank het Uwv in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Het Uwv heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend in de vorm van een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 augustus 2025.
Eiseres heeft hierop een zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en de zaak toebedeeld aan een andere behandelend rechter. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of het Uwv terecht heeft beslist dat de uitkering van eiseres op grond van de Wet WIA per 24 januari 2024 niet wijzigt. Het Uwv heeft vastgesteld dat eiseres op deze datum volledig arbeidsongeschikt is. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of eiseres ook duurzaam arbeidsongeschikt is. Dat zou betekenen dat eiseres op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, iemand die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de verzekeringsarts zich een oordeel vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet de verzekeringsarts een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerstkomende jaar en de periode daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn. [1]
2.2.
In een situatie zoals die van eiseres, waar de inschatting van de kans op herstel berust op een medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Als vaststaat dat een behandeling eerst op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid, is van belang of er sprake is van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden. [2] De tussenuitspraak
3. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. [3]
3.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het Uwv nader zal moeten motiveren waarom per 24 januari 2024 verbetering van de belastbaarheid te verwachten was. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet vermeldt in welke mate herstel verwacht mag worden op basis van de voorgestelde behandelmogelijkheden, binnen welke termijn herstel kan plaatsvinden en hoe groot de kans op herstel is. Juist in een situatie waarin de verzekeringsarts concludeert dat er geen benutbare mogelijkheden zijn, had dit voor de hand gelegen. Evenmin heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht wat het resultaat van de behandelmogelijkheden zal zijn voor de belastbaarheid voor arbeid en of het de reële verwachting is dat deze behandelingen zullen leiden tot een situatie dat er wél benutbare mogelijkheden zijn. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat behandeling zal leiden tot vermindering van pijnklachten en het vergroten van energie. Het is de rechtbank niet duidelijk of dit ook is gericht op het doen ontstaan van arbeidsmogelijkheden of uitsluitend op het verbeteren van de kwaliteit van leven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank niet inzichtelijk gemaakt of een eventueel te verwachten verbetering van de belastbaarheid voldoende zal zijn om eiseres voor ten minste 20% arbeidsgeschikt te achten.
Aanvullende motivering van het Uwv
4. In reactie op de tussenuitspraak stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 22 augustus 2025 dat er beredeneerde en door de behandelende sector aangereikte behandelingsmogelijkheden zijn. Het afbouwen van opiaten en het starten met de door de psychiater geadviseerde medicatie zal leiden tot een substantiële verbetering van de psychische en energetische belastbaarheid. Dit zal naar verwachting de mogelijkheid geven om te starten met revalidatie, wat weer zal kunnen leiden tot een verbetering van de fysieke belastbaarheid. Al met al is te verwachten dat als eiseres zich voegt naar de adviezen van haar behandelaren het beter met haar zal gaan, wat hoe dan ook te wensen is voor haar. De fysieke, psychische en energetische belastbaarheid zal naar verwachting substantieel verbeteren, waarbij mogelijk halve dagen fysiek en psychisch lichte arbeid tot de mogelijkheid zal kunnen gaan behoren binnen de termijn van één tot twee jaar.
5. Eiseres stelt dat het gebrek daarmee niet is hersteld. In de kern voert eiseres aan dat het standpunt van het Uwv onvoldoende is gebaseerd op de (actuele) medische situatie. Volgens eiseres zijn haar klachten ernstig en onbehandelbaar. Zij verwijst daarvoor naar informatie uit de behandelend sector. Eiseres verzoekt het beroep gegrond te verklaren en haar aanspraak op een IVA-uitkering te erkennen.
Is het gebrek hersteld?
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het gebrek in de beslissing op bezwaar niet hersteld. In essentie herhaalt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 22 augustus 2025 de motivering in de eerder overgelegde rapporten van 30 augustus 2024, 10 januari 2025 en 29 april 2025.
6.1.
Uit wat onder 2.1 en 2.2 is overwogen volgt dat van belang is op welke termijn de voorgestelde behandeling kan leiden tot verbetering van de belastbaarheid. Als vaststaat dat de behandeling eerst op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid, is de vraag of er een redelijke of goede verwachting is dat die verbetering zal optreden. Voor een antwoord op die vragen is onvoldoende dat wordt gesteld dat de fysieke, psychische en energetische belastbaarheid naar verwachting zal verbeteren en dat lichte arbeid binnen één tot twee jaar tot de mogelijkheid zal kunnen gaan behoren. Voor zover wordt betoogd dat de behandeling eerst op langere termijn is gericht op verbetering van de belastbaarheid wordt dat niet onderbouwd. Daarmee is niet vast komen te staan in welke zin verbetering van de functionele mogelijkheden is te verwachten in het eerstkomende jaar of de periode daarna.
7. Nu het Uwv met de aanvullende motivering het geconstateerde gebrek niet heeft hersteld, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank heeft het Uwv namelijk al in de gelegenheid gesteld om het bestreden besluit nader te motiveren, wat zij onvoldoende heeft gedaan. Dit betekent dat eiseres op de datum in geding, 24 januari 2024, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Omdat het geschil zich beperkt tot de vraag of de vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid op de datum in geding ook duurzaam is, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het primair besluit te herroepen en te bepalen dat eiseres met ingang van 24 januari 2024 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA. Het is aan het Uwv om eiseres verder te informeren over de (financiële) gevolgen van het toekennen van de IVA-uitkering.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
10. Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4,5 punten op (2 punten in bezwaar voor het indienen van het bezwaarschrift en het verschijnen op de hoorzitting, en in beroep 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus). Met een wegingsfactor 1 is de waarde per punt in bezwaar € 647,- en in beroep € 907,- .Daarmee wordt toegekend € 3.561,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, bepaalt dat eiseres per 24 januari 2024 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.561,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. J.H. Ermers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie CRvB 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009: BH1896.
2.Vergelijk CRvB 19 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:364.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).