Overwegingen
8. Als er sprake is van een overtreding is het college in beginsel verplicht om daartegen handhavend op te treden. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag het college dan nog van handhaving afzien. Zo’n bijzondere omstandigheid doet zich voor als er concreet zicht bestaat op legalisatie, of als handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot het daarmee te dienen doel, dat daar in dit concrete geval van af moet worden gezien. Alleen een handhavingsverzoek van een belanghebbende kan resulteren in een besluit, en het college kan alleen handhavend optreden tegen degene die als ‘overtreder’ kan worden aangemerkt.
Zijn de achterburen terecht aangemerkt als belanghebbenden?
9. Eisers voeren allereerst aan dat de achterburen geen belanghebbenden zijn bij (het verwijderen van) hun boothuis. Het college had hen daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren in hun handhavingsverzoek.
10. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Zoals gezegd, bevindt het perceel van de achterburen zich aan de overkant van het water en grenst hun achtertuin ook aan het water. Naar het oordeel van de rechtbank is de ruimtelijke scheiding tussen de percelen van de achterburen en eisers (het water) dusdanig klein dat in juridische zin sprake is van aangrenzende percelen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat belanghebbendheid in geval van een aangrenzend perceel moet worden aangenomen.Daarbij overweegt de rechtbank dat de achterburen, ook als geen sprake zou zijn geweest van een aangrenzend perceel, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt vanwege de zeer korte afstand en het directe zicht op het boothuis van eisers vanuit hun achtertuin. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een overtreding?
11. Eisers voeren aan dat er geen sprake is van een overtreding. De bouwwerken in het water aan de [straat] zijn al zo lang aanwezig dat die op grond van het oude bestemmingsplan ‘Spoorlaan 1975’ en het overgangsrecht in de bestemmingsplannen daarna, zijn toegestaan. Op de zitting hebben eisers desgevraagd toegelicht dat de huidige funderingspalen bij aanvang van de huur al aanwezig waren, en dat zij het boothuis daarop hebben geplaatst.
12. De rechtbank volgt eisers niet in het betoog dat er geen sprake zou zijn van een overtreding. Vooropgesteld zij dat op 1 januari 2024 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingetrokken en de Omgevingswet in werking is getreden. Omdat de last onder dwangsom vóór 1 januari 2024 is opgelegd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
13. Ten tijde van de last onder dwangsom viel het woonperceel van eisers onder het bestemmingsplan ‘1e herziening Lintbebouwing’. Op grond van dit bestemmingsplan zijn boothuizen niet toegestaan, omdat de maximale bouwhoogte is beperkt tot het maaiveld.Het boothuis van eisers is dus in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat het boothuis van eisers ook niet vergunningvrij is. Eisers hebben het boothuis zelf geplaatst en naar het oordeel van de rechtbank valt dat niet onder (vergunningvrij) ‘gewoon onderhoud’, omdat daarmee de detaillering, profilering en/of vormgeving is gewijzigd.Dat betekent dat eisers een omgevingsvergunning nodig hadden voor het boothuis. Niet in geschil is dat eisers die vergunning niet hebben.
14. De rechtbank wijst erop dat voor zover het boothuis al onder het oude bestemmingsplan ‘Spoorlaan 1975’ was toegestaan, daar nog steeds (ook onder dat bestemmingsplan) een vergunning voor nodig was en die ontbreekt. Het beroep op het overgangsrecht treft in dat licht ook geen doel. Een gerechtvaardigd beroep op het overgangsrecht verschaft immers geen vergunning vervangende titel en het boothuis wordt daardoor ook anderszins niet gelegaliseerd. Dit is vaste rechtspraak van de Afdeling.Een omgevingsvergunning blijft onverminderd vereist, en bij ontbreken daarvan blijft het college bevoegd om handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn eisers terecht aangemerkt als overtreders?
15. Eisers voeren aan dat zij ten onrechte zijn aangemerkt als overtreders. De [straat] is bij raadsbesluit van 2 september 1988 door de gemeente overgedragen aan de woningbouwvereniging, die daarmee door natrekking ook eigenaar is geworden van alle bouwwerken in het water. Het college had de woningbouwvereniging daarom moeten aanschrijven. Bovendien huren eisers het woonperceel en zijn zij contractueel verplicht om het gehuurde weer op te leveren in de staat waarin het zich bevond bij aanvang van de huur, dus met inbegrip van de funderingspalen van het boothuis. Eisers hebben het dan ook niet in hun macht om de overtreding te beëindigen.
16. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Overtreder is in de eerste plaats degene die de overtreding feitelijk zelf heeft begaan. Eisers hebben het boothuis zelf geplaatst, zodat zij naar het oordeel van de rechtbank terecht zijn aangemerkt als overtreders. De verwijzing naar de woningbouwvereniging treft geen doel. Er kunnen meerdere overtreders zijn van dezelfde overtreding; de éne overtreder sluit de andere niet uit. Het (mogelijke) overtrederschap van de woningbouwvereniging maakt dus niet dat eisers geen overtreders meer zouden zijn. De rechtbank is tot slot niet gebleken dat eisers het juridisch niet in hun macht zouden hebben om de overtreding te beëindigen. De woningbouwvereniging heeft schriftelijk immers meermaals te kennen gegeven akkoord te gaan met het verwijderen van de bouwwerken en funderingspalen. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Gelet op het voorgaande was het college in beginsel verplicht om handhavend op te treden tegen het boothuis van eisers. De vraag die vervolgens voorligt is of er sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college in geval van eisers van handhaving had moeten afzien.
Bestond er zicht op legalisatie?
18. Eisers voeren aan dat het college van handhaving had moeten afzien, omdat er concreet zicht op legalisatie bestond. Ten tijde van de last onder dwangsom lag het ontwerpbestemmingsplan ‘Dorpskernen’ namelijk ter inzage, en daarin zijn bestaande bouwwerken toegestaan.
19. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Allereerst heeft het college duidelijk te kennen gegeven niet mee te willen werken aan boothuizen, en ook niet aan steigers en andere afmeervoorzieningen die groter zijn dan 6 bij 1,20 m. In beginsel volstaat het enkele feit dat het college niet bereid is om gebruik te maken van zijn bevoegdheid een omgevingsvergunning te verlenen, voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering bestaat.Een ontwerpbestemmingsplan kan in handhavingszaken van belang zijn bij de vraag of er concreet zicht bestaat op legalisatie, maar dan moet er tenminste een omgevingsvergunning zijn aangevraagd.Daar is in geval van eisers niet van gebleken. Ook om die reden kan dus geen sprake zijn van concreet zicht op legalisatie. Tot slot merkt de rechtbank op dat onder ‘bestaande bouwwerken’ in het bestemmingsplan Dorpskernen niet wordt verstaan: bouwwerken die zijn gebouwd
zonder vergunningen die in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, zoals het boothuis van eisers.De beroepsgrond slaagt niet.
Is handhaving in geval van eisers onevenredig?
20. Eisers voeren aan dat het college in hun geval van handhaving had moeten afzien, omdat dat onevenredig uitpakt. De fundering van het boothuis ligt er al sinds de jaren ‘70 en is al die tijd door het college gedoogd. Eisers mochten er daarom vanuit gaan dat het college ook in de toekomst niet meer handhavend zou optreden. Het college heeft ook onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eisers. Het boothuis draagt sterk bij aan hun woongenot en maakt het gemakkelijk om te recreëren op de nabije Vinkeveense Plassen. Daar komt bij dat het water ter hoogte van het perceel van eisers weliswaar smal maar even verderop nog zo’n 11 meter breed is, waardoor er nog meer dan genoeg ruimte over is voor de doorvaart en om te baggeren, ook als de achterburen zelf een bouwwerk in het water oprichten. Tot slot liggen er aan de Vinkeveense Plassen nog veel meer illegale bouwwerken in het water, waar het college niet handhavend tegen optreedt.
21. Zonder af te willen doen aan de situatie van eisers, volgt de rechtbank eisers hierin niet. Dat het college bekend was met de overtreding, maar daartegen gedurende lange tijd (soms zelfs tientallen jaren) niet heeft opgetreden, is onvoldoende voor een gerechtvaardigd vertrouwen dat er ook in de toekomst niet meer zal worden gehandhaafd. Alleen in bijzondere gevallen kan dat anders zijn, maar dan mogen er geen belangen van derden in geding zijn.In dit geval hebben de achterburen om handhaving verzocht, zodat geen sprake kan zijn van een dergelijke uitzonderingsituatie.
22. Verder blijkt uit het bestreden besluit dat het college alle betrokken belangen heeft meegewogen. Het college heeft in dat verband van belang geacht dat door het boothuis van eisers de doorvaart van bootjes en het verrichten van noodzakelijke baggerwerkzaamheden slechts mogelijk zijn over het deel van de vaart dat aan de achterburen toebehoort, en slechts voor zover de achterburen daarin zelf niet ook bouwwerken oprichten. Als de achterburen dat wel zouden doen, zouden de toegang tot de vaart en de mogelijkheid van baggerwerkzaamheden (verder) worden beperkt. Het college vindt het versmallen van het vaarwater ongewenst. De rechtbank kan dat volgen. Verder heeft het college meegewogen dat eisers nog wel een steiger van niet meer dan 6 bij 1,20 m. mogen hebben, en dat recreëren op de Vinkeveense Plassen voor eisers dus nog steeds mogelijk blijft. In het licht daarvan heeft het college naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het algemeen belang bij handhaving.
23. Over de andere illegale bouwwerken waar eisers op hebben gewezen, heeft het college op de zitting nog toegelicht dat daartegen (zolang daar geen handhavingsverzoeken over worden ingediend) pas handhavend zal worden opgetreden nadat het bestemmingsplan ‘Vinkeveense Plassen 2025’ in werking is getreden. De rechtbank acht een dergelijk onderscheid, waarin wél handhavend opgetreden wordt als daar om is verzocht (zoals in geval van eisers) en niet als daar niet om is verzocht, geoorloofd en vindt hiervoor steun in rechtspraak van de Afdeling.De beroepsgrond slaagt niet.
Onjuistheden in het verslag van de hoorzitting
24. Eisers hebben tot slot aangevoerd dat er diverse onjuistheden in het verslag van de hoorzitting in de bezwaarfase staan. Hoewel het voorstelbaar is dat eisers zich hieraan hebben gestoord, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de door eisers genoemde onjuistheden zouden hebben geleid tot een onrechtmatige beslissing op hun bezwaar. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.