ECLI:NL:RBMNE:2025:724

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
UTR 23/6197
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van de last onder dwangsom voor het verwijderen van een illegale steiger

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 februari 2025 uitspraak gedaan in een handhavingskwestie betreffende een steiger die door eiseres was geplaatst. Eiseres, die een woning huurt aan de [adres] in [woonplaats], werd geconfronteerd met een last onder dwangsom van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, die haar gelastte om de steiger vóór 1 juni 2023 te verwijderen. De rechtbank oordeelde dat de steiger in strijd was met het bestemmingsplan en dat eiseres als overtreder kon worden aangemerkt, aangezien zij de steiger zelf had geplaatst. Eiseres voerde aan dat er geen sprake was van een overtreding en dat de achterburen geen belanghebbenden waren, maar de rechtbank volgde deze argumenten niet. De rechtbank concludeerde dat het college in beginsel verplicht was om handhavend op te treden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze verplichting rechtvaardigden. De beroepsgronden van eiseres werden verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. Eiseres moet binnen zes weken na de uitspraak voldoen aan de last onder dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/6197
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 februari 2025 op het beroep in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats], eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: W. Goddijn).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
1.
[derde-partij]en
[derde partij 1]uit [woonplaats], de verzoekers om handhaving, en;
2.
[derde partij 2]te [woonplaats], de woningbouwvereniging.

Inleiding

1. Eiseres huurt een woning aan de [adres] in [woonplaats]. Haar woonperceel grenst aan de achterzijde met een steiger aan het water.
2. Bij e-mail van 21 maart 2021 hebben de eigenaren van het perceel aan de overkant van het water en daaraan grenzend (hierna: de achterburen), het college gewezen op de illegale bouwwerken in het water aan de (oneven zijde van) de [straat], waaronder de steiger van eiseres. Het college heeft dit bericht opgevat als een verzoek om handhaving. Hierop zijn er inspecties verricht, diverse brieven verstuurd, e-mails uitgewisseld en gesprekken gevoerd en hebben de achterburen op enig moment hun verzoek ingetrokken. Op 10 februari 2022 hebben zij het college echter alsnog om handhaving verzocht.
3. Een inspecteur van het college heeft de situatie ter plaatse bekeken en beoordeeld. Volgens het college is de steiger van eiseres in strijd met het bestemmingsplan en is daar geen afwijkingsvergunning voor verleend, zodat er sprake is van een overtreding. Bij brief van 25 april 2022 heeft het college eiseres gewezen op de mogelijkheid om de steiger te verkleinen en daar een omgevingsvergunning voor aan te vragen, anders is het college voornemens om handhavend op te treden. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft daarop haar zienswijze gegeven tijdens een gesprek met het college op 13 september 2022.
4. Op 20 maart 2023 heeft de inspecteur geconstateerd dat de steiger van eiseres nog ongewijzigd aanwezig is. Eiseres heeft ook geen omgevingsvergunning aangevraagd voor een kleinere steiger. Bij besluit van 28 maart 2023 (hierna: de last onder dwangsom) heeft het college eiseres daarom gelast om de steiger en constructieonderdelen vóór 1 juni 2023 te verwijderen en verwijderd te houden, onder verbeuring van een dwangsom van € 3.334,-- per week, tot maximum van € 10.000,--. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, waarna het college de begunstigingstermijn heeft verlengd tot zes weken na de beslissing op het bezwaar.
5. Op 12 juni 2023 heeft de inspecteur opnieuw geconstateerd dat de steiger van eiseres ongewijzigd aanwezig is. Eiseres heeft ook geen omgevingsvergunning aangevraagd. Het bezwaar van eiseres is door bezwaarcommissie van het college behandeld op een hoorzitting. De bezwaarcommissie heeft het college vervolgens geadviseerd op de last onder dwangsom onder een aanvullende motivering in stand te laten. Bij besluit van 9 november 2023 (hierna: de beslissing op bezwaar) heeft het college dat gedaan, en eiseres erop gewezen dat zij uiterlijk vóór 22 december 2023 aan de last moet voldoen.
6. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Daarnaast heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om de beslissing op bezwaar te schorsen tot er uitspraak is gedaan op haar beroep. Nadat het college de begunstigingstermijn heeft verlengd tot zes weken na de uitspraak van de rechtbank op het beroep van eiseres, heeft eiseres haar verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken.
7. Het beroep is 21 oktober 2024 bij de rechtbank op een zitting behandeld, gelijktijdig met de beroepen van vier ander bewoners van de [straat] die eenzelfde soort last onder dwangsom opgelegd hebben gekregen (zaaknummers UTR 23/6191, UTR 23/6194, UTR 23/6400 en UTR 23/6187). Eiseres is verschenen, bijgestaan door [A]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De achterburen zijn allebei verschenen, en de woningbouwvereniging heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B].

Overwegingen

8. Als er sprake is van een overtreding is het college in beginsel verplicht om daartegen handhavend op te treden. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag het college dan nog van handhaving afzien. Zo’n bijzondere omstandigheid doet zich voor als er concreet zicht bestaat op legalisatie, of als handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot het daarmee te dienen doel, dat daar in dit concrete geval van af moet worden gezien. Alleen een handhavingsverzoek van een belanghebbende kan resulteren in een besluit, en het college kan alleen handhavend optreden tegen degene die als ‘overtreder’ kan worden aangemerkt.
Zijn de achterburen terecht aangemerkt als belanghebbenden?
9. Eiseres voert allereerst aan dat de achterburen geen belanghebbenden zijn bij (het verwijderen van) haar steiger. Het college had hen daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren in hun handhavingsverzoek.
10. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Zoals gezegd, bevindt het perceel van de achterburen zich aan de overkant van het water en grenst hun achtertuin ook aan het water. Naar het oordeel van de rechtbank is de ruimtelijke scheiding tussen de percelen van de achterburen en eiseres (het water) dusdanig klein dat in juridische zin sprake is van aangrenzende percelen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat belanghebbendheid in geval van een aangrenzend perceel moet worden aangenomen. [1] Daarbij overweegt de rechtbank dat de achterburen, ook als geen sprake zou zijn geweest van een aangrenzend perceel, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt vanwege de zeer korte afstand en het directe zicht op de steiger van eiseres vanuit hun achtertuin. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een overtreding?
11. Eiseres voert aan dat er geen sprake is van een overtreding. De bouwwerken in het water aan de [straat] zijn al zo lang aanwezig dat die op grond van het oude bestemmingsplan ‘Spoorlaan 1975’ en het overgangsrecht in de bestemmingsplannen daarna, zijn toegestaan. Op de zitting heeft eiseres desgevraagd toegelicht dat de huidige funderingspalen bij aanvang van de huur al aanwezig waren, maar dat er een boothuis op stond. In 2012 hebben eiseres, en haar wijlen echtgenoot, het boothuis gesloopt en de steiger op de bestaande funderingspalen geplaatst.
12. De rechtbank volgt eiseres niet in het betoog dat er geen sprake zou zijn van een overtreding. Vooropgesteld zij dat op 1 januari 2024 de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingetrokken en de Omgevingswet in werking is getreden. Omdat de last onder dwangsom vóór 1 januari 2024 is opgelegd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.
13. Ten tijde van de last onder dwangsom viel het woonperceel van eiseres onder het bestemmingsplan ‘1e herziening Lintbebouwing’. Op grond van dit bestemmingsplan zijn steigers en andere afmeervoorzieningen alleen onder voorwaarden toegestaan. Zo mag een dergelijke voorziening niet langer dan 6 m. en niet breder dan 1,20 m. zijn. [2] De steiger van eiseres is 7,45 m. lang en 3,02 m. breed, en is qua omvang dus in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank concludeert dat de steiger van eiseres ook niet vergunningvrij is. Eiseres heeft de (planken van) steiger in 2012 zelf geplaatst en naar het oordeel van de rechtbank valt dat niet onder (vergunningvrij) ‘gewoon onderhoud’, omdat daarmee de detaillering, profilering en/of vormgeving is gewijzigd. [3] Dat betekent dat eiseres een omgevingsvergunning nodig had voor de steiger. Niet in geschil is dat eiseres die vergunning niet heeft.
14. De rechtbank wijst erop dat voor zover de steiger al onder het oude bestemmingsplan ‘Spoorlaan 1975’ was toegestaan, daar nog steeds (ook onder dat bestemmingsplan) een vergunning voor nodig was en die ontbreekt. Het beroep op het overgangsrecht treft in dat licht ook geen doel. Een gerechtvaardigd beroep op het overgangsrecht verschaft immers geen vergunning vervangende titel en de steiger wordt daardoor ook anderszins niet gelegaliseerd. Dit is vaste rechtspraak van de Afdeling. [4] Een omgevingsvergunning blijft onverminderd vereist, en bij ontbreken daarvan blijft het college bevoegd om handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.
Is eiseres terecht aangemerkt als overtreder?
15. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte is aangemerkt als overtreder. De [straat] is bij raadsbesluit van 2 september 1988 door de gemeente overgedragen aan de woningbouwvereniging, die daarmee door natrekking ook eigenaar is geworden van alle bouwwerken in het water. Het college had de woningbouwvereniging daarom moeten aanschrijven. Bovendien huurt eiseres het woonperceel en is zij contractueel verplicht om het gehuurde weer op te leveren in de staat waarin het zich bevond bij aanvang van de huur, dus met inbegrip van de funderingspalen van de steiger. Eiseres heeft het dan ook niet in haar macht om de overtreding te beëindigen.
16. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Overtreder is in de eerste plaats degene die de overtreding feitelijk zelf heeft begaan. Eiseres heeft de steiger in 2012 zelf geplaatst, zodat zij naar het oordeel van de rechtbank terecht is aangemerkt als overtreder. De verwijzing naar de woningbouwvereniging treft geen doel. Er kunnen meerdere overtreders zijn van dezelfde overtreding; de éne overtreder sluit de andere niet uit. Het (mogelijke) overtrederschap van de woningbouwvereniging maakt dus niet dat eiseres geen overtreder meer zou zijn. De rechtbank is tot slot niet gebleken dat eiseres het juridisch niet in haar macht zou hebben om de overtreding te beëindigen. De woningbouwvereniging heeft schriftelijk immers meermaals te kennen gegeven akkoord te gaan met het verwijderen van de bouwwerken en funderingspalen. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Gelet op het voorgaande was het college in beginsel verplicht om handhavend op te treden tegen de steiger van eiseres. De vraag die vervolgens voorligt is of er sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college in geval van eiseres van handhaving had moeten afzien.
Bestond er zicht op legalisatie?
18. Eiseres voert aan dat het college van handhaving had moeten afzien, omdat er concreet zicht op legalisatie bestond. Ten tijde van de last onder dwangsom lag het ontwerpbestemmingsplan ‘Dorpskernen’ namelijk ter inzage, en daarin zijn bestaande bouwwerken toegestaan.
19. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Allereerst heeft het college duidelijk te kennen gegeven niet mee te willen werken aan steigers en andere afmeervoorzieningen die groter zijn dan 6 bij 1,20 m, zoals de steiger van eiseres. In beginsel volstaat het enkele feit dat het college niet bereid is om gebruik te maken van zijn bevoegdheid een omgevingsvergunning te verlenen, voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering bestaat. [5] Een ontwerpbestemmingsplan kan in handhavingszaken van belang zijn bij de vraag of er concreet zicht bestaat op legalisatie, maar dan moet er tenminste een omgevingsvergunning zijn aangevraagd. [6] Daar is in het geval van eiseres niet van gebleken. Ook om die reden kan dus geen sprake zijn van concreet zicht op legalisatie. Tot slot merkt de rechtbank op dat onder ‘bestaande bouwwerken’ in het bestemmingsplan Dorpskernen niet wordt verstaan: bouwwerken die zijn gebouwd
zonder vergunningen die in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, zoals de steiger van eiseres. [7] De beroepsgrond slaagt niet.
Is handhaving in geval van eiseres onevenredig?
20. Eiseres voert aan dat het college in haar geval van handhaving had moeten afzien, omdat dat onevenredig uitpakt. De steiger (voorheen het boothuis) ligt er al sinds de jaren ‘70 en is al die tijd door het college gedoogd. Eiseres mocht er daarom vanuit gaan dat het college ook in de toekomst niet meer handhavend zou optreden. Het college heeft ook onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eiseres. De steiger in zijn huidige vorm draagt sterk bij aan haar woongenot en maakt het gemakkelijk om te recreëren op de nabije Vinkeveense Plassen. Daar komt bij dat het water tussen het perceel van eiseres en dat van de achterburen zo’n 11 meter breed is, waardoor er nog meer dan genoeg ruimte over is voor de doorvaart en om te baggeren, ook als de achterburen zelf een bouwwerk in het water oprichten. Tot slot liggen er aan de Vinkeveense Plassen nog veel meer illegale bouwwerken in het water, waar het college niet handhavend tegen optreedt. Op de zitting heeft eiseres hier nog aan toegevoegd dat het feit dat zij de steiger nog samen met haar echtgenoot geplaatst heeft, maakt dat die niet alleen nuttig maar ook van emotionele waarde is voor haar.
21. Zonder af te willen doen aan de situatie van eiseres, volgt de rechtbank eiseres niet. Dat het college bekend was met de overtreding, maar daartegen gedurende lange tijd (soms zelfs tientallen jaren) niet heeft opgetreden, is onvoldoende voor een gerechtvaardigd vertrouwen dat er ook in de toekomst niet meer zal worden gehandhaafd. Alleen in bijzondere gevallen kan dat anders zijn, maar dan mogen er geen belangen van derden in geding zijn. [8] In dit geval hebben de achterburen om handhaving verzocht, zodat geen sprake kan zijn van een dergelijke uitzonderingsituatie.
22. Verder blijkt uit het bestreden besluit dat het college alle betrokken belangen heeft meegewogen. Het college heeft in dat verband van belang geacht dat door de steiger van eiseres de doorvaart van bootjes en het verrichten van noodzakelijke baggerwerkzaamheden slechts mogelijk zijn over het deel van de vaart dat aan de achterburen toebehoort, en slechts voor zover de achterburen daarin zelf niet ook bouwwerken oprichten. Als de achterburen dat wel zouden doen, zouden de toegang tot de vaart en de mogelijkheid van baggerwerkzaamheden (verder) worden beperkt. Het college vindt het versmallen van het vaarwater ongewenst. Dat kan de rechtbank volgen. Verder heeft het college meegewogen dat het niet zo is dat eiseres helemaal geen steiger meer kan hebben, en dat recreëren op de Vinkeveense Plassen voor eiseres dus nog steeds mogelijk blijft. Er worden alleen grenzen gesteld aan de omvang van de steiger, die niet meer dan 6 bij 1,20 m. mag bedragen. In het licht daarvan heeft het college in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het algemeen belang bij handhaving.
23. Over de andere illegale bouwwerken waar eiseres op heeft gewezen, heeft het college op de zitting nog toegelicht dat daartegen (zolang daar geen handhavingsverzoeken over worden ingediend) pas handhavend zal worden opgetreden nadat het bestemmingsplan ‘Vinkeveense Plassen 2025’ in werking is getreden. De rechtbank acht een dergelijk onderscheid, waarin wél handhavend opgetreden wordt als daar om is verzocht (zoals in het geval van eiseres) en niet als daar niet om is verzocht, geoorloofd en vindt hiervoor steun in rechtspraak van de Afdeling. [9] De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

24. De conclusie is dat de beroepsgronden niet slagen. Naar het oordeel van de rechtbank is het college in redelijkheid overgegaan tot handhavend optreden tegen de steiger van eiseres. Het beroep is ongegrond en de rechtbank laat het besluit op bezwaar en daarmee de last onder dwangsom, in stand. Dat betekent dat eiseres binnen zes weken na de deze uitspraak alsnog aan de last moet voldoen.
25. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer – de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2025.
(de rechter is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan diegene de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3125.
2.Artikel 29, derde lid, aanhef en onder d van de planregels.
3.Ingevolge artikel 2, aanhef en eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1719.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:549.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 17 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2580.
7.Artikel 1.21 van de planregels.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:559.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3748.