In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 2 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de verschuldigde erfbelasting. Eiser, de zoon van de overleden erflaatster, had een aanslag erfbelasting ontvangen van de Belastingdienst, die hij aanvecht. De rechtbank behandelt de vraag of de waardepeildatum van 1 januari van het jaar voorafgaand aan de verkrijging in strijd is met het Eerste Protocol bij het EVRM. Eiser stelt dat de regeling leidt tot een hogere belastingheffing dan wanneer de waarde in het economische verkeer ten tijde van de verkrijging als uitgangspunt wordt genomen. De rechtbank oordeelt dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft en dat de gekozen regeling niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat de waarde van de onroerende zaken moet worden vastgesteld op basis van de WOZ-waarde, en dat de door eiser aangevoerde gronden niet voldoende zijn om de aanslag te vernietigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de aanslag erfbelasting.