ECLI:NL:RBNHO:2022:303

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
18 januari 2022
Zaaknummer
15/860087-19 (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie met oogmerk tot liquidaties en wapenbezit in de megazaak Himalaya

In de megazaak Himalaya heeft de Rechtbank Noord-Holland op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met liquidaties, voorbereidingen daarvan en wapenbezit tussen 2013 en 2016. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte gedurende twee jaar lid was van deze organisatie en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De verdachte had eerder al een veroordeling voor doodslag en voerde aan dat de vervolging in deze zaak niet terecht was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De zaak omvatte meerdere onderzoeken naar liquidaties en de organisatie had een gestructureerde aanpak, waarbij gebruik werd gemaakt van PGP-toestellen voor communicatie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een actieve rol had binnen de organisatie en dat de liquidaties op gewelddadige wijze werden uitgevoerd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf
Locatie Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/860087-19 (P)
Uitspraakdatum: 19 januari 2022
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 13 januari 2020, 3 februari 2020, 4 december 2020, 30 april 2021, 25 mei 2021, 22 juni 2021, 30 augustus 2021, 4, 20, 22 en 29 oktober 2021, 26 november 2021 en 19 januari 2022 in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [penitentiaire inrichting] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
[zaaksofficier 1] , [zaaksofficier 2] en [zaaksofficier 3] (hierna gezamenlijk aangeduid als het Openbaar Ministerie) en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich, kort en zakelijk weergegeven, heeft schuldig gemaakt aan:
- het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (moord, voorbereiding van moord en wapenbezit) in de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 december 2015.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte wegens strijd met “ne bis in idem” en algemene beginselen van een behoorlijke procesorde.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte op 15 september 2017 door de rechtbank Amsterdam onherroepelijk is veroordeeld in de zogenoemde Waterfrontzaak, de zaak betreffende de schietpartij in het Amsterdamse Scheepvaartmuseum op 26 mei 2013. De verdachte is in die zaak wegens doodslag op [naam 1] veroordeeld tot de maximale gevangenisstraf van 15 jaren.
In het dossier van de megazaak Himalaya wordt de Waterfrontzaak veelvuldig aangehaald. Dit gebeurt ook in het requisitoir. Het Openbaar Ministerie gaat daarin zelfs zo ver dat het stelt, dat indien ten tijde van de vervolging in de Waterfrontzaak bekend was geweest wat thans bekend zou zijn, een veroordeling voor moord in de rede zou hebben gelegen.
Er bestaat (aldus) een nauw verband tussen de Waterfrontzaak en de megazaak Himalaya. Het dossier van de Waterfrontzaak bevatte informatie die ook in het onderhavige dossier zit, bijvoorbeeld ten aanzien van de (inhoud van de) aan de verdachte toegeschreven PGP-toestellen. Voorts heeft de rechtbank Amsterdam in het vonnis in de Waterfrontzaak onder meer overwogen:
“Ofschoon de rechtbank niet moord maar doodslag bewezen acht, lijkt er toch een samenhang te bestaan met de golf van geweld en liquidaties zoals die de afgelopen jaren tussen twee elkaar vijandige Amsterdamse groeperingen heeft plaatsgevonden en waarbij een mensenleven voor deze groeperingen niets of nauwelijks meer iets van waarde lijkt te zijn.”
De rechtbank in de Waterfrontzaak heeft dus rekening gehouden met de mogelijke achtergrond van twee rivaliserende criminele organisaties, met de verdachte als vermeend deelnemer aan de organisatie van onder andere [G.M.] en [D.M.] – de criminele organisatie waarop de huidige tenlastelegging in de megazaak Himalaya ziet – en [naam 1] als deelnemer aan de organisatie van onder andere [H.A.S.] .
Gelet op het voorgaande en nu de Waterfrontzaak zich binnen de thans ten laste gelegde periode heeft afgespeeld, dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
“ [verdachte] meent en voelt voor het gestelde deelnemen aan een groepering met [G.M.] en [D.M.] cs reeds te zijn veroordeeld. Dit deelnemen is hem als achtergrond van de Waterfront schietpartij, tegengeworpen”, aldus de raadsman. De huidige vervolging dient bovendien geen redelijk doel, mede gezien de in de Waterfrontzaak opgelegde maximale gevangenisstraf, waarmee de rechtbank rekening dient te houden, aldus nog steeds de raadsman.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit verweer het volgende voorop. In zijn arrest van 23 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:387) heeft de Hoge Raad, voor zover hier van belang, overwogen:
3.3.2 Wanneer, zoals in het onderhavige geval, de eerste vervolging betrekking heeft op het door de verdachte begaan zijn van een concreet delict en de tweede vervolging het deelnemen aan een criminele organisatie betreft, staat het ne bis in idem-beginsel in de weg aan die latere vervolging voor het deelnemen aan een criminele organisatie als die deelneming van de verdachte op niets anders betrekking heeft dan het begaan van het concrete delict waarvoor de verdachte al is vervolgd. Het begaan van een concreet delict zal echter slechts in uitzonderlijke gevallen de deelneming aan een criminele organisatie geheel omvatten. Artikel 140 Sr heeft immers betrekking op het deelnemen aan een criminele organisatie die het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Dat betekent dat het deelnemen door de verdachte zeker niet noodzakelijkerwijs hoeft te bestaan uit het door hem begaan zijn van een (enkel) concreet delict, terwijl artikel 140 Sr ook niet meer eist dan dat de organisatie het oogmerk heeft misdrijven te plegen.
3.3.3 Vervolging wegens het deelnemen aan een criminele organisatie is dus in ieder geval wel mogelijk indien de tenlastelegging ook ziet op andere deelnemingsgedragingen dan het begaan zijn van het concrete delict waarvoor de verdachte al is vervolgd en/of op andere delicten waarop het oogmerk van de organisatie is gericht. (…)
De huidige vervolging van de verdachte ziet op de verdenking van het deelnemen aan een criminele organisatie gedurende de periode van 1 mei 2013 tot en met 31 december 2015. Blijkens het dossier heeft die vermeende deelneming op (veel) meer betrekking dan de Waterfrontzaak. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op de eventuele deelnemingsgedragingen van de verdachte in de deelonderzoeken Himalaya (de moord op [slachtoffer 1] , gepleegd in februari 2014), Dollar (de vergismoord op [slachtoffer 2] , gepleegd in juli 2014) en Reek (de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] , gepleegd in oktober 2015). Het ne bis in idem-beginsel staat dan ook niet in de weg aan de huidige vervolging van de verdachte.
Van strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde is de rechtbank evenmin gebleken. De verdachte heeft er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat hij voor de onderhavige verdenking niet vervolgd zou worden. Het overgrote deel van de eventuele deelnemingsgedragingen van de verdachte dateert van ná 26 mei 2013 en is nota bene gepleegd toen de verdachte op de vlucht was, respectievelijk zich schuil hield, voor politie en justitie in de Waterfrontzaak. Deze gedragingen zijn als zodanig niet aan bod gekomen in de Waterfrontzaak.
Ook is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de huidige vervolging van de verdachte geen redelijk doel dient. In dat verband verdient het volgende nog opmerking.
In de Waterfrontzaak heeft de rechtbank Amsterdam enkel een straf opgelegd voor het in die zaak bewezen verklaarde feit: doodslag. Zoals gebruikelijk heeft de rechtbank daarbij rekening gehouden met de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoon van de verdachte.
Voor het in de onderhavige zaak ten laste gelegde feit, deelneming aan een criminele organisatie, heeft het Openbaar Ministerie een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren geëist. Indien de rechtbank in de onderhavige zaak tot een bewezenverklaring komt, zal de rechtbank moeten bepalen, of en zo ja welke strafoplegging passend en geboden is. Daarbij is het voorschrift van artikel 63 Sr van toepassing.
Het verweer van de raadsman faalt. Hetgeen de raadsman bij dupliek naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, althans dat slechts een bewezenverklaring kan volgen voor die periode(s) dat de verdachte in Nederland was.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ennetcom-verweren
Door verschillende raadslieden in de megazaak Himalaya zijn verweren gevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de zogenoemde Ennetcom-berichten en de bruikbaarheid van die berichten voor het bewijs. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Inleiding
Ennetcom betreft een Nederlands bedrijf dat in binnen- en buitenland, ook via resellers, beveiligde BlackBerry-telefoons verkocht waarmee het mogelijk was om versleutelde, geëncrypte berichten en notities op te stellen en te verzenden. Deze telefoons worden ook wel aangeduid als ‘crypto-telefoons’ of ‘PGP-toestellen’, waarbij de letters PGP staan voor Pretty Good Privacy.
Uit gegevens van de Nederlandse politie bleek dat criminelen uit de zware en georganiseerde misdaad veelvuldig gebruik maakten van deze telefoons.
Op 8 april 2016 heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket een rechtshulpverzoek gericht aan de bevoegde autoriteiten van Canada. Dit rechtshulpverzoek is gedaan in vier strafrechtelijke onderzoeken:
  • het onderzoek 26DeVink: het onderzoek tegen het bedrijf Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder [naam 2] ;
  • de onderzoeken 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos: drie zogenoemde liquidatieonderzoeken, althans onderzoeken naar (voorbereidingen van en/of pogingen tot) ernstige geweldsdelicten, waarbij gebruik is gemaakt van BlackBerry-telefoons van het bedrijf Ennetcom.
De verzochte rechtshulp zag – voor zover hier van belang – op het (forensisch) veiligstellen van de data op de door Ennetcom gehuurde servers van Bitflow Technologies Inc. in Toronto (Canada), teneinde deze data te kunnen gebruiken in de genoemde onderzoeken.
Door de autoriteiten van Canada is uitvoering gegeven aan dit rechtshulpverzoek en de vermelde data (hierna ook: Ennetcom-data) zijn op of vanaf 19 april 2016 veiliggesteld. Het gaat om een zeer grote hoeveelheid data, afkomstig van (tien)duizenden gebruikers van de diensten van Ennetcom.
De beslissing(en) van de Canadese rechter
Bij beslissing van 13 september 2016 heeft de Canadese rechter J. Nordheimer, van de Superior Court of Justice, regio Toronto, overwogen dat wordt ingestemd met een bevel verzending (‘sending order’) van de Ennetcom-data aan Nederland. Deze beslissing houdt onder meer het volgende in:
16. (…) Wat mij zorgen baart is dat, indien al deze data naar Nederland worden gestuurd, er theoretisch niets is dat de Nederlandse autoriteiten ervan zou weerhouden om die informatie op bewijsmateriaal te doorzoeken naar andere criminele activiteiten van anderen die niets met de lopende onderzoeken te maken hebben (…) en die op dit moment geen voorwerp van enig onderzoek vormen. Met andere woorden, dit zou een "fishing expedition" (…) kunnen worden (…). (…) het is wel degelijk een reëel risico en ik ben van mening dat het mijn plicht is om (…) bescherming tegen dat risico te bieden. (…)
20. Het is duidelijk dat ik (…) de bevoegdheid heb om in het bevel verzending alle voorwaarden op te nemen die ik wenselijk acht voor de bescherming van de belangen van derden zoals de personen hier, met betrekking tot wie de data informatie kunnen bevatten maar die niet betrokken zijn bij de vier onderzoeken. (…)
22. Deze bescherming kan geboden worden door het opnemen van een voorwaarde in het bevel verzending op grond waarvan andere Nederlandse opsporingsambtenaren die toegang tot de gegevens willen hebben daartoe door een gerecht in Nederland gemachtigd dienen te worden. Wanneer de data eenmaal daadwerkelijk in Nederland zijn en de rechtbank aldaar ervan overtuigd is dat er gegronde redenen zijn om opsporingsambtenaren toegang tot de gegevens te verlenen in het kader van een legitiem onderzoek door de politie, dan zie ik geen redenen om die
opsporingsambtenaren het recht hiertoe te ontzeggen door hen op te leggen een verzoek in te dienen voor machtiging van een gerecht in dit land. Wederzijdse rechtshulp gaat immers om assistentie door landen onderling. (…) Ik herhaal dat het voor een adequate bescherming van de belangen van derden zo dient te zijn dat toestemming voor toegang tot de gegevens door andere opsporingsambtenaren door een gerecht in Nederland wordt verleend en niet op grond van administratieve processen die er eventueel in dat land mogelijk zijn voor het verkrijgen van bewijsmiddelen.
Bij bevel verzending van 19 september 2016 heeft de Canadese rechter Nordheimer vervolgens gelast dat de Ennetcom-data aan Nederland worden verstrekt, onder de volgende voorwaarden:
1. Het bewijsmateriaal mag alleen worden gebruikt voor onderzoek en vervolging van strafbare feiten (…) die naar voren zijn gekomen in de volgende onderzoeken (…) (
de vier hiervoor genoemde strafrechtelijke onderzoeken).
2. Er mag niet op enige andere wijze toegang tot het bewijsmateriaal worden verkregen, noch mag het worden onderzocht of gebruikt in enig ander onderzoek in het Koninkrijk der Nederlanden tenzij hiervoor van tevoren een gerechtelijke machtiging door het Koninkrijk der Nederlanden is afgegeven.
Het vervolg in Nederland
Op 12 oktober 2016 zijn de Ennetcom-data overgedragen aan Nederland. Middels een vergelijking van de zogenoemde hashwaarden, die overeenkwamen, is de integriteit c.q. authenticiteit van de data vastgesteld.
Vervolgens zijn de data in de periode van oktober 2016 tot en met maart 2017 geüpload in Hansken, een door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ontwikkeld systeem (zoekmachine) om grote hoeveelheden data te onderzoeken.
Op 19 oktober 2017 is door de politie in het onderzoek 26DeVink een “proces-verbaal restinformatie” opgemaakt (map 16, pagina 120 e.v.). Uit dit proces-verbaal blijkt dat bij analyse van de Ennetcom-data in het kader van het onderzoek 26DeVink berichten zijn aangetroffen die mogelijk van belang zijn voor een ander reeds lopend strafrechtelijk onderzoek in Nederland, te weten 11Himalaya, het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 1] op 20 februari 2014.
Naar aanleiding van dit proces-verbaal heeft de officier van justitie van het Landelijk Parket op 14 december 2017 een vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, die is belast met het onderzoek 26DeVink (map 16, pagina 113 e.v.). De officier van justitie heeft – kort gezegd – gevorderd dat de rechter-commissaris toe zal staan dat de bedoelde restinformatie ter beschikking wordt gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.
Bij beschikking van 18 december 2017 heeft de rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam deze vordering toegewezen en de officier van justitie gemachtigd om de restinformatie ter beschikking te stellen aan het onderzoeksteam 11Himalaya (map 16, pagina 109 e.v.). Deze beschikking houdt verder het volgende in:
Het is voorzienbaar dat het onderzoeksteam van 11Himalaya na het ontvangen van de huidige informatie zelf nog onderzoek zal willen verrichten aan en in de gegevens die zich op de servers van Ennetcom bevonden. Voor een dergelijk vervolgonderzoek kan de officier van justitie zich wenden tot de zaaks-rechter-commissaris van het onderzoek 11Himalaya.
Vervolgens is de restinformatie ter beschikking gesteld aan het onderzoeksteam 11Himalaya.
De (deel)onderzoeken van de megazaak Himalaya
Naar aanleiding van onderzoek aan de restinformatie heeft de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland op 11 januari 2018 een eerste vordering gericht aan de rechter-commissaris in de rechtbank Noord-Holland, die is belast met het onderzoek 11Himalaya (map 16, pagina 147 e.v.). De vordering zag – kort gezegd – op het mogen doen van onderzoek in de Ennetcom-data wat betreft twee e-mailadressen van gebruikers die (op basis van de verkregen restinformatie) te maken zouden hebben met de liquidatie van [slachtoffer 1] . De rechter-commissaris heeft deze vordering op 18 januari 2018 toegewezen (map 16, pagina 142 e.v.).
Hierna zijn zogenoemde vervolg-vorderingen ingediend, die nagenoeg volledig door de rechter-commissaris zijn toegewezen. Deze vorderingen zijn niet alleen gedaan in het onderzoek 11Himalaya, maar ook in de hiermee samenhangende onderzoeken 13Theezeef (het onderzoek naar de liquidatie van [M.A.H.] ) en/of Tienshan (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 4] ).
Hiernaast zijn door de rechter-commissaris in de rechtbank Amsterdam, op vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, vergelijkbare beslissingen genomen in de onderzoeken 13Reek (het onderzoek naar de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] ) en 13Dollar (het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 2] ).
Voor een overzicht van de vorderingen van de officier van justitie en de beslissingen van de rechters-commissarissen verwijst de rechtbank naar het schriftelijk requisitoir van het Openbaar Ministerie (pagina’s 17-18).
De rechtmatigheid van de Ennetcom-berichten
De verweren die door de raadslieden met betrekking tot de rechtmatigheid van de verkrijging van de Ennetcom-berichten zijn gevoerd, komen in de kern overeen met verweren die tot nu toe in andere strafzaken over dit onderwerp zijn gevoerd en die door verschillende gerechten zijn verworpen.
De rechtbank beslist in gelijke zin en acht daarbij met name het volgende van belang.
Het (forensisch) veiligstellen van de Ennetcom-data heeft, op vordering van de officier van justitie, op grond van een officieel rechtshulpverzoek plaatsgevonden in de onderzoeken 26DeVink, 26Koper, 13Rendlia en 13Rooibos.
In het onderzoek 26DeVink heeft de rechtbank Rotterdam op 21 september 2021 uitspraken gedaan en zowel het bedrijf Ennetcom (ECLI:NL:RBROT:2021:9086) als diens directeur en enig aandeelhouder (ECLI:NL:RBROT:2021:9085) wegens onder meer het deelnemen aan een criminele organisatie en (gewoonte)witwassen veroordeeld.
In de uitspraken is overwogen dat bij het veiligstellen van de Ennetcom-data weliswaar artikel 125la Sv is geschonden – wegens het ontbreken van een voorafgaande machtiging van de (Nederlandse) rechter-commissaris – maar dat dit niet leidt tot bewijsuitsluiting van die data.
De rechtbank dient thans te beoordelen of de Ennetcom-berichten die in de megazaak Himalaya zijn onderzocht, en door politie en justitie zijn gebruikt, rechtmatig zijn verkregen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
Vaststaat dat deze Ennetcom-berichten zijn verkregen na telkens een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris.
Een aantal van deze machtigingen is gegeven op grond van analoge toepassing van artikel 126ng lid 2 Sv. De andere machtigingen zijn gegeven ‘sui generis’, ter uitvoering van de beslissing(en) van de Canadese rechter, waarbij de rechter-commissaris in sommige gevallen heeft overwogen dat bovendien is vastgesteld dat aan de voorwaarden van artikel 126ng lid 2 Sv is voldaan.
Dit verschil in benadering is naar het oordeel van de rechtbank niet verwonderlijk, omdat niet alleen het (een en ondeelbare) Openbaar Ministerie, maar ook verschillende – onafhankelijk van elkaar opererende – rechters-commissarissen werd(en) geconfronteerd met de voorwaarde van een voorafgaande gerechtelijke machtiging die de Nederlandse wet niet kent.
Het moet in zekere zin pionieren zijn geweest. Wachten totdat de wetgever (eventueel) in actie zou komen, was daarbij, gelet op de dringende en gerechtvaardigde opsporingsbelangen, geen reële optie, net zoals vandaag de dag in de nasleep van het Prokuratuur-arrest van het Europese Hof van Justitie ten aanzien van artikel 126nd Sv.
De rechtbank acht beide soorten machtiging juridisch toelaatbaar. Wat betreft de machtiging ‘sui generis’ wijst de rechtbank er op dat de Ennetcom-data reeds door justitie waren veiliggesteld (en in diens bezit waren), vergelijkbaar met de inbeslagneming van voorwerpen, en dat de Hoge Raad in het Smartphone-arrest van 4 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:584) heeft overwogen dat in de wettelijke bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen, de bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen ligt besloten. De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris op grond van artikel 125i Sv juncto artikel 104 lid 1 Sv de wettelijke bevoegdheid heeft om elke plaats te doorzoeken ter vastlegging van gegevens.
Naar het oordeel van de rechtbank was de rechter-commissaris dus telkens bevoegd de machtiging te verlenen.
Gezien de onderliggende stukken – de zogenoemde aanvraagprocessen-verbaal van de politie en de vorderingen van de officier van justitie – is de rechtbank voorts van oordeel dat de rechter-commissaris ook telkens in redelijkheid tot de machtiging heeft kunnen komen.
Er was telkens sprake van een legitiem onderzoek naar zeer ernstige strafbare feiten, (voorbereidingen van) liquidaties, die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, en er waren telkens gegronde redenen om de machtiging te verlenen.
Voorts blijkt uit de machtigingen dat de rechters-commissarissen – in lijn met de beslissing van de Canadese rechter – zich bewust zijn geweest van de (te beschermen) belangen van derden, en dat zij die belangen in hun afwegingen hebben betrokken. Er zijn enkel machtigingen verleend indien sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en de machtigingen zijn telkens beperkt tot een of meer specifieke e-mailadressen van mogelijke verdachten.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank deelt dan ook niet de opmerkingen van een enkele raadsman dat met de machtiging(en) sprake zou zijn geweest van een ‘ongeclausuleerde fishing expedition’ en ‘het schieten met een hagelgeweer op vogelvrije communicatie’.
De als gevolg van de machtigingen gemaakte inbreuken op de persoonlijke levenssfeer waren, gelet op het bovenstaande, gerechtvaardigd (artikel 8 lid 2 EVRM).
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de Ennetcom-berichten in de megazaak Himalaya rechtmatig zijn verkregen. Er is daarbij geen sprake geweest van een vormverzuim ex artikel 359a Sv.
Het vormverzuim dat de rechtbank Rotterdam in haar uitspraken van 21 september 2021 heeft vastgesteld, is begaan bij het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte Ennetcom en diens directeur en enig aandeelhouder, en niet bij dat tegen de verdachten in de megazaak Himalaya. Dat vormverzuim valt als zodanig dan ook niet onder de reikwijdte van artikel 359a Sv.
De rechtbank ziet – zich in dit verband bewust van het arrest van de Hoge Raad van 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889, rechtsoverweging 2.2.2) – geen reden om aan dit verzuim in de megazaak Himalaya enig rechtsgevolg te verbinden. In zekere zin is dit verzuim in de megazaak Himalaya ook hersteld, omdat in deze zaak wel telkens sprake is geweest van een voorafgaande machtiging van de (Nederlandse) rechter-commissaris. Bovendien is onvoldoende gebleken van concreet nadeel voor de verdachten in deze megazaak, waarbij geldt dat het belang dat strafbare feiten niet aan het licht komen, geen rechtens te respecteren belang is.
De bruikbaarheid van de Ennetcom-berichten
De Ennetcom-berichten dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden aangemerkt als andere geschriften in de zin van artikel 344 lid 1 onder 5 Sv. Dit betekent dat deze berichten alleen voor het bewijs kunnen worden gebruikt in verband met andere bewijsmiddelen, waarbij overigens wel geldt dat meerdere Ennetcom-berichten elkaar kunnen ondersteunen.
De rechtbank heeft zich er rekenschap van gegeven dat de Ennetcom-berichten die in het dossier zijn opgenomen, niet compleet zijn; enkel zijn daarin opgenomen de Ennetcom-berichten die in de visie van het Openbaar Ministerie relevant zijn, hetzij in belastende zin hetzij in ontlastende zin. Deze Ennetcom-berichten geven dus geen volledig beeld van de communicatie.
Voorts is de rechtbank zich ervan bewust dat het bij de duiding van de Ennetcom-berichten – net als bij tapgesprekken – aankomt op de context en dat berichten niet zelden op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd.
Anderzijds geldt dat alle raadslieden in de gelegenheid zijn gesteld om het NFI te bezoeken en daar in Hansken onderzoek te doen in alle Ennetcom-data die aan het onderzoeksteam van de megazaak Himalaya ter beschikking zijn gesteld.
Voorts zijn de meeste verdachten, hetzij tijdens hun politieverhoren hetzij tijdens de behandeling van hun zaak ter terechtzitting, geconfronteerd met de voor hen (meest) relevante Ennetcom-berichten en de mogelijke interpretatie daarvan, zodat voor hen de gelegenheid heeft bestaan – zo nodig – uitleg te geven over die berichten en/of aan te geven dat een bepaalde interpretatie niet juist is.
Met dit in het achterhoofd, heeft de rechtbank de Ennetcom-berichten slechts voor het bewijs gebruikt, indien de rechtbank overtuigd is van haar lezing van die berichten en wanneer die lezing voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal.
3.3.2
De verklaringen van de medeverdachte [I.K.]
De medeverdachte [I.K.] heeft in de maand juni 2021, verspreid over vier dagen, in totaal negen verklaringen afgelegd bij de politie. Deze verklaringen zijn opgenomen in map 54.
heeft in deze verklaringen uitgebreid verklaard over zijn eigen betrokkenheid bij de aan hem ten laste gelegde feiten, maar hij heeft ook verklaard over andere betrokkenen. Hierbij heeft hij enkele medeverdachten belast, anderen ontlast, en over sommige medeverdachten/personen wenste hij niet te verklaren.
De rechtbank heeft deze politieverklaringen van [I.K.] toegevoegd aan alle afzonderlijke dossiers. Voorts is [I.K.] , naar aanleiding van deze verklaringen, op vordering van het Openbaar Ministerie en/of op verzoek van de verdediging, ter terechtzitting als getuige gehoord in de strafzaken tegen zijn medeverdachten. Naast op 4 oktober 2021 was dat op:
- 11 oktober 2021 inzake [Y.A.] , [A.G.] , [R.P.] en [H.M.]
- 12 oktober 2021 inzake [El H.] en [K.J.]
- 20 oktober 2021 inzake [G.C.] en de verdachte.
Afgezien van de strafzaak tegen de medeverdachte [El H.] (zijn oom), waarin [I.K.] zich op zijn algehele, familiaire verschoningsrecht heeft beroepen, heeft [I.K.] bij gelegenheid van deze getuigenverhoren antwoord gegeven op (het merendeel van) de aan hem gestelde vragen.
De rechtbank stelt voorop dat zowel de politieverklaringen van [I.K.] als de verklaring die [I.K.] als getuige ter terechtzitting in de zaak van de verdachte heeft afgelegd, bruikbaar zijn voor het bewijs, althans de waardering van het bewijsmateriaal. Geen rechtsregel die zich daartegen verzet.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat bij het eventuele gebruik van deze verklaringen de nodige behoedzaamheid is geboden en een bijzonder kritische blik is vereist. Daartoe is het volgende van belang.
Tot juni 2021 heeft [I.K.] zich, vanaf zijn aanhouding in april 2018, nagenoeg consequent op zijn zwijgrecht respectievelijk verschoningsrecht beroepen: bij zijn politieverhoren, bij zijn pro forma zittingen, bij zijn getuigenverhoor in enkele zaken bij de rechter-commissaris, en ook bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting, eind april en begin mei 2021.
[I.K.] heeft zijn politieverklaringen eerst afgelegd nadat het Openbaar Ministerie op 25 mei 2021 het requisitoir had gehouden, waarbij het Openbaar Ministerie tot een bewezenverklaring van alle aan [I.K.] ten laste gelegde feiten heeft gerekwireerd, en oplegging van een levenslange gevangenisstraf heeft gevorderd. Deze straf is alleen tegen [I.K.] geëist.
Dat [I.K.] verklaringen is gaan afleggen, lijkt in de eerste plaats dan ook te zijn ingegeven door dat hij wil voorkomen dat hij een levenslange gevangenisstraf krijgt opgelegd, althans – zo begrijpt de rechtbank zijn belastende verklaringen richting met name de medeverdachten [G.C.] en [H.M.] – om niet als enige een zware straf te krijgen.
Dit betekent niet dat de verklaringen van [I.K.] daarmee meteen onbetrouwbaar zijn – deze verklaringen kunnen wel degelijk de waarheid behelzen – maar behoedzaamheid is geboden.
Hierbij komt dat [I.K.] er blijk van heeft gegeven een zeer gedetailleerde dossierkennis te hebben. Hij verscheen regelmatig met een laptop met daarop het digitale dossier op de zitting. En hij heeft bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting en het requisitoir kunnen horen wat de rechtbank en het Openbaar Ministerie relevant vinden, ook in zaken van medeverdachten.
Dit maakt óók dat een kritische blik is vereist: Zijn de verklaringen van [I.K.] – over gebeurtenissen in de periode 2013-2015 – gebaseerd op eigen wetenschap of gaat het om invullingen, interpretaties, aan de hand van het dossier? Invullingen, die mogelijk door bepaalde motieven zijn ingegeven.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verklaringen van [I.K.] alleen voor (de waardering van) het bewijs gebruiken, indien en voor zover deze verklaringen voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
3.3.3
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de redengevende feiten en omstandigheden, die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen in de bijlagen II en III bij dit vonnis.
3.3.4
Identificatie PGP-adressen en bijnamen
In het dossier komen verschillende PGP-adressen en bijnamen van betrokkenen voor. In bijlage II bij dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen op grond waarvan de rechtbank tot de identificatie van de gebruikers van die PGP-adressen en bijnamen komt.
De rechtbank stelt met betrekking tot de aan de verdachte toegeschreven PGP-adressen en bijnamen het volgende vast.
[e-mailadres 1 verdachte] (hierna: y86z)
De verdachte heeft na zijn aanhouding in Antwerpen (België) in oktober 2014 verklaard dat drie onder hem inbeslaggenomen telefoons van hem zijn. Eén telefoon betrof een BlackBerry met daaraan gekoppeld het e-mailadres y86z. De verdachte gaf tijdens zijn verhoor de pincode van deze BlackBerry om deze te ontgrendelen.
De medeverdachte [I.K.] heeft verklaard dat de verdachte de gebruiker was van y86z.
Door andere gebruikers is y86z voornamelijk opgeslagen onder de naam Nemoes of Namoes (in diverse schrijfwijzen). Uit communicatie met [e-mailadres] (hierna: 9844) kan worden afgeleid dat beide een (liefdes)relatie hebben. Ook volgt uit die communicatie dat 9844 voor Ennetcom werkt. Op 30 november 2015 is de verdachte samen met [naam 3] aangehouden. [naam 3] is de vriendin dan wel ex-vriendin van de verdachte en officiële reseller van Ennetcom. In de Ennetcom-data van y86z werd ook het telefoonnummer van deze [naam 3] aangetroffen.
Ook volgt uit communicatie van y86z dat hij kinderen heeft. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte drie kinderen heeft. Eén van zijn kinderen is genaamd [naam 4] . In de Ennetcom-data van y86z is een notitie aangetroffen genaamd “ [naam 4] ” met het telefoonnummer van [naam 5] , de moeder van twee kinderen van de verdachte.
[e-mailadres 2 verdachte] , [e-mailadres 3 verdachte] en [e-mailadres 4 verdachte] (hierna: 0959, EC8R en MrMirror)
Op 30 november 2015 zijn er onder de verdachte twee telefoons in beslag genomen met de bijbehorende e-mailadressen 0959 en EC8R. En op 5 december 2015 is er in het door de verdachte bewoonde appartement in Spanje een telefoon in beslag genomen met het bijbehorende e-mailadres MrMirror. Uit onderzoek is gebleken dat deze e-mailadressen door anderen voornamelijk worden opgeslagen onder de naam Nemoes of Namoes.
Uit aangetroffen e-mailberichten in de Ennetcom-data van EC8R kan worden afgeleid dat de gebruiker van dit adres de vader is van [naam 4] en [naam 6] . Uit onderzoek is gebleken dat naast [naam 4] , de verdachte ook een zoon heeft met de naam [naam 6] .
Uit communicatie van MrMirror volgt dat de gebruiker op 6 oktober 2015 is aangehouden door de politie bij “Doe water”, vermoedelijk in Rotterdam. Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte op 6 oktober 2015 – kort voordat voornoemde communicatie werd gevoerd – in Rotterdam door de politie is aangehouden en overgebracht naar bureau Doelwater. Ook zijn in deze telefoon e-mailberichten aangetroffen met “Bro ! Borat !”. Borat is een bijnaam van [I.K.] . Door [I.K.] is verklaard dat hij in deze berichten met de verdachte heeft gecommuniceerd.
Uit de Ennetcom-data van de adressen MrMirror, 0959 en EC8R blijkt dat door deze adressen overeenkomstige contacten zijn opgeslagen. Het komt meerdere keren voor dat een e-mailadres onder dezelfde naam wordt opgeslagen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte in de periode van 1 december 2013 tot en met 30 november 2015 de gebruiker is geweest van de e-mailadressen y86z, 0959, EC8R en MrMirror en dat (onder andere) “Nemoes” een bijnaam is van de verdachte.
3.3.5
Deelname aan een criminele organisatie
Het deelnemen aan een criminele organisatie, zoals aan de verdachte is ten laste gelegd, is strafbaar gesteld in artikel 140 Sr. Deze strafbaarstelling heeft betrekking op de persoonlijke betrokkenheid van de verdachte bij een criminele organisatie. (Hoge Raad 4 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:575)
Om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen, dient de rechtbank in de eerste plaats te beoordelen of sprake was van een criminele organisatie en zo ja, of bewezen kan worden dat de verdachte aan deze organisatie heeft deelgenomen.
Criminele organisatie
Juridisch kader
Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. (Hoge Raad 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134)
Het oogmerk van de organisatie moet gericht zijn op het plegen van meer misdrijven. (Hoge Raad 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148) Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie. (Hoge Raad 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502)
De onderhavige zaak
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen – waaronder de verklaring van de medeverdachte [I.K.] – acht de rechtbank bewezen dat in ieder geval in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 mei 2016 een criminele organisatie actief was die tot oogmerk had het plegen van de zojuist genoemde misdrijven. De rechtbank acht daarbij met name het volgende van belang.
Uit diverse processen-verbaal, verstrekt door het Team Criminele Inlichtingen (TCI), kan volgens de politie worden opgemaakt dat er een conflict in de onderwereld gaande was tussen twee groepen, te weten de groep van [G.M.] en de groep van [H.A.S.] . De aanleiding voor het conflict zou zijn gelegen in de onderschepping van een grote partij cocaïne in de haven van Antwerpen in 2012.
Op 29 december 2012 vond er in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt een dubbele liquidatie en een poging tot liquidatie plaats. Bij deze liquidatie is de broer van [O.L.] , [Y.L.] , om het leven gekomen. Aangenomen wordt dat de groep van [G.M.] achter deze aanslag zat, als wraak voor de liquidatie van [N.B.] op 18 oktober 2012 in Antwerpen. [N.B.] stond bekend als de rechterhand van [G.M.] .
Op 27 december 2013 omstreeks 19.00 uur heeft een poging tot liquidatie van [G.M.] plaatsgevonden op de Vaartstraat in Amsterdam. Op 28 en 29 december 2013 vindt, via PGP-toestellen, versleutelde communicatie plaats waaruit blijkt dat [G.M.] wraak wil nemen. Uit de berichten van 28 december 2013 kan worden opgemaakt dat [D.M.] via [E.L.] de groep van [G.M.] bij elkaar krijgt. Ook heeft [D.M.] contact met de verdachte waarbij hij aangeeft:
‘dat ze het gisteren allemaal beseften en daarom even met elkaar moeten gaan zitten’. Tevens wordt door [D.M.] en [E.L.] gebeld naar [I.K.] , maar het lijkt er sterk op dat hij zijn telefoon niet opneemt. Om 13.10 uur op 28 december 2013 geeft [E.L.] aan dat ze er zijn. In de periode van 14.00 uur tot en met 16.00 uur maakten onder meer de telefoons van [D.M.] , [H.M.] en [E.L.] gebruik van dezelfde BTS-sides in Amsterdam Noord.
[G.M.] communiceert met name met [N.H.] , [K.J.] en [D.M.] , maar ook met [E.L.] . In de avond van 28 december 2013 zegt [G.M.] tegen [E.L.] :
‘We gaan er vol tegen aan nu. Geen weg terug’.
[G.M.] vraagt op 29 december 2013 aan [D.M.] om ‘een paar goede gasten’ te regelen. [K.J.] geeft op deze dag aan [G.M.] aan:
‘we moeten gewoon echt gaan zuiveren om ons heen en de boel strakker aantrekken’. [N.H.] geeft op 29 december 2013 aan [G.M.] aan:
‘hun hebben al de start knop gedrukt bij onze brada (…) bijna hadden ze weer 1 van ons dus gewoon beginnen als packman pakken wat je kan en dan vallen ze wel weer uit elkaar’en
‘We gaan ze laten schudden als een vulkaan’.
Himalaya
Op 20 februari 2014 is [slachtoffer 1] door [M.A.H.] geliquideerd. De rechtbank acht bewezen dat [I.K.] en [G.C.] medeplegers van deze liquidatie waren.
In het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank in dat verband overwogen:
“De verdachte heeft verklaard dat ná de poging tot liquidatie van [G.M.] eind december 2013 en een daarop volgende bomaanslag in de auto van [G.M.] , door [G.M.] en anderen werd vermoed dat (onder meer) [slachtoffer 1] hiermee te maken zou hebben.
Volgens de verdachte had [D.M.] dan ook ‘groen licht’ van [G.M.] gekregen om [slachtoffer 1] uit de weg te laten ruimen, te liquideren.”
Liquidatie [G.M.]
Op 22 mei 2014 is [G.M.] op straat geliquideerd in Amstelveen.
Tienshan
In de periode vanaf 24 juli 2014 communiceert [I.K.] middels PGP-berichten met zijn oom [El H.] . Uit de berichten kan worden opgemaakt dat [slachtoffer 4] , de neef van [slachtoffer 1] , werd geobserveerd en dat er onder een door hem gebruikt voertuig een GPS-baken, Track and Trace-systeem, was geplaatst (‘geplakt’). Op 25 juli 2014 om 2.57 uur stuurt [I.K.] aan [El H.] : ‘Flikker hij zit achter alles achter mij en die gwen kk hond’. [El H.] vraagt om 3.14 uur: ‘Maar moet boe ook nog of alleen deze aap??’. Op 30 juli 2014 vraagt [El H.] aan [I.K.] : ‘Hoeveel krijg je voor die neger??’. [I.K.] antwoordt: ‘Zoek die neger of Boeloeloe ik krijg niks ze willen me dede idioot’. [El H.] stuurt vervolgens aan [I.K.] : ‘Boeloeloe rijd nog steeds zelfde brommer maar die neger staat toch op de dodenlijst of niet? Eerst die neger boe moeten we timeren neger weten we al alles over’.
De rechtbank acht bewezen dat [I.K.] en [El H.] , samen met onder andere [D.M.] , zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 4] . De rechtbank acht voorts bewezen dat [G.C.] hieraan medeplichtig is geweest.
In het vonnis in de zaak tegen de medeverdachte [I.K.] heeft de rechtbank in dat verband overwogen:
“De verdachte heeft verklaard dat [D.M.] de opdracht voor deze (voorgenomen) liquidatie heeft gegeven, omdat – ná de liquidatie van [slachtoffer 1] (…) – het vermoeden bestond dat [slachtoffer 4] wraak wilde nemen. Ook werd vermoed dat [slachtoffer 4] achter de liquidatie van [G.M.] (op 22 mei 2014) zou zitten.”
Dollar
Op 13 juli 2014 is [slachtoffer 2] door [M.A.H.] geliquideerd. Het eigenlijke doelwit was [O.L.] . De rechtbank acht bewezen dat onder andere [I.K.] medepleger van deze liquidatie was. Hij heeft zowel met [D.M.] als met de verdachte contact over de fout die bij deze liquidatie is gemaakt. Het wapen waarmee [slachtoffer 2] is doodgeschoten wordt op 22 juli 2014 aangetroffen bij [E.L.] . Op de tas waarin het wapen zich bevond is DNA aangetroffen van [H.M.] .
Communicatie na Dollar
Uit PGP-berichten blijkt dat er direct na de fout van [M.A.H.] wordt doorgegaan met de liquidatieplannen. Op 13 juli 2014 om 16.04 stuurt [D.M.] aan [I.K.] een bericht: ‘ik weet het man kutzooi maar haal het gelijk weer uit je hoofd ok en focus op die gasten bro kunnen we hem nog doen denk je?’. [I.K.] antwoordt: ‘Ik weet echt nniet bro is de zelfde straat enzo he dus ik ga kijken als ze hem straks daar zien geparkeerd of anders die bad kijken’. [D.M.] reageert: ‘Ok bro we moeten verder bro is kut en erg wat is gebeurd bro maar moeten verder’.
In de onderzoeken Himalaya en Theezeef zijn diverse processen-verbaal opgemaakt met PGP-berichten, waarin wordt gesproken over [naam 7] in de vorm van ‘ [bijnamen] ’. Uit de berichten valt op te maken dat men hem/hen wil liquideren. De [naam 7] die hier bedoeld wordt is een tweeling genaamd [broer 1] en [broer 2] .
Op 13 juli 2014 om 21.48 uur, de avond na de fout van [M.A.H.] , stuurt [D.M.] aan [I.K.] : ‘deze man is een probleem aan het worden bro ik ga ff nadenken wat te doen bro’. [I.K.] en [D.M.] vertrouwen [M.A.H.] niet meer. Op 20 augustus 2014 stuurt [D.M.] aan [I.K.] : ‘ik ben gaan denken misschien heeft hij ze idd alles gezegd bro want hij is goed met hun begrijp je want opeens wilde hij niks meer weet je nog maar vraagt me steeds bro wie kan ik allemaal doen maar vervolgens gebeurd niks en blijven die gasten niet meer thuis is toch raar man’. [I.K.] antwoordt: ‘Ja jongen bro echt rare shit iedereen vindt die tt onder [bijnaam slachtoffer 4] omar bad slaapt ook niet meer thuis echt rare shit’ en ‘Hoe weten ze alles kan toch niet bro serieus’. Op 21 augustus 2014 stuurt [I.K.] aan [D.M.] : ‘Bro het is iran die met ze praat gwn vegen direct’. Aan [Y.A.] stuurt hij daarna: ‘hij was onze kant nu neus de kant hij vertelt ze alles’.
[D.M.] heeft op 20 augustus 2014 aan [I.K.] bericht: ‘Bro die hond is de lul bro geloof me ik heb die dikke nu gemeld dat het een mannetje van [naam 7] is dus ik hoop dat ie pap gaat trekken’. Met “die dikke” wordt vermoedelijk [N.H.] (Chavez) bedoeld. Op 23 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan [D.M.] of hij nog bevestiging heeft gekregen van ‘oog’ ( [K.J.] ) ‘gwn gassen’.
Theezeef
Op 3 september 2014 is [M.A.H.] geliquideerd. Het is tot op heden niet bekend wie de schutter is geweest. De rechtbank acht evenwel bewezen dat [I.K.] en [D.M.] medeplegers van deze liquidatie waren. Na de liquidatie, op 4 september 2014, geeft [I.K.] aan [D.M.] aan – naar aanleiding van een artikel op de website van AT5:
“Geliquideerde man is Iraniër [M.A.H.] (26)”– dat [N.H.] (‘Chavez’) en [K.J.] (‘Oog’) het nu ook zien en wel ‘pap’ gaan trekken. Op 5 september 2014 zegt [I.K.] tegen [D.M.] : ‘is ze eigen schuld bro serieus hoefte niet maar ja hij koos er voor’. [D.M.] reageert: ‘Klopt bro (…) die man heeft ons verraden bro en dat is een les voor anderen bro’.
Financiële notities
In de Ennetcom-data van een door [N.H.] gebruikt e-mailadres zijn financiële notities aangetroffen. Uit deze notities blijkt dat er niet alleen bedragen aan personen worden betaald, maar ook betalingen worden verricht ten behoeve van ‘huur’, ‘pantser’ en ‘belhuis’. Ook in de Ennetcom-data van een door [K.J.] gebruikt e-mailadres worden financiële overzichten aangetroffen. In de in het appartement van de verdachte in Spanje in beslag genomen telefoon (MrMirror) is voorts de volgende financiële notitie aangetroffen:
In deze notitie, genaamd ‘Nieuwe boekH’ (nieuwe boekhouding), is naast een overzicht van betalingen aan personen, ook een overzicht opgenomen van PGP-toestellen, bij wie deze in gebruik zijn en of ze verlengd of nieuw zijn, dan wel vervangen of geactiveerd moeten worden.
In bijlage II bij dit vonnis zijn de bewijsmiddelen opgenomen waaruit blijkt dat de volgende bijnamen bij de volgende personen horen:
- Elvis: [D.M.]
- Nemoes: de verdachte
- Lip: [I.K.]
- Spartan: [G.C.]
- Oog: [K.J.] .
Uit de PGP-berichten blijkt dat [I.K.] in eerste instantie een maandelijkse bijdrage van de organisatie kreeg van € 2.500,-. [I.K.] geeft op 18 september 2014 aan [K.J.] aan dat hij het met dat bedrag niet redt: ‘betaal ik net huis en borg mee en ik deel altijd geld met 2 jongens die autos halen en die alles zeggen’. [K.J.] antwoordt: ‘Bro we kunnen niet maandelijks iedereen geven (…) die jongens moeten krijge voor wat ze doen die 2500 is voor jou om je kostEn te betalen ik kan geen 10 man maandelijks geld geven’. [I.K.] stuurt het antwoord van [K.J.] door aan de verdachte en [D.M.] . De drie personen beklagen zich vervolgens over hun inkomen. Zo zegt [I.K.] : ‘Kan liever uitkering nemen komt bijna op zelfde neer en broodjes verkopen bij kappie’. De verdachte zegt dat ze aan het lijntje worden gehouden. Uit de berichten en de financiële notities kan worden opgemaakt, dat de verdachte en [D.M.] elk € 5.000,- per maand van de organisatie ontvangen, dat de maandelijkse bijdrage van [I.K.] is verhoogd tot € 3.000,- en dat ook [G.C.] (‘Spartan’) als werker € 2.000,- ontvangt.
Dodenlijst
In de Ennetcom-data van het tijdens zijn aanhouding op 7 juni 2015 onder [G.C.] aangetroffen PGP-toestel is een
‘To Do’lijst aangetroffen. De lijst is op 23 maart 2015 aangemaakt en op 7 mei 2015 aangepast. Op de lijst staan onder meer adressen van de moeder en zussen van [slachtoffer 4] (‘ [bijnaam slachtoffer 4] ’), [slachtoffer 3] (‘Boeloe’), [O.L.] en de broers [naam 7] , althans adressen die met deze personen in verband kunnen worden gebracht.
[slachtoffer 4] was het beoogde slachtoffer in de zaak Tienshan.
[O.L.] was het beoogde slachtoffer in de zaak Dollar. [O.L.] is, zoals vermeld, de broer van de in de Staatsliedenbuurt doodgeschoten [Y.L.] . Hij lijkt een sturende rol te hebben gekregen in de groepering rond [H.A.S.] .
Ook [slachtoffer 3] en de broers [naam 7] waren beoogde doelwitten van de organisatie.
De rechtbank roept in herinnering dat in één van de berichten in het onderzoek Tienshan over ‘dodenlijst’ wordt gesproken. [I.K.] heeft bij de politie verklaard dat er inderdaad een dodenlijst bestond.
Ook is in de Ennetcom-data van dit toestel een notitie aangetroffen met de naam
‘Kennie’s allemaal OT, AT en recherche’. Deze notitie is eveneens op 23 maart 2015 aangemaakt en bevat gegevens van diverse voertuigen (merk, type, kenteken). Uit navraag bij het RDW, de Rijksdienst voor het wegverkeer, is gebleken dat het gaat om voertuigen van de politie dan wel politiemedewerkers.
Reek
[slachtoffer 3] was het beoogde slachtoffer in de zaak Reek. Ook hij maakte deel uit van de groepering rond [H.A.S.] . Uit berichten aangetroffen op de door het NFI gedecrypte telefoon van de verdachte blijkt dat er op 3 oktober 2015 een observatie heeft plaatsgevonden op [slachtoffer 3] , die zich op dat moment in de Sporthallen Zuid in Amsterdam bevond, met als doel hem die dag op straat te liquideren. In de zaak tegen [R.P.] acht de rechtbank bewezen dat hij zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van de liquidatie van [slachtoffer 3] . Hij stond op 3 oktober 2015 in contact met de door hem geregelde schutter – die op een brug nabij de sporthal [slachtoffer 3] stond op te wachten – en daarnaast met de verdachte, die op zijn beurt weer contact had met [I.K.] .
Beoogde doelwitten
In een andere, op 30 november 2015, onder de verdachte in beslag genomen telefoon (0959) is een notitie aangetroffen genaamd ‘Gesprek eye’, opgeslagen op 26 oktober 2015. Hieruit blijkt dat de verdachte en [K.J.] op 25 oktober 2015 een gesprek hebben gevoerd over (kort gezegd) ‘het boven aan de lijst zetten van [slachtoffer 4] (“ [bijnaam slachtoffer 4] ’) omdat dit wel een mannetje van hun is waar ze hun wel pijn mee doen’. Ook wordt er gesproken over [naam 7] en over het bedrag dat betaald kan worden voor [slachtoffer 3] (‘die bolle’). [K.J.] geeft aan niet meer dan 100 te geven omdat hij ‘geen hotspot is’.
Vanuit het onderzoek 26Sassenheim is een proces-verbaal verstrekt met betrekking tot het e-mailadres [e-mailadres I.K.] . De rechtbank acht voldoende komen vast te staan dat dit e-mailadres in gebruik is geweest bij [I.K.] . In de berichten van dit e-mailadres, in mei 2016, wordt gesproken over of ‘die bolle’ is gespot, waar ‘Boeloeloe’ rijdt en het ‘plakken’ van een scooter. Op 27 mei 2016 wordt door een onbekend gebleven persoon aan [I.K.] gevraagd wat een ‘driver’ krijgt voor rijden bij een ‘veegje’. [I.K.] antwoordt dat hij een keer 25 heeft gegeven en een keer 30, voor alleen rijden en niets anders. De ‘hitter’ kreeg toen 75. Uit de communicatie met een andere onbekend gebleven persoon op 29 mei 2016 blijkt dat er nog steeds maandelijks ‘pap’ van oog wordt gekregen, maar dat men dit liever op een vaste dag, bijvoorbeeld iedere 15e van de maand, zou willen ontvangen.
Conclusie
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich meerdere jaren, in wisselende samenstelling, maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties, dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie. Daarbij werd een dodenlijst gehanteerd. De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van vuurwapens, (gestolen) voertuigen en bakens, zoals in de afzonderlijke zaaksdossiers bewezen is verklaard. Zij werden voor hun werkzaamheden door de organisatie betaald. Een groot deel van de leden kreeg een maandelijks inkomen, dat niet anders kan worden gezien dan een (vast) salaris voor een crimineel dienstverband. Dat enkele leden van de organisatie ook in andere samenwerkingsverbanden opereerden, bijvoorbeeld met het doel om plofkraken of overvallen te plegen, dan wel zich met cocaïnehandel bezighielden, doet aan het voorgaande niet af.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt reeds uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn.
Hierbij roept de rechtbank in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk, en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat tevens overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 1] is gebruik gemaakt van twee vuurwapens, een semiautomatisch pistool en een machinepistool van het type Skorpion. Ná deze liquidatie wordt in PGP-berichten gesproken over het uit elkaar halen van deze wapens.
Bij de liquidatie van [slachtoffer 2] is gebruik gemaakt van een pistoolmitrailleur van het merk CZ. Zoals hiervoor vermeld, is dit wapen ná de liquidatie bij [E.L.] aangetroffen.
En ook bij de liquidatie van [M.A.H.] is gebruik gemaakt van een vuurwapen, vermoedelijk een semiautomatisch pistool.
[I.K.] heeft bij de politie verklaard dat wapens op een locatie werden bewaard.
Daarnaast werd er ook over wapens gecommuniceerd.
Op 7 maart 2014 stuurt [N.H.] aan [I.K.] : ‘ik heb zo ie zoe pippa hier ligt doorgeladen op de tafel’. Op 23 augustus 2014 vraagt [I.K.] aan [D.M.] , in het kader van de voorgenomen liquidatie van [M.A.H.] , of er wel ‘apparaten’ zijn. [D.M.] antwoordt daarop dat die bij Reus ( [G.C.] ) liggen.
Deelnemen aan een criminele organisatie
Juridisch kader
Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn indien de verdachte:
1. behoort tot het samenwerkingsverband en
2. een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. (Hoge Raad 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:264)
In het bestanddeel
deelneming aaneen organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr ligt tevens een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor "deelneming" voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. (Hoge Raad 18 november 1997, NJ 1998/225)
Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben. (Hoge Raad 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651)
Dit is niet anders indien het oogmerk van de organisatie is gericht op het plegen van misdrijven van uiteenlopende aard. (Hoge Raad 5 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4122)
De verdachte
De rechtbank ziet zich thans voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte aan de criminele organisatie heeft deelgenomen en zo ja, gedurende welke periode. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Hiervoor is de verdachte geïdentificeerd als de gebruiker van het Ennetcom-adres y86z. In het adresboek van dit adres stonden onder andere Ennetcom-adressen van [D.M.] en [G.M.] opgeslagen.
Op 27 december 2013 heeft er, zoals hiervoor vermeld, een poging tot liquidatie van [G.M.] plaatsgevonden, waarna op 28 en 29 december 2013 door verschillende personen, via PGP-toestellen, over deze aanslag wordt gecommuniceerd.
De verdachte wordt op 28 december 2013 door [D.M.] geïnformeerd over de aanslag op [G.M.] . De verdachte reageert hierop met de berichten:
“Meen je niet ruman (…) vieze kk flikkers had swa niks bij hem dan?”, “(…) wel toevallig weer, info over mij en eentje van ons word bijna gezet (…)”en
“(…) We moeten met swa ff gaan praten we zijn beetje gaan slapen ruman”. [D.M.] reageert hierop met het bericht:
“Ja bro zeker dat besefte we allemaal gister dus daarom moeten we ff met elkaar zitten”. Uit de verdere berichten kan worden afgeleid dat de verdachte naar [D.M.] toe komt. Om 16.36 uur bericht [D.M.] aan de verdachte dat hij in ‘noord’ is.
Op 29 december 2013 heeft de verdachte ook contact met een onbekend gebleven persoon, die gebruik maakt van het e-mailadres beginnend met 9312, over de aanslag op [G.M.] . De verdachte zegt dat hij net bij ‘swa’ (de rechtbank begrijpt: [G.M.] ) vandaan komt. De onbekende persoon vraagt aan de verdachte:
“(…) He bro weten jullie wie dat deed bij swa?”. De verdachte antwoordt hierop:
“(…) Nee zijn mee bezig. We denken dat ze hem en mij zelfde dag wilde nakken”.
Op 20 februari 2014 omstreeks 07.20 uur is [slachtoffer 1] door [M.A.H.] geliquideerd. De rechtbank leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen af dat de verdachte op de hoogte was van deze liquidatie en dat hij een actieve bijdrage heeft geleverd aan in elk geval de financiële afwikkeling ervan.
In de avond van 20 februari 2014 stuurt de verdachte aan [I.K.] :
“Hey bro, Jack moet die kleine niks zeggen he. Stuur hem dat ook ff, en we zien hem zo”. Later die avond stuurt de verdachte met de telefoon van [I.K.] aan [G.C.] :
“Hey bro met die andere man. Ben je oke? Hoor dan die andere vergeet hem niet te zeggen alles voor ons zelf houden. Want die kleine Mocro gaat hem misschien vragen”. Ook zegt de verdachte dat hij [G.C.] morgen zal zien.
Uit de berichten van 21 februari 2014 leidt de rechtbank af dat [G.C.] , mede namens [M.A.H.] , aan [I.K.] vraagt wanneer er wordt afgesproken en dat [M.A.H.] zijn geld wil. Zo zegt [G.C.] :
“Bro, ik ben met sparrow. Die man wilt ze doekoe, hij is skeeeeer. Laten we ff afspreken a.u.b.”. Hierop antwoordt de verdachte met de telefoon van [I.K.] :
“Hey bro. Met mij die andere heb straks. Alles, waar zijn jullie nu. Geef ik hem wat als hij wilt. En ik moet die hamers ook weg doen”. Later die avond vraagt de verdachte aan [I.K.] of hij die mannen kan zeggen dat het morgenmiddag wordt omdat er een grote controle is bij IJburg en Noord, en dat hij het morgen brengt. [I.K.] bericht vervolgens aan [G.C.] dat hij net van die andere doorkreeg dat het morgen wordt omdat er een grote controle is in Noord en IJburg.
In de middag van 22 februari 2014 vraagt [I.K.] op verzoek van de verdachte aan [G.C.] waar ze zijn, en zegt dat ze even rondjes moeten maken in de buurt om te kijken of er controles zijn zodat de verdachte de “radio’s” uit elkaar kan halen. [G.C.] laat aan [I.K.] weten dat “die dingen” al zijn weggehaald en uit elkaar zijn gehaald. [I.K.] geeft dit door aan de verdachte.
Door [I.K.] is verklaard dat de berichten van februari 2014 over de liquidatie van [slachtoffer 1] gaan en dat hij daarover contact heeft onderhouden met [G.C.] en de verdachte. De verdachte heeft op enig moment de telefoon van [I.K.] gebruikt om berichten te versturen. Ook is door [I.K.] verklaard dat met “Jack Sparrow” [M.A.H.] wordt bedoeld en dat “hamers” en “radio’s” wapens zijn. Voorts heeft [I.K.] verklaard dat de berichten tussen hem en [G.C.] van 22 februari 2014 waarin wordt gesproken over “het uit elkaar halen van die radio’s” gaan over het uit elkaar halen van de wapens die vermoedelijk bij de liquidatie van [slachtoffer 1] zijn gebruikt.
Uit het bericht van [G.C.] aan [I.K.] op 22 februari 2014 om 22.40 uur blijkt dat de betaling ook die dag niet doorgaat en dat het morgen wordt.
Op 23 februari 2014 stuurt de verdachte aan [I.K.] :
“Ik kreeg dat ik later heen moet. Ik ben nu ook alleen aan het wachten kan nu ff niks. Als ik aan mijn eigen kon komen had ik ze gegeven alvast, maar kan hier weinig snap je ? Maar er is geen stress zit goed. Moet je ff sturen, stuur dit zelf ff door naar hun”. Twee minuten later stuurt [I.K.] de inhoud van dit bericht door aan [G.C.] . [G.C.] reageert hierop met het bericht:
“Ik weet het maar je moet begrijpen die andere raakt gefrustreerd. Iedereen is bijna plat bro. En die man hoort al 3 dagen vanavond. (…)”. Nog diezelfde avond geeft de verdachte opdracht aan [I.K.] om tegen [G.C.] te zeggen dat hij ze zo ziet en dat [G.C.] naar KFC in Zuid-Oost moet komen. Op 24 februari 2014 om 12:00 uur vraagt [I.K.] aan [G.C.] of alles is gelukt gisteren. [G.C.] antwoordt:
“Ja broer thnx, als het goed is vanavond nog”.
De rechtbank leidt uit de inhoud van deze berichten af dat de verdachte [G.C.] en [M.A.H.] in de avond van 23 februari 2014 (deels) heeft betaald voor de liquidatie van [slachtoffer 1] .
In de middag van 24 februari 2014 doet [I.K.] bij de verdachte zijn beklag erover dat op de site Misdaadjournalist.nl staat “Lip is de volgende”. [I.K.] wil om die reden even weg, omdat iedereen nu op hem gefocust is. Op 25 februari 2014 stuurt de verdachte naar [I.K.] dat hij morgen een nieuwe “bb” (BlackBerry) moet halen en niet meer door de tel moet praten. De verdachte laat aan [I.K.] weten dat hij een nieuwe “osso” (huis) gaat zoeken over de grens.
Uit de inhoud van de berichten op 27 februari 2014 tussen [I.K.] en de verdachte leidt de rechtbank af dat de verdachte geld (“pap”) heeft gegeven aan [I.K.] . Door [I.K.] wordt dit bevestigd in het bericht aan [D.M.] in de nacht van 28 februari 2014. [I.K.] heeft verklaard dat hij inderdaad geld heeft gekregen om de jongens te betalen die de vluchtauto hebben gestolen die bij de liquidatie van [slachtoffer 1] is gebruikt, en vermoedelijk voor een nieuwe woning.
Op 13 juli 2014 omstreeks 01.40 uur is [slachtoffer 2] door [M.A.H.] geliquideerd. Het eigenlijke doelwit was, zoals vermeld, [O.L.] . De rechtbank leidt uit de inhoud van de bewijsmiddelen af dat de verdachte op de hoogte was van de geplande liquidatie van [O.L.] . Hetgeen ook is bevestigd door [I.K.] .
In de ochtend na de liquidatie van [slachtoffer 2] worden er meerdere berichten gewisseld tussen [I.K.] en de verdachte. In die berichten stelt [I.K.] de verdachte op de hoogte van de fout die door [M.A.H.] is gemaakt. Zo stuurt [I.K.] aan de verdachte: “
Bro dit is echt fuckt up wollah meen het”. En even later:
“Bro jack heeft en hrote fout gemaakt serieus verkeerde bro”. De verdachte antwoordt hierop met de berichten:
“Tering meen je niet tering nu is die andere zemel wakker ook”,
“Dit is faya bro. Heb gelijk hoofdpijn gekregen. Tering”,
“Tering Had hij niet genoeg info? (…)”en
“Nu weer vanaf 0 dus”.
Ook tussen [I.K.] en [D.M.] worden na de liquidatie van [slachtoffer 2] berichten gewisseld over de gemaakte fout van [M.A.H.] . Uit de berichten volgt dat zij [O.L.] alsnog willen liquideren. Ook blijkt uit de berichten dat de chauffeur van de vluchtauto bij de liquidatie van [slachtoffer 2] bij [I.K.] zeurt om zijn geld voor zijn werkzaamheden. In de nacht van 14 juli 2014 bespreekt [I.K.] dit met de verdachte. De verdachte stuurt aan [I.K.] :
“(…) Heb Elvis niks ? Maar ja bro die man heb wel gelijk. Maar praat met hem zeg hem we komen eruit. FF geduld, wat zei Elvis daarover dan ?”.[I.K.] reageert als volgt:
“Bro kan niet er is niks we boden hem andere aan te doen en dan maken we het goed snap je maar hy wilt niks horen nu hebben we die kk hond gaat morgen maar alleen daar naar toe en het afmaken wat die moest doen als we hem kunnen vinden en dan trekken we het gwn van hem eraf bro moet wel bro hij heeft een kant gelijk hij zegt ik moest rijden heb die jongen gebracht en veilig thuis gebracht (…) en deze jongen kan ik niet kwijt raken bro weet je wrm hij kent bad hij kan hem lokken voor ons snap je”. De verdachte adviseert [I.K.] om tegen die man te zeggen dat hij hem heel even de tijd moet geven en vraagt of Elvis ( [D.M.] ) niets voor hem aan het regelen is. Nadat [I.K.] in de berichten van 02.56 uur en 03.03 uur benoemt wat [M.A.H.] allemaal fout heeft gedaan, reageert de verdachte met het bericht:
“(…) Die gaat ons laten hangen bro. Tering ! Heb die andere man maar hij luister niet. Hoe gaan we deed fixen”.
De rechtbank benadrukt dat de verdachte in deze berichten spreekt over “we” en “ons”.
Ook volgt uit de berichten van 14 juli 2014 tussen [I.K.] en de verdachte dat de voorgenomen liquidatie van “Bad” wordt besproken. Uit het bericht van [I.K.] om 02.36 uur blijkt dat de chauffeur van de liquidatie van [slachtoffer 2] “bad” kan lokken. De verdachte reageert hierop met het bericht:
“(…) En ja die bad had je allang moeten laten fietsen”. Dat het bericht ziet op het liquideren van “bad” leidt de rechtbank af uit de door de verdachte gebruikte term “fietsen”. Daarbij wijst de rechtbank ook op het bericht van de verdachte van 03.07 uur, waarin de verdachte (over de mislukte liquidatie van [O.L.] ) zegt:
“Bro die man moet gek zijn om te komen denk je dat hij niet weet dat het zijn fiets was”. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat met “Bad” één van de tweelingbroers [broer 1] en [broer 2] wordt bedoeld.
Op 16 juli 2014 zegt de verdachte tegen [I.K.] , die zich in de steek gelaten voelt:
“Maar geven niet op. Focus en komen sterker terug”.
Op 3 augustus 2014 worden er meerdere berichten gewisseld tussen [I.K.] en de verdachte.
De verdachte:
“Bro kifech met die mannen niks meer gehoord ?”.
[I.K.] :
“Bro mannen hebben het verneukt wat jij al zei bang dat die die ding vindt is nu dus gebeurd bro iemand anders rijdt er nu in duurt allemaal te lng en zo krijg je dit”.
De verdachte:
“(…) Zei je toch eruit halen. En nu ?”.
[I.K.] : “
Kon niet eraf bro te druk waar hij altijd is en niemand wilt middag dan krijg je dit want hij is gwn garage”.
De verdachte:
“Oke KK hoerenzooi. Maar als die mafkees jack in de middag wil gaan. Fix dan brommer of denk je dat die niet dan wil ? En die andere niks van gehoord B ?“.
[I.K.] laat aan de verdachte weten dat er geen loopgeld beschikbaar is om naar cafe’s te gaan waar ze komen. Ook is er geen vervoer. De verdachte zegt:
“Dus nu ligt alles stil ?”. Vervolgens vraagt de verdachte aan [I.K.] of hij nog iets heeft gehoord over “die chigas”. [I.K.] laat weten dat hij het kenteken van “grote chinga” heeft gekregen, maar zegt daar wel bij:
“bij hun moet je blijven dstaan tot ze komen kan niet avond want dan zijn ze er niet”. De verdachte vraagt aan [I.K.] wat hij voor hun nodig heeft om dat te fixen en zegt: “
Zweer die moeite echt ff fietsen. Zei zijn de oorzak van dit alles”. [I.K.] laat hierop weten dat hij niks nodig heeft en dat als ze waggie (de rechtbank begrijpt: auto) zien er meteen een team is die korte metten maakt. De verdachte gaat Elvis ( [D.M.] ) vragen
“als die andere blijven draaien”en stelt aan [I.K.] voor om het door anderen te laten doen. Het probleem is alleen dat die gasten een aanbetaling willen.
Op 5 augustus 2014 stuurt [I.K.] aan [D.M.] een bericht door met het plan dat hij en de verdachte hebben bedacht. Dit plan heeft [I.K.] naar [N.H.] gestuurd. [I.K.] brengt in dit bericht bij [N.H.] onder de aandacht dat er loopgeld nodig is voor iemand. Zo stuurt [I.K.] :
“(…) Bro die wilt loop geld die weet ongeveer waar die woont maar hij wilt loop geld kijken hoe en wat waar. (…)”. [D.M.] zegt dat [I.K.] dit goed heeft gedaan.
In de periode vanaf 24 juli 2014 is, zoals hierboven is vermeld, [slachtoffer 4] geobserveerd met het doel om hem te liquideren. Voor deze observatie werd gebruik gemaakt van een GPS-baken (Track and Trace-systeem).
Op 9 augustus 2014 laat [I.K.] aan de verdachte weten:
“Enigste geluk W rijdt weer der in dus hopen dat die straks pokeren”. De verdachte vraagt vervolgens aan [I.K.] of die bikers dan klaar staan. [I.K.] antwoordt hierop dat ze eindelijk klaar staan. [I.K.] heeft verklaard dat met het eerste bericht wordt bedoeld dat [slachtoffer 4] weer in zijn auto rijdt.
De rechtbank leidt uit de inhoud van de voorgaande berichten af dat de verdachte in de maanden juli en augustus 2014 niet alleen op de hoogte was van de voorgenomen liquidaties en de stand van zaken van de uitvoeringen daarvan, maar daarover ook heeft meegesproken en meegedacht. De rechtbank roept nogmaals het bericht van 16 juli 2014 in herinnering:
“Maar geven niet op. Focus en komen sterker terug”.
In de Ennetcom-data van het e-mailadres EC8R dat is gekoppeld aan een onder de verdachte inbeslaggenomen telefoon is een notitie aangetroffen betreffende een gesprek tussen [K.J.] (‘Nemoes Eye’) en de verdachte op 24 maart 2015.
De verdachte aan [K.J.] om 16.04 uur:
“Ik snap heel goed dat je niks zomaar uitgeef daar ben ik eens mee (…)
Heb hem ook gezegd zelfde wat ik jou zeg bro, houden jullie gewoon rustig en laat het gewoon we hebben werk te verrichten om pap te verdienen en opstakels weg halen die ons storen om weer normaal te leven bro”.
[K.J.] aan de verdachte om 16.13 uur:
“Ik begrijp het bro maar je moet begrijpen dat iedereen wil pakken en iedereen wacht...ik zei hem .. ik geef het je van mij wel dan wachten we wel tot het geld binnen komt (…)
Als hij me nu uitlegt zoals jij dat zegt is een hele andere verhaal .. . hij zei me vorige keer we moeten die mannen geld geven die in de shisha zitten voor ons ... en gaf me adressen die we”.
[K.J.] aan de verdachte om 18.07 uur:
Kijk bro die man heeft me niks uitgelegd over wat hij wil doen ... of met wie hij iets wil doen hij zei alleen iemand in een shisha dus ik weeet niet wat de bedoeling is namoes en ik kan niet iedereen gaan geven die maar wat roept zo blijft er weinig over hoe ik bij hem doe doe ik ook bij ieddereen want het is geen grabbelton .. .is er iets serieus en moet iemand wat krijgen zeg me wat het is en we trekken meteen uit de pot..!! (…)
Ik ga je vanavond berekeningen van [naam 8] sturen dan geef ik jullie alvast geld voordat we wat ontvangen hebben van [naam 8] geen probleem .. .!!
Berekeningen van ons ben ik mee bezig bro die krijg je ook snel van me heb nu alles ontvangen ervan en ga nu even alles opstellen en opnieuw maken dan stuur ik je die ook op”.
De rechtbank leidt uit de inhoud van dit gesprek af dat de verdachte met [K.J.] de financiële zaken van de criminele organisatie bespreekt en dat de verdachte ook geld ontvangt. Om 18.07 stuurt [K.J.] aan de verdachte dat hij bezig is met berekeningen en daarvan een overzicht gaat sturen aan de verdachte. Blijkens de aangetroffen notitie in de in het appartement van de verdachte in Spanje in beslag genomen telefoon (MrMirror) beschikte de verdachte over een financieel overzicht, genaamd “nieuwe boekhouding”. Deze notitie is hiervoor reeds weergegeven. Gelet op de inhoud van deze notitie, in samenhang bezien met de overige bewijsmiddelen, stelt de rechtbank vast dat deze notitie ziet op de financiële boekhouding van de criminele organisatie. Uit de notitie volgt dat de verdachte (‘Nemoes’) een maandelijks geldbedrag ontving van € 5.000,-. De rechtbank wijst in dit verband ook nogmaals op de berichten tussen [I.K.] , [D.M.] en de verdachte van 18 september 2014, die eerder zijn weergegeven.
Ook volgt uit de hiervoor genoemde notitie dat het PGP-toestel van Spartan ( [G.C.] ) op 22 maart 2015 is verlengd. In de Ennetcom-data van het e-mailadres EC8R is een notitie aangetroffen, gedateerd 22 maart 2015, met als inhoud “Verleng [e-mailadres G.C.] ”. Dit e-mailadres is gekoppeld aan de op 7 juni 2015 onder [G.C.] aangetroffen PGP-telefoon.
Dat de verdachte zich binnen de criminele organisatie heeft beziggehouden met het verstrekken van PGP-toestellen leidt de rechtbank ook af uit aangetroffen berichten in de telefoon met het e-mailadres MrMirror. Op 5 oktober 2015 vraagt [I.K.] (‘Bro ! Borat !’) aan de verdachte wat hij met die “ennet” moet doen. De verdachte antwoordt hierop dat de ennet klaarligt bij die zaak en dat [I.K.] die morgen vroeg moet ophalen omdat die mannen “deze” eruit gooien. Op de vervolgvraag van [I.K.] of het om een telefoon of alleen een simkaart gaat, antwoordt de verdachte dat het alleen om een simkaart gaat en als die niet werkt, hij de BlackBerry van [I.K.] heeft.
Daarnaast zijn er in deze telefoon berichten aangetroffen waaruit blijkt dat er op 3 oktober 2015 een observatie heeft plaatsgevonden op [slachtoffer 3] , met als doel hem die dag op straat te liquideren. Hierboven is reeds vermeld dat de rechtbank bewezen acht dat [R.P.] hiervoor de schutter heeft geregeld. De rechtbank stelt ten aanzien van de rol van de verdachte op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast.
De observatie vond plaats bij de Sporthallen Zuid in Amsterdam, waar [slachtoffer 3] zich op dat moment bevond. De verdachte stond in contact met [I.K.] (‘Bro ! Borat !’), [R.P.] (‘Ras Blood !’) en de onbekend gebleven schutter genaamd ‘Ready Ready !’ (hierna: Ready). Om 18:29 uur vraagt de verdachte aan Ready of hij klaar is. Ready antwoordt hierop dat hij zo de auto gaat zette en daarna naar Oost gaat om de motor te halen en dan rijdt hij erheen. [I.K.] onderhield zowel contact met een onbekend gebleven persoon die zich in de sporthallen bevond en van wie hij onder andere hoorde wat voor kleding [slachtoffer 3] aan had, als met Ready aan wie hij het signalement van [slachtoffer 3] doorgaf. Naast [I.K.] stuurde ook de verdachte het signalement van [slachtoffer 3] naar Ready door. Ready had zich gepositioneerd op een brug bij de Sporthallen Zuid en had volgens hem zicht op iedereen die naar buiten kwam. De verdachte wordt door [I.K.] op de hoogte gehouden of [slachtoffer 3] al is gezien. Rond half tien ’s avonds is [slachtoffer 3] nog steeds niet gezien en ontstaat het vermoeden dat hij al weg is. De verdachte zegt dan dat ze vanaf nu weer moeten focussen op “fisha launge”. [I.K.] moet vervolgens – zo leidt de rechtbank uit de berichten af – verantwoording afleggen aan de verdachte over wat er nou is mis gegaan op 3 oktober 2015. Uit de berichten tussen [R.P.] en de verdachte blijkt van de frustratie van de verdachte over het optreden van Ready. De verdachte had hiervoor mensen binnen zitten. [R.P.] moet tegen Ready zeggen dat als hij wil werken hij moet werken. Dat de observatie erop was gericht om [slachtoffer 3] te liquideren, en dat dit ook voor de verdachte duidelijk was, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de bewoordingen van het door de verdachte verstuurde bericht aan [R.P.] op 4 oktober 2015 om 21:00 uur:
“En die man staat op brug kk brug kan je niemand zien om te vegen blood!”.
Uit de inhoud van de berichten van 5 oktober 2015 tussen [I.K.] en de verdachte leidt de rechtbank af dat zij in deze periode ook “o” willen liquideren. [I.K.] vraagt aan de verdachte of ze banden hebben in Frankrijk om “o” daar te nakken. Op de vraag van de verdachte of [I.K.] hem weet te plaatsen daar en de opmerking van de verdachte dat hij een mattie gaat vragen die daar kennelijk banden heeft, antwoordt [I.K.] dat hij alles weet van die persoon maar een team nodig heeft.
In de onder de verdachte in beslag genomen telefoon met daaraan gekoppeld het e-mailadres beginnend met 0959 zijn berichten aangetroffen tussen [K.J.] (‘Nemoes eye’) en de verdachte en tussen [I.K.] (‘Borat / bro !’) en de verdachte. Op 29 november 2015 stuurt [K.J.] naar de verdachte dat hij heeft gehoord dat die flikkers op iemand uit zijn om te doen en geeft hij de verdachte opdracht om iedereen te waarschuwen om op scherp te staan. De verdachte stuurt de inhoud van dit bericht door naar [I.K.] en zegt daarbij dat ze ze snel moeten zien te pakken. [I.K.] antwoordt hierop dat hij net “P” adres en informatie heeft gegeven over “O”. Aan [K.J.] laat de verdachte weten dat ze die gasten snel moeten nakken en dat het hem allemaal te lang duurt.
Dat de verdachte eind 2015 nog steeds actief bezig was met het liquideren van meerdere personen, althans de voorbereidingen daartoe, volgt tot slot uit een aangetroffen notitie in de laatstgenoemde telefoon. In deze notitie zijn berichten opgeslagen tussen [K.J.] en de verdachte. Op 25 oktober 2015 worden de volgende berichten gewisseld.
De verdachte aan [K.J.] :
“(…) Heb iemand die graag naar die bolle wil
Maar die gasten willen geen 100
Zeggen is hot-spot enzo snap je
Willen meer
En die kk [naam 7] maar hij kwam in een tent daar komt die tijd niet meer, hij is iemand aan het vragen om voor ze te werken zoals is je kaatst al vertelde ,
En die [bijnaam slachtoffer 4] bro kifesh met die ?”.
[K.J.] aan de verdachte:
“Die bolle gaan we echt niet meer dan 100 geven bro
Even eerlijk wat is er nou hotspot aan hem man…!!!
Wat denk jij erover?
Je zei me die [naam 7] is weer weg toch…
Die [bijnaam slachtoffer 4] is wel een mannetje van hun en zullen we ze ook wel pijn mee doen maar denk je dat we hem boven aan de lijst moeten zetten?”.
De verdachte aan [K.J.] :
“Die locatie enigst plek die te vinden is
Andere momenten moeten we ff goed gaan spitten
Ja wilde jou vragen hoe je erover denk
Die kk vetlap moest allang gaan
Nee [naam 7] is hier maar in die cafe waar die kwam is die opeens niet meer te zien die kk flikker
Die [bijnaam slachtoffer 4] als we die pakken bro
En direct wat plannen pakken die kk flikkers
Want ze gaan direct komen bro
Zo komen dat ff buiten desnoods
2 team als ze op afscheid komen, dat wilde we toen al doen toen met die brada van hem”.
[K.J.] aan de verdachte:
“Klopt die locatie is heel kut bro en kunnen we beter vermijden…. maar doe man komt toch ook ergens anders en we moeten gewoon kijken hoe wat waar met hem…want hij moet ook na huis…!!
Oke dat is geen verkeerde plan dan alleen is hij dan zo belangrijk of willen we hem gebruiken om de rest te krijgen
Ik bedoel meer we kunnen wel die slappe gasten eromheen doen maar daar raken we hun echt niet mee bro maar laten we even bekokstoven en dan kijken wat we het beste kunnen doen”.
De verdachte aan [K.J.] :
“Bro die W is hun meer aan het drukken en [naam 7]
Hij wil wraak voor die afrikaan toch
Hij en die O willen niks horen en gas geven dus onderschat ze niet nemoes (…)”.
Uit de inhoud van deze berichten blijkt dat de verdachte contact heeft met [K.J.] om te overleggen over het bedrag dat betaald kan worden voor die “bolle”. De verdachte heeft iemand die naar die “bolle” wil, maar zij willen meer dan 100 krijgen hiervoor. Ook informeert de verdachte [K.J.] over “ [naam 7] ”. Die blijkt al een tijdje niet meer in het café te komen. Ook wordt gesproken over “ [bijnaam slachtoffer 4] ” en of die bovenaan de lijst moet komen staan, omdat ze hun daarmee wel pijn zullen doen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat met deze namen [slachtoffer 3] (“bolle”), de tweelingbroers [broer 1] en [broer 2] (“ [naam 7] ”) en [slachtoffer 4] (“ [bijnaam slachtoffer 4] ”) worden bedoeld. Dat de berichten zien op het liquideren van personen leidt de rechtbank af uit de bewoordingen
“Die kk vetlap moest allang gaan”, “Die [bijnaam slachtoffer 4] als we die pakken bro. En direct wat plannen pakken die kk flikkers (…) 2 team als ze op afscheid komen, dat wilde we toen al doen toen met die brada van hem”en
“hij moet ook na huis”. Zoals bekend, was [slachtoffer 4] de neef van [slachtoffer 1] .
Op grond van al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot het samenwerkingsverband, wetenschap had van het criminele oogmerk van de organisatie en een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteund heeft, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de criminele organisatie.
De verdachte was niet alleen op de hoogte van de liquidatieplannen, maar was ook betrokken bij de voorbereiding en afhandeling daarvan. De verdachte had hierover intensief contact met [I.K.] en beschikte, zeker in 2015, ook over mensen die de liquidaties uit konden voeren. In het zaaksdossier Himalaya heeft de verdachte een duidelijke rol gehad in de betaling van [G.C.] en [M.A.H.] , de uitvoerders van de liquidatie van [slachtoffer 1] . Bovendien zag hij er in dat zaaksdossier op toe dat de gebruikte wapens uit elkaar werden gehaald. Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rol van de verdachte niet beperkt geweest tot het meepraten over met de verdachte gedeelde informatie.
De raadsman heeft, zoals vermeld, betoogd dat enkel een bewezenverklaring kan volgen voor de periode(s) waarvan, op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, vaststaat dat de verdachte in Nederland was, nu als pleegplaats in de tenlastelegging is opgenomen:
“te Amsterdam en/of te Zaandam, in elk geval in Nederland”.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Volgens vaste rechtspraak kan een strafbaar feit meerdere pleegplaatsen (‘locus delicti’) hebben. In de literatuur is dit wel aangeduid als de zogenoemde ubiquiteitsleer. Wat betreft het strafbare feit van het deelnemen aan een criminele organisatie, strafbaar gesteld in artikel 140 Sr, oordeelt de rechtbank dat als pleegplaats van dit feit (mede) heeft te gelden: de plaats waar de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie plaatsvindt. (vgl. H.D. Wolswijk, ‘Een aparte locus delicti-leer voor art. 140 Sr?’,
D&D2003, p. 38-47)
Voor zover aan het verweer de opvatting ten grondslag ligt dat als pleegplaats van het deelnemen aan de onderhavige criminele organisatie enkel kan gelden de plaats waar de deelnemer zich ten tijde van het verrichten van de deelnemersgedraging(en) feitelijk bevindt, vindt deze opvatting geen steun in het recht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de door de organisatie beoogde (voorbereidingen van) liquidaties en het daarmee samenhangende bezit van vuurwapens en munitie met name in Nederland plaatsvonden; in Nederland lag overduidelijk het zwaartepunt.
De (beoogde) slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] , [O.L.] , [M.A.H.] , [broer 1] en [broer 2] (‘ [naam 7] ’) en [slachtoffer 3] (‘Boeloeloe’) verbleven allen in Nederland en zijn in Nederland geobserveerd (“gespot”) teneinde hen te liquideren. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [M.A.H.] zijn ook alle drie in Nederland, op straat, geliquideerd. In Nederland waren de benodigde vuurwapens en munitie beschikbaar.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt deelneming aan deze organisatie daarom (ook) in Nederland gepleegd. Dat de verdachte zich op het moment van deze deelneming niet in Nederland zou hebben bevonden, maar bijvoorbeeld in Spanje of België, doet hieraan niets af.
Overigens blijkt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte op wezenlijke momenten van zijn deelneming (zijn aandeel in de onderzoeken Himalaya en Reek) wel degelijk in Nederland was.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 december 2013 tot en met 30 november 2015, de dag van zijn aanhouding in een ander onderzoek, heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij in de periode van 1 december 2013 tot en met 30 november 2015, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en onder andere
* [D.M.] en
* [I.K.] en
* [G.C.] en
* [H.M.] en
* [El H.] en
* [N.H.] en
* [K.J.] en
* [A.G.] en
* [M.A.H.]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
- artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (moord) en
- artikel 46 jo. 289 van het Wetboek van Strafrecht (voorbereiding van moord) en
- artikel 26 van de Wet wapens en munitie (bezit vuurwapens en munitie).
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren. Het Openbaar Ministerie heeft hiermee gevorderd dat aan de verdachte, met inachtneming van artikel 63 Sr, de maximaal resterende gevangenisstraf wordt opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel, zoals bedoeld in artikel 9a Sr. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan door het Openbaar Ministerie is gevorderd. De raadsman heeft hiertoe verwezen naar dat wat is aangevoerd om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, hetgeen hiervoor onder 2 is weergegeven.
“ [verdachte] heeft thans een einddatum die over ca 4 jaar is. Hij leeft daar reeds lange tijd naar toe. [verdachte] is tijdens de huidige detentie getrouwd en heeft een tweeling van inmiddels ruim 2 jaar oud”, aldus de raadsman. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat sprake is van schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Criminele organisatie
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie. Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt bepaald door het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde én de (daarmee samenhangende) aard van de misdrijven die worden beoogd. Binnen dit criminele samenwerkingsverband zijn meerdere buitengewoon ernstige en schokkende feiten begaan. Door (leden van) de organisatie zijn drie afzonderlijke liquidaties gepleegd, te weten de moorden op [slachtoffer 1] (30 jaar) en [M.A.H.] (26 jaar) en de vergismoord op [slachtoffer 2] (30 jaar). Daarnaast zijn er, in het kader van de organisatie, voorbereidingen getroffen om ook andere beoogde doelwitten te liquideren, onder wie [slachtoffer 4] , [O.L.] en [slachtoffer 3] .
De wijze waarop de organisatie opereerde is zonder meer als professioneel te kenschetsen. Binnen de organisatie werden opdrachten gegeven om doelwitten te liquideren. Deze opdrachten werden verder uitgezet onder de leden van de organisatie. Er werden zogenoemde ‘spotters’ ingezet om de doelwitten te observeren en ‘hitters’ die de liquidaties uitvoerden. Voor deze werkzaamheden werden (gestolen) voertuigen geregeld en vuurwapens. Een groot deel van de leden van de organisatie werd hiervoor (maandelijks) betaald. Van de financiën werd een boekhouding bijgehouden.
Door de leden van de organisatie werd gebruik gemaakt van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Binnen de organisatie bestond een dodenlijst met namen en adressen van de verschillende doelwitten. Uit de aangetroffen communicatie doemt een verontrustend beeld op van een organisatie die zich fulltime, zo nodig 24 uur per dag, met het plegen van liquidaties bezig hield. In huiveringwekkende berichten werd gesproken over hoe de beoogde doelwitten het beste geliquideerd konden worden en over de hoogte van het te betalen bedrag daarvoor. De leden van de organisatie, die zich onbespied waanden, spreken in de berichten gewetenloos over andere (mensen)levens, die in hun ogen kennelijk niets waard zijn. De wijze waarop de liquidaties werden uitgevoerd zijn, tot slot, als extreem gewelddadig te kenschetsen. Zo werd, op de openbare weg, vaak in het bijzijn van getuigen, gebruik gemaakt van (semi) automatische wapens waarbij meerdere kogels van dichtbij – onder meer in het hoofd – werden afgevuurd.
Bijdrage verdachte
De verdachte heeft gedurende een periode van twee jaren deelgenomen aan deze organisatie. De verdachte had daarin een zeer actieve en belangrijke rol – met name in de zaaksdossiers Himalaya, Dollar en Reek – en ontving daarvoor een maandelijks inkomen. De rol van de verdachte is hiervoor uitgebreid beschreven. De rechtbank roept hier enkele berichten van de verdachte in herinnering:
-
“We moeten met swa ff gaan praten we zijn beetje gaan slapen”(28 december 2013);
-
“Maar geven niet op. Focus en komen sterker terug”(16 juli 2014);
- “(…) we hebben werk te verrichten om pap te verdienen en opstakels weg halen die ons storen om weer normaal te leven”maart 2015);
-
“Die kk vetlap moest allang gaan”en
“(…) gas geven dus onderschat ze niet”(25 oktober 2015).
Het deelnemen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie kan in beginsel niet anders worden bestraft dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in de eerste plaats gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 april 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in 2017 wegens doodslag is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren. Dit betreft de Waterfrontzaak, die reeds eerder in dit vonnis aan bod is gekomen. Nu deze veroordeling dateert van na het plegen van het onderhavige feit, is artikel 63 Sr van toepassing. Ook volgt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie dat de verdachte in 2004 ter zake van een poging tot moord en een poging tot doodslag, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren en 9 maanden, en dat hij in 2011 is veroordeeld ter zake van het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte zich zowel bij de politie als op de terechtzittingen voortdurend op zijn zwijgrecht heeft beroepen. De verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. De rechtbank weegt dit in het nadeel van de verdachte mee bij de strafoplegging.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, geen reden voor strafvermindering.
Het Openbaar Ministerie heeft een gevangenisstraf geëist van 5 jaren. Dit is de maximaal resterende gevangenisstraf. Ondanks het betoog van de raadsman, acht de rechtbank deze straf, gelet op de ernst van het feit en de persoon van de verdachte, passend. De maatschappij dient langdurig tegen de verdachte te worden beschermd.
Redelijke termijn
In artikel 6, eerste lid, EVRM is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet per definitie als een zodanige handeling te gelden. Wel dienen de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de inleidende dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak – waarin de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt – te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aanvangsdatum van de redelijke termijn moet worden gesteld op 28 januari 2019, de datum waarop de verdachte is aangehouden en in verzekering is gesteld. Dit betekent dat de termijn van twee jaren is overschreden.
De rechtbank is echter van oordeel dat sprake is van bijzondere omstandigheden die met name zijn gelegen in de ingewikkeldheid en omvang van de zaak.
De eerste aanhoudingen in deze megazaak hebben in april 2018 plaatsgevonden. De politie heeft het einddossier – ondanks voortdurende activiteit – echter niet eerder kunnen afronden dan in oktober 2019, als gevolg van met name het intensieve onderzoek aan de Ennetcom-berichten. Vervolgens is het dossier in november 2019 door het Openbaar Ministerie onder de rechtbank en de raadslieden verspreid, waarna reeds in januari 2020 een regiezitting is gehouden. Oorspronkelijk waren in deze zaak tien verdachten gedagvaard. Het dossier beslaat in totaal meer dan vijftig ordners. Naar aanleiding van de regiezitting zijn in meerdere zaken diverse getuigen gehoord bij de rechter-commissaris en hebben ook verschillende raadslieden het NFI bezocht voor inzage in het systeem Hansken. Voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting – waarbij, in het belang van alle zaken, sprake was van gelijktijdige behandeling van alle zaken – dienden vele zittingsdagen te worden uitgetrokken, ook in verband met het uitoefenen van het spreekrecht door diverse nabestaanden/slachtoffers en het bespreken van vorderingen van benadeelde partijen. Daarbij heeft de rechtbank bovendien rekening moeten houden met de omstandigheid dat vanwege veiligheidsaspecten rondom deze zaak, de behandeling grotendeels heeft moeten plaatsvinden in een extra beveiligde zittingszaal, waarvan de beschikbare capaciteit beperkt is.
De rechtbank acht vanwege deze bijzondere omstandigheden een redelijke termijn van drie jaren gerechtvaardigd. Dit betekent dat de redelijke termijn niet is overschreden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 63 en 140 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart
bewezendat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Jongeling, voorzitter,
mr. C.A.M. van der Heijden en mr. M.E. Allegro, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. Z.T. Pronk en mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 19 januari 2022.