ECLI:NL:RBNHO:2023:3810

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
HAA 23/2275
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na onderzoek geschiktheid en afwijzing verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 25 april 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag, afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, dat zijn rijbewijs met ingang van 6 maart 2023 ongeldig had verklaard na een onderzoek naar zijn geschiktheid. Dit onderzoek volgde op eerdere aanhoudingen waarbij verzoeker onder invloed van alcohol was betrapt. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 april 2023 behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl de verweerder niet ter zitting verscheen maar instemde met de doorgang van de zitting.

De voorzieningenrechter overweegt dat er geen evident onrechtmatigheid is in het besluit van de verweerder. Verzoeker had eerder een onderzoek naar zijn geschiktheid ondergaan, waarbij alcoholmisbruik was vastgesteld. Ondanks dat verzoeker zijn rijbewijs in een strafrechtelijke procedure terugontvangen had, was dit niet voldoende om de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs te weerleggen. De voorzieningenrechter concludeert dat de diagnose alcoholmisbruik door de keurend arts voldoende onderbouwd is en dat de herhaalde aanhoudingen en de omstandigheden rondom de aanhoudingen wijzen op een stoornis in alcoholgebruik.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker in stand blijft totdat op zijn bezwaar is beslist. De uitspraak benadrukt dat de gevolgen van de ongeldigverklaring voor verzoeker, hoewel zwaar, niet voldoende zijn om de beslissing van de verweerder te ondermijnen, en dat verzoeker de bezwaarprocedure kan afwachten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 23/2275

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 april 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Haarlem, verzoeker

(gemachtigde: mr. O. Saaliti),
en
de Algemeen Directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. M.M. Kleijbeuker).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker gericht tegen het besluit van 27 februari 2023 waarbij verweerder het rijbewijs van verzoeker met ingang van 6 maart 2023 ongeldig heeft verklaard. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 13 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van verzoeker. Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting meegedeeld niet op tijd ter zitting te kunnen verschijnen. Verweerder heeft desgevraagd ingestemd met doorgang van de zitting in afwezigheid van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij hiertoe komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt in een (eventueel) bodemgeding
niet.
Feiten en omstandigheden
2. Naar aanleiding van een controle waarbij bij verzoeker als beginnende bestuurder van een motorrijtuig een alcoholgehalte was geconstateerd van 625 μg/l is aan verzoeker bij besluit van 16 mei 2019 een onderzoek naar zijn geschiktheid opgelegd en is de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 9 september 2019 door keurend arts A.V. Kuiper, psychiater. De keurend arts concludeerde dat er onvoldoende gronden waren voor het stellen van de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin, actueel, dan wel ten tijde van de aanhouding. Verzoeker mocht zijn rijbewijs houder maar moest wel een cursus over alcohol en verkeer (hierna: EMA) volgen. Verzoeker heeft de cursus gevolgd en op 4 maart 2020 positief afgerond.
3. Op 21 juli 2022 ontving verweerder een nieuwe mededeling over verzoeker. Hieruit bleek dat ten aanzien van hem op 16 mei 2022 en 16 juli 2022 een proces-verbaal was opgemaakt. Op 16 mei 2022 was bij hem een alcoholgehalte van 730 μg/l geconstateerd en op 16 juli 2022 een alcoholgehalte van 455 μg/l. Verzoeker is bij besluit van 3 augustus 2022 een onderzoek naar zijn geschiktheid opgelegd.
4. Het onderzoek heeft plaatsgehad op 17 december 2022. Het onderzoek is verricht door keurend arts M. Hanoeman, psychiater. De keurend arts heeft geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding op 16 juli 2022 sprake was van een stoornis in alcoholgebruik volgens de DSM-5 en dat tevens op basis van alle relevante gegevens de diagnose alcoholmisbruik gesteld kan worden. Omdat verzoeker had aangegeven dat hij zijn alcoholgebruik na de laatste aanhouding niet had gewijzigd, duren de diagnostische gronden nog voort en kon de keurend arts geen stopdatum stellen.
5. Omdat uit het onderzoek is gebleken dat verzoeker niet voldoet aan de eisen van geschiktheid, heeft verweerder bij het bestreden besluit verzoekers rijbewijs ongeldig verklaard.
6. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd het bestreden besluit te schorsen tot op het bezwaar is beslist.
7. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als er een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is waardoor de beslissing in de bezwaarprocedure niet kan worden afgewacht. Bij de afweging of er een (spoedeisend) belang is voor het treffen van een voorziening, kan de voorzieningenrechter ook betrekken of er sprake is van een evidente onrechtmatigheid in het door verweerder genomen besluit waartegen het verzoek is gericht. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure stand zal houden.
8.1
Verzoeker betwist dat hij op 16 mei 2022 onder invloed van alcohol aan het verkeer heeft deelgenomen. Van de strafrechter heeft verzoeker zijn rijbewijs ook terug ontvangen. De officier van justitie zag onvoldoende gronden om te komen tot een veroordeling voor het rijden onder invloed en tot op heden is verzoeker daartoe niet veroordeeld, aldus verzoeker.
8.2
Verweerder stelt dat verzoeker geen bezwaar heeft gemaakt tegen verweerders besluit van 3 augustus 2022 tot oplegging van het onderzoek, waardoor van de juistheid hiervan mag worden uitgegaan. Verweerder stelt verder dat verzoeker weliswaar betwist dat hij bij een van de genoemde feiten bestuurder was, maar dit doet niet af aan zijn alcoholgebruik bij dit feit en de daarop volgende staande houding van 16 juli 2022. De omstandigheid dat verzoeker zijn rijbewijs in de strafrechtelijke procedure heeft teruggekregen, laat onverlet dat in de strafzaak alsnog aan verzoeker een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd. Verder wijst verweerder er op dat de uitspraak van de strafrechter dateert van 27 juni 2022 en dat verzoeker desondanks nog geen maand later wederom in aanraking is gekomen met de politie in verband met het rijden onder invloed van alcohol.
8.3
De voorzieningenrechter stelt vast, hetgeen door verzoeker ter zitting ook is erkend, dat verzoeker niet betwist dat bij hem, als bestuurder, op 16 juli 2022 een alcoholgehalte is geconstateerd van 455 μg/l. Dit feit was reeds voldoende voor het opleggen van een onderzoek naar verzoekers geschiktheid. De omstandigheid derhalve dat verzoeker een van de constateringen betwist, wat daar ook van zij, maakt het hier bestreden besluit – de ongeldigverklaring van het rijbewijs als sluitstuk van het opgelegde onderzoek – nog niet evident onrechtmatig.
9.1
Verzoeker kan zich verder niet vinden in de conclusie van het onderzoek dat sprake is van alcoholmisbruik en dat niet aannemelijk is dat hij ten tijde van het onderzoek op 17 november 2022 niet met het gebruik van alcohol is gestopt. De conclusie is slechts gebaseerd op het vermoeden van onderrapportage. Een dergelijk vermoeden is onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik. Omdat het onderzoek aldus niet afdoende is onderbouwd is het rapport in zoverre niet concludent [1] .
9.2
Verweerder stelt dat aan de besluitvorming een volledig onderzoek naar verzoekers geschiktheid om motorrijtuigen te besturen ten grondslag ligt, waarbij door een onafhankelijke medisch specialist is geoordeeld dat bij verzoeker sprake is (geweest) van alcoholmisbruik. De keurend arts heeft verzoekers visie op het feit van 16 mei 2022 daarbij uitdrukkelijk betrokken. Verweerder ziet geen grond om de duidelijke diagnose en conclusie van de keurend arts voor onjuist te houden. Verzoeker heeft ook niet aan de hand van objectieve feiten, zoals een contra-expertise, onderbouwd dat dit onjuist zou zijn. Verweerder wijst erop dat aldus uit specialistisch onderzoek is gebleken dat verzoeker niet aan de eisen van geschiktheid voldoet.
9.3.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) meermalen heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:973), dat in een geval waarin de diagnose (alcohol-) misbruik is gesteld, slechts aanleiding bestaat om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren.
In de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:320) heeft de Afdeling verder overwogen: “ (…) dat het meer dan eens onder invloed van alcohol besturen van een motorrijtuig niet vanzelfsprekend leidt tot het medisch oordeel dat sprake is van alcoholmisbruik (…). Ook een aanhouding in verband met bovenmatig alcoholgebruik, nadat eerder een EMA is opgelegd, is op zichzelf onvoldoende grond voor de conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik (…)”.
Verder wijst de voorzieningenrechter op de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1339) en van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1893). In laatstgenoemde uitspraak heeft de Afdeling overwogen: “Daarom kan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die deze diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor aanwezigheid van alcoholproblemen. Deze aanwijzingen kunnen onder meer worden gevonden in de omstandigheden van de aanhouding. Daarbij valt te denken aan contextuele zaken of observaties van de verbalisanten, zoals het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen tijdens de aanhouding, die in het proces-verbaal zijn genoteerd. Daarnaast is het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol een aanwijzing voor alcoholtolerantie en daarmee voor de aanwezigheid van problemen met het gebruik van alcohol. In dat verband kan worden gedacht aan het kunnen besturen van een auto onder invloed van hoge promillages alcohol. Voorts zijn afwijkende bloedwaarden die voorkomen bij mensen met een chronisch hoge alcoholconsumptie een aanwijzing voor de aanwezigheid van alcoholproblemen. Het ontbreken van dergelijke afwijkende bloedwaarden in de laboratoriumuitslagen betekent daarentegen niet dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet kan worden gesteld, omdat enkele weken alcoholabstinentie al kan leiden tot normalisering van de bloedwaarden. Dat bij de aanhouding mogelijk geen excessieve alcoholinname is geconstateerd, leidt voorts niet zonder meer tot de conclusie dat geen sprake kan zijn van alcoholmisbruik in ruime zin. Tot slot dient de aanwezigheid van acute tolerantie als gevolg van de opwindingstoestand van de alcoholgebruiker niet snel te worden aangenomen, nu dit verschijnsel alleen voorkomt bij extreme stress, bijvoorbeeld in oorlogssituaties.”
9.3.2
In dit geval zijn, zo volgt uit het rapport, door de psychiater de volgende aanwijzingen betrokken:
  • Betrokkene werd in 2019 ook aangehouden in verband met het rijden onder invloed ofwel het vermoeden daarvan. Herhaaldelijk worden aangehouden, nota bene binnen een opgegeven sociaal drinkpatroon, is een aanwijzing voor alcoholmisbruik en onderrapportage.
  • Betrokkene volgde een EMA-cursus. Ondanks het feit dat men tijdens een EMA-cursus nadrukkelijk gewezen wordt op de effecten, gevolgen en risico’s van alcoholgebruik in het verkeer, is betrokkene wederom onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorrijtuig aangehouden. Hiermee heeft betrokkene wederom de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en daarmee de geldigheid van het rijbewijs op het spel gezet. Dit is passend bij een stoornis in alcoholgebruik.
  • Het is niet aannemelijk dat betrokkene, die aangeeft al jaren een sociaal drinkpatroon te hebben, 1 keer gaat rijden en juist op die dag wordt aangehouden. Hoewel dit in theorie kan, is het, gezien de pakkans, niet erg aannemelijk.
  • Betrokkene heeft met een verhoogd promillage een flinke afstand gereden. Betrokkene bemerkte het alcohol effect pas na 3 AE. Dit zijn aanwijzingen voor tolerantie.
  • Betrokkene is geconfronteerd met de herhaaldelijk aanhoudingen, de ema-cursus en de tolerantie. In het licht van deze bevindingen lijkt er sprake te zijn van onderrapportage.
  • Het laboratoriumonderzoek toonde geen afwijkingen.
  • Het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek lieten geen afwijkingen zien.
9.3.3
Verzoeker heeft meer dan eens onder invloed van alcohol achter het stuur gezeten en is aangehouden nadat eerder een EMA is opgelegd. Dit is op zichzelf onvoldoende grond voor de conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik. Gelet op voornoemde jurisprudentie moeten er meerdere aanwijzingen zijn. Daarvan is in dit geval, anders dan in de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland waarop verzoeker heeft gewezen, sprake. De onderrapportage is een dergelijke aanwijzing evenals de alcoholtolerantie. Gelet hierop is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat de psychiatrische rapportage voldoende concludent is om de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin te kunnen stellen. De door verzoeker aangehaalde uitspraak van de rechtbank Den Haag doet hieraan niet af; van gewijzigde standpunten van de psychiater is hier geen sprake.
10.1
Verzoeker stelt dat hij door de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs onevenredig zwaar wordt getroffen. Daarbij is van belang dat hij sinds de aanhouding op 16 juli 2022 gebruik heeft kunnen blijven maken van zijn rijbewijs en dat ook heeft gedaan. De omstandigheid dat verweerder niet kort na 16 juli 2022 het bestreden besluit heeft genomen en verzoeker aldus nog steeds dagelijks reed ter uitvoering van zijn werkzaamheden en dat hij nu als gevolg van het bestreden besluit het risico loopt zijn baan te verliezen, is een omstandigheid die verweerder volgens verzoeker moet betrekken in de beoordeling. Daarbij komt dat verweerder een zwaarwegend belang heeft bij zijn rijbewijs. Hij werkt als ICT Support Professional en voert daartoe bij klanten op verschillende locaties ICT-gerelateerde werkzaamheden uit. De eis om te beschikken over een rijbewijs is opgenomen in de functieomschrijving. Er bestaat gegronde vrees dat verzoeker zijn baan verliest als hij niet op korte termijn over het rijbewijs kan beschikken. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 december 2022 verlengd tot en met 31 juli 2023. Omdat verzoeker zijn werkzaamheden niet kan uitvoeren bestaat voor de werkgever de mogelijkheid de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Verzoeker heeft daarom groot belang bij spoedige teruggave van het rijbewijs. Als zijn rijbewijs ongeldig blijft, dan is er grote vrees dat verzoeker zijn baan verliest en hij vervolgens in financiële moeilijkheden komt. Verzoeker wijst er verder op dat hij zich in de tussentijd goed heeft gedragen in het verkeer en hij geen verkeersovertredingen is begaan.
10.2
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat het bestreden besluit een gebonden bevoegdheid is die haar grondslag vindt in een wet in formele zin. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling ten aanzien van een dergelijke bevoegdheid (en de zeer beperkte mogelijkheid om daarvan af te wijken) van - in algemene zin - 1 maart 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:772) en - specifiek ten aanzien van verweerders besluiten - 9 maart 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:415) overweegt de rechtbank dat de Regeling slechts in zeer uitzonderlijke gevallen buiten toepassing kan worden gelaten, omdat de gevolgen daarvan onevenredig uitwerken. Daarbij is onder meer van belang of de betreffende bijzondere omstandigheden niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever en of in zo’n geval toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd is met een algemeen rechtsbeginsel of ander ongeschreven recht dat toepassing ervan achterwege moet blijven. Verweerder wijst er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet ten onrechte op dat het feit dat het rijbewijs voor veel personen van belang is voor het werk reeds in de afweging van de wetgever is verdisconteerd.
11. In het voorgaande ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is en dat verweerder niet tot de ongeldigverklaring van verzoekers rijbewijs heeft kunnen komen.
12. Onder die omstandigheid ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. Bij dit oordeel is ook betrokken dat de vrees van verzoeker om zijn baan te verliezen, in elk geval op dit moment nog niet is uitgekomen. Zijn werkgever is op de hoogte van de ongeldigverklaring van het rijbewijs en heeft de werkzaamheden – in elk geval tijdelijk – aangepast aan de omstandigheden. Niet valt in te zien waarom verzoeker de bezwaarprocedure niet kan afwachten. Dat het contract van verzoeker dat eind juli 2023 afloopt daarna wellicht niet zal worden verlengd, maakt dit niet anders.

Conclusie en gevolgen

13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekers rijbewijs ongeldig blijft, in elk geval totdat op zijn bezwaar is beslist. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C. van der Vlugt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verzoeker wijst in dit verband naar de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 6 juni 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:6658 en de rechtbank Noord-Nederland van 4 september 2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:3802