ECLI:NL:RBNHO:2025:14557

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
HAA 25/5217 en HAA 25/5558
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenverplichting en onvoldoende medewerking aan onderzoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van eisers, die sinds 5 september 2022 een uitkering ontvingen op basis van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad heeft de uitkering geblokkeerd na een melding dat eiser betrokken was bij de handel in verdovende middelen. Na een onderzoek, dat onder andere bestond uit dossieronderzoek en gesprekken met eisers, concludeerde het college dat eiser in drugs handelde en zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De voorzieningenrechter oordeelt dat het beroep van eisers niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter legt uit dat het college terecht heeft geconcludeerd dat er sprake was van een handelshoeveelheid drugs en dat eisers niet voldoende hebben meegewerkt aan het onderzoek. De intrekking van de bijstandsuitkering per 1 oktober 2025 is volgens de voorzieningenrechter terecht, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door de schending van de inlichtingenverplichting. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Alkmaar
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 25/5217 en HAA 25/5558
uitspraak van de voorzieningenrechter op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van 12 december 2025 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [plaats] , eisers

(gemachtigde: mr. A.M.T. Wezel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, het college
(gemachtigden: J. Ockers en mr. L van Diggele).

Samenvatting

Het gaat in deze zaak om de intrekking van bijstand van eisers. Volgens het college is de inlichtingenverplichting geschonden, omdat niet is gemeld dat eiser in drugs handelde. Wegens het ontbreken van een inzichtelijke administratie is het vaststellen van het recht op bijstand niet mogelijk. Eisers zijn het daar niet mee eens. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het beroep niet slaagt. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is gelet hierop geen aanleiding. De voorzieningenrechter legt hieronder uit hoe hij tot dit oordeel komt.

Inleiding

1.
1.1.
Eisers ontvangen sinds 5 september 2022 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm van gehuwden. In verband met een melding dat eiser [eiser] is aangehouden wegens handel in verdovende middelen is het college een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan hen verstrekte bijstandsuitkering
1.2.
In afwachting van de resultaten van het onderzoek heeft het college de betaling van de uitkering op 21 oktober 2025 geblokkeerd. Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt.
1.3.
Voornoemd onderzoek heeft – onder meer – bestaan uit dossieronderzoek, onderzoek in de Basisregistratie personen (Brp), Suwinet en op het internet, het opvragen en bestuderen van bankafschriften, het opvragen van bewijsstukken bij eisers op 21 oktober 2025 en een gesprek op 28 oktober 2025. Van dit onderzoek is op 28 oktober 2025 een rapportage opgemaakt.
1.4.
In het rapport is – samengevat – als volgt geconcludeerd. Er is een handelshoeveelheid drugs aangetroffen, waarvan door eiser [eiser] is verklaard dat het om cocaïne gaat. Er is geen bewijs aangeleverd waaruit kan worden opgemaakt dat het gaat om een voorraad voor eigen gebruik. Eiser weigert de namen te verstrekken van de verkoper en de vriend via wie bij de drugs heeft aangeschaft. Daarnaast heeft hij geen administratie bijgehouden van zijn inkoop van verdovende middelen. Hierdoor kan het recht op bijstand in de maand oktober niet worden vastgesteld. Op de bankafschriften zijn verder ook enkele bijzondere omstandigheden naar voren gekomen.
De waarde van de handelshoeveelheid is geschat op tussen de € 1.802,50 en € 2.343,25. Daarnaast is € 3.850,00 aan cash geld in de woning aangetroffen. Eiser had redelijkerwijs kunnen weten dat dit van invloed kom zijn op het recht op bijstand en heeft hiervan geen melding gemaakt bij het college. Hierdoor heeft hij zijn inlichtingenverplichting geschonden. Verder hebben eisers volgens de rapporteur niet voldoende meegewerkt aan het onderzoek waardoor niet is voldaan aan de medewerkingsverplichting. Hierdoor kan het recht over de maand oktober 2025 niet worden vastgesteld en zal de bijstand worden ingetrokken.
1.5.
Het college heeft vervolgens op 30 oktober 2025 het recht op bijstand per 1 oktober 2025 op grond van artikel 54, derde lid, van de PW, ingetrokken wegens schending van de inlichtingenverplichting en het onvoldoende meewerken aan het onderzoek. Als gevolg hiervan is volgens het college het recht op bijstand vanaf 1 oktober 2025 niet vast te stellen en wordt dit per die datum ingetrokken. Het in november en december 2018 aan de eiseres [eiseres] betaalde voorschot van in totaal € 200,00 vordert het college terug.
1.6.
Hiertegen hebben eisers bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.7.
Met het (ongedateerde) besluit op het bezwaar van eisers (aan hen gestuurd op 2 december 2025) heeft het college het bezwaar gericht tegen het besluit tot blokkering ongegrond verklaard en het besluit van 30 oktober 2025 voor wat betreft de terugvordering van de betaalde voorschotten herroepen. De intrekking van het recht op uitkering per 1 oktober 2025 heeft het college in stand gelaten.
1.8.
Eisers hebben hiertegen op 3 december 2025 beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
1.9.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek en het beroep op 4 december 2025, gelijktijdig met het verzoek en het beroep in de zaak met zaaknummers HAA 25/4456 en HAA 25/5622 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college.
1.10.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eisers. Dit is op zitting met partijen besproken.

Standpunt van het college

2. Volgens het college heeft zij tot blokkering over mogen gaan wegens een gegrond vermoeden dat er geen recht op bijstand meer bestond, ter voorkoming van het ten onrechte betalen van bijstand. De intrekking van de bijstand per 1 oktober 2025 is volgens het college terecht. Eisers hebben de gevraagde boekhouding niet overgelegd. Eiser heeft verklaard deze niet te hebben en heeft geweigerd te vertellen bij wie hij de drugs had aangekocht en wat de contactgegevens van die persoon waren. Hiermee zijn niet alle gegevens aangeleverd. Deze verklaring heeft het college volgens haar mogen gebruiken. Het geven van de cautie was, nu geen sprake was van het oogmerk een bestraffende sanctie op te leggen, niet nodig. Volgens het college mocht zij verder uitgaan van de juistheid van het gespreksverslag en van de bestuurlijke rapportage van de politie. Hieruit volgt dat sprake is van (in totaal) ongeveer 52 gram cocaïne. Dat is meer dan een gebruikershoeveelheid, zodat in beginsel moet worden aangenomen dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking daarvan. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Niet kan worden gesteld dat de cocaïne enkel voor eigen gebruik was. De enkele verklaring dat hij 4 wikkels per dag gebruikt is onvoldoende. Er zijn bovendien aanwijzingen die wel wijzen op handel, zoals de aanhouding op straat, de aanwezigheid van € 3.860,00 cash en de 80 wikkels cocaïne in de woning. De omstandigheid dat het in wikkels zit duidt verder juist op handel. Het had eisers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hiervan melding moest worden gemaakt. Door dit niet te doen is de inlichtingenverplichting geschonden. Er is geen boekhouding aangeleverd en ook is verklaard dat eisers deze niet hebben. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
Gelet op het voorgaande waren de nadien ingeleverde bankafschriften niet (meer) van belang. Het onderzoek is zorgvuldig geweest. Verder is het college niet gebleken dat is gehandeld in strijd met artikel 8 van het EVRM of artikel 20 van de GW. Een toets aan de menselijke maat is niet van toepassing omdat het gaat om schending van de inlichtingenverplichting en het recht op uitkering is ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de PW. Intrekking is in dit geval een verplichting. Voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel bestaat daardoor geen ruimte. Daarbij komt dat eisers nog in de woning verblijven en dus geen sprake is van dakloosheid.
Beroepsgronden
3.1.
Eisers stellen zich allereerst op het standpunt dat het besluit niet zorgvuldig is voorbereid. De feiten zijn onjuist vastgesteld. Dat sprake is van een handelshoeveelheid harddrugs is enkel gebaseerd op aannames en wordt ten onrechte als vaststaand gepresenteerd. Eisers hebben verder volledig meegewerkt. Het college heeft het besluit genomen zonder een concreet informatie verzoek te hebben gedaan of een hersteltermijn te hebben geboden. Dit had volgens eisers wel gemoeten, zodat het college niet tot intrekking van de bijstandsuitkering mocht overgaan.
3.2.
Het bestreden besluit is verder onvoldoende gemotiveerd. Zij hebben de inlichtingenverplichting niet geschonden. Het bezit van vermeende drugs en het contante geld hoefden zij niet te melden nu deze volgens hun niet van invloed waren op het recht op bijstand. Dat sprake zou zijn van handel of inkomen is niet gebleken. Eiser [eiser] verklaart consistent dat sprake is van eigen gebruik. Verder zijn het geld en de wikkels in beslag genomen zodat zij hier niet meer over beschikten.
3.3.
Het besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering is volgens eisers bovendien onevenredig. Door opschorting, intrekking en woningsluiting zijn cliënten volledig zonder inkomen geraakt terwijl zij afhankelijk zijn van de uitkering. Dit raakt de kern van artikel 20 Grondwet: bestaanszekerheid en artikel 8 ,van het EVRM: recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Het college toont volgens eisers geen enkel besef van proportionaliteit.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het besluit zorgvuldig voorbereid. Het onderzoek van het college is voldoende geweest en – anders dan eisers stellen – mocht het college van de juistheid van de onderzoeksresultaten uitgaan. Verder zijn eisers in de gelegenheid gesteld om hun standpunten met bewijsstukken te onderbouwen en is hen ook een termijn gegeven voor het overleggen van gevraagde informatie.
5. Volgens de voorzieningenrechter mocht het college uitgaan van de informatie die van de politie is ontvangen voor wat betreft de (vermoedelijke) hoeveelheden van (vermoedelijk) harddrugs die zijn aangetroffen. Dat hier van een vermoeden wordt gesproken maakt niet dat het college niet heeft mogen concluderen tot het voorhanden hebben van een handelshoeveelheid harddrugs. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat hiervan reeds sprake is als meer dan 0,5 gram wordt aangetroffen, er in totaal 80 wikkels zijn gevonden, en door eiser [eiser] (consistent) is verklaard dat de inhoud daarvan cocaïne betreft.
6. De in de woning van eisers aangetroffen over 80 wikkels verdeelde handelshoeveelheid harddrugs, samen met de grote hoeveelheid cash (€ 3.850,00) en de omstandigheid dat hij op straat is aangehouden met een in 12 wikkels verpakte handelshoeveelheid harddrugs, bieden voldoende grondslag voor de conclusie van het college dat eiser (in de periode in geding) handelde in harddrugs. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de cocaïne enkel voor eigen gebruik is geweest. De enkele niet onderbouwde verklaring is daarvoor onvoldoende.
7. Omdat eiser [eiser] hiermee inkomsten kon verwerven, konden die activiteiten van invloed zijn op het recht op bijstand. Daarom moest hij deze activiteiten melden bij het college. Dat is vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Omdat hij dat niet heeft gedaan, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser [eiser] de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
8. Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
9. Hierin is eiser [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet geslaagd. Eiser [eiser] heeft verklaard geen boekhouding te hebben bijgehouden en verder geen informatie te willen geven over de persoon bij wie hij de drugs heeft aangekocht en diens contactgegevens. Dit dient voor zijn rekening en risico te komen. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand in de periode in geding niet kon worden vastgesteld.
10. Het college heeft het recht op bijstand van eisers dan ook op goede gronden ingetrokken.
11. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. Het gaat hier om een verplichte intrekking als bedoeld in de artikelen 54, derde lid, eerste volzin, van de PW. Van een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel zoals eiser voor ogen heeft is in dit geval geen ruimte. [1]
12. Geheel ten overvloede wijst de voorzieningenrechter eisers erop dat zij, indien zij menen dat zij (inmiddels weer) recht op bijstand hebben, daartoe een aanvraag kunnen indienen bij het college. Zoals ter zitting aan de orde is gekomen kunnen zij het college in dat verband ook om een voorschot verzoeken.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit kan standhouden. Het verzoek om voorlopige voorziening wijst de voorzieningenrechter af. Voor teruggave van het griffierecht en een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Jurgens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van F. Voskamp, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 12 december 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.vergelijk r.o. 4.8.1, van de uitspraak van de CRvB van 7 oktober 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1491 en de daarin genoemde vier uitspraken van de CRvB van 10 december 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:2192, ECLI:NL:CRVB:2024:2193, ECLI:NL:CRVB:2024:2194, ECLI:NL:CRVB:2024:2195.