Op 1 oktober 2013 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een vennootschap en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2007, waarbij de inspecteur een belastbaar bedrag van € 932.459 heeft vastgesteld. De vennootschap had eerder een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd van € 936.422 na de verkoop van een onroerende zaak. De rechtbank moest beoordelen of deze HIR aan de belastbare winst van 2007 moest worden toegevoegd, gezien de belangenwijziging die plaatsvond bij de overdracht van aandelen aan een andere vennootschap op 28 september 2007.
De rechtbank oordeelde dat de HIR inderdaad aan de winst moest worden toegevoegd, omdat de economische en juridische eigendom van de nieuwe onroerende zaken pas na de aandelenoverdracht was verkregen. De rechtbank verwierp de stelling van de vennootschap dat de HIR kon worden afgeboekt op de aanschaffingskosten van de nieuwe onroerende zaken op het moment van de koopovereenkomst. De rechtbank stelde vast dat de HIR nog bestond ten tijde van de belangenwijziging, waardoor artikel 12a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 van toepassing was. De rechtbank verklaarde het beroep van de vennootschap ongegrond en handhaafde de aanslag Vpb en de heffingsrente.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vennootschappen om de fiscale gevolgen van aandelenoverdrachten en herinvesteringsreserves goed in kaart te brengen, vooral in het licht van de wetgeving omtrent vennootschapsbelasting. De rechtbank wees erop dat de vennootschap niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen over het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel, waardoor deze niet konden slagen. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.