ECLI:NL:RBNNE:2021:4333

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 oktober 2021
Publicatiedatum
10 oktober 2021
Zaaknummer
LEE 20 - 3261
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het recht op bijstand ingevolge de Participatiewet wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 oktober 2021 uitspraak gedaan over de intrekking van het recht op bijstand van eiseres, die sinds 29 april 2008 een bijstandsuitkering ontving naar de norm voor een alleenstaande ouder. De intrekking vond plaats met terugwerkende kracht tot 1 januari 2009, omdat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door het niet melden van een gezamenlijke huishouding met haar partner, [naam persoon 1]. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat eiseres en [naam persoon 1] vanaf 1 januari 2009 samenwoonden, wat werd ondersteund door verklaringen van betrokkenen en onderzoeksbevindingen van de sociale recherche. Eiseres betwistte de bevindingen en stelde dat zij niet op de hoogte was van een wijziging in haar situatie, maar de rechtbank oordeelde dat zij had moeten begrijpen dat de gezamenlijke huishouding invloed had op haar recht op bijstand. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet als zelfstandig subject van bijstand recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 20/3261

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. Rietveldt),
en

het college van burgemeester en wethouders van Het Hogeland, verweerder

(gemachtigden: mrs. F.A. Sijtsma en Y. Rosien).

Procesverloop

In het besluit van 29 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aan eiseres verstrekte algemene en bijzondere bijstand met ingang van 1 januari 2009 ingetrokken.
In het besluit van 24 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

Wat aan de zaak is voorafgegaan
1.1.
Eiseres ontvangt sinds 29 april 2008 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW). Zij woont op het adres [adres] te [plaats 1] . Zij heeft drie minderjarige kinderen: [naam kind 1] en [naam kind 2] (uit een eerdere relatie) en [naam kind 3] . [naam kind 3] (volledig: [naam kind 3] ) is op [geboortedatum] 2008 geboren uit de (affectieve) relatie van eiseres met [naam persoon 1] . Hij is erkend door zijn biologische vader. [naam persoon 1] stond 14 jaar lang ingeschreven op het adres van zijn eigen woning te [plaats 2] , [adres 2] . In 2018 heeft hij deze woning verkocht. Sinds september 2018 staat hij ingeschreven op het adres van zijn ouders te [plaats 2] ,
[adres 3] .
1.2.
Naar aanleiding van een vermoeden van het plegen van sociale zekerheidsfraude heeft de Sociale Recherche Noord & Oost [plaats 2] een onderzoek ingesteld naar het uitkeringsrecht van eiseres. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in het frauderapport van 15 april 2019.
2. Bij het primaire besluit, gehandhaafd na bezwaar bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aan eiseres verstrekte algemene en bijzondere bijstand met ingang van
1 januari 2009 ingetrokken, omdat eiseres de op haar rustende inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 van de PW heeft geschonden wegens het niet melden van het voeren van een gezamenlijke huishouding met haar partner [naam persoon 1] in [plaats 1] . Volgens verweerder blijkt uit het fraudeonderzoek dat eiseres en [naam persoon 1] vanaf 1 januari 2009 hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben gehad en dat uit hun relatie een kind is geboren. Gelet hierop wordt in ieder geval een gezamenlijke huishouding, zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder b, van de PW aanwezig geacht. Daarom had eiseres vanaf 1 januari 2009 geen recht op bijstand.
Argumenten van partijen
3. Eiseres betwist dat de bevindingen van het fraudeonderzoek onomstotelijk bewijzen dat [naam persoon 1] vanaf 1 januari 2009 dan wel vanaf 5 maart 2008 zijn hoofdverblijf had op haar adres dan wel dat het centrum van zijn maatschappelijk bestaan zich in [plaats 1] bevond of dat hij niet verbleef op de adressen waarop hij in de BRP stond ingeschreven. Er was ook geen sprake van wederzijdse zorg en/of financiële verwevenheid. Er was slechts sprake van immateriële zorg door [naam persoon 1] voor hun gemeenschappelijke zoon. Eiseres stelt dat zij en [naam persoon 1] tijdens hun (afzonderlijke) verhoren door de buitengewone opsporingsambtenaren onder ongeoorloofde druk zijn gezet en daardoor hun verklaringen niet in vrijheid hebben afgelegd. Het melden van een wijziging in de woon- en leefsituatie was niet aan de orde, omdat zich daarin geen wijziging heeft voorgedaan. Overigens blijkt uit eerdere regelmatige contacten tussen eiseres en verweerder (tijdens bijvoorbeeld een huisbezoek, heronderzoeken en deelname aan trainingen en cursussen) dat zij verweerder in de loop der jaren telkens voldoende heeft geïnformeerd over haar situatie. Van schending van de inlichtingenverplichting is dus geen sprake.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de door eiseres en [naam persoon 1] afgelegde verklaringen wordt afgeleid dat zij sinds de geboorte van hun gemeenschappelijke zoon [naam kind 3] samenwonen en -leven en dus een gezamenlijke huishouding voeren. Dit sluit aan bij de overige onderzoeksbevindingen van de sociale recherche. De (BRP)adressen, die [naam persoon 1] heeft aangehouden, hebben sinds zijn intrek bij eiseres slechts gediend als postadres.

Oordeel van de rechtbank

5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht de aan eiseres verleende algemene en bijzondere bijstand per 1 januari 2009 heeft ingetrokken.
5.1.
De rechtbank heeft op de zitting vastgesteld dat de terugvordering van de onverschuldigd verstrekte bijstand geen onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit. Volgens verweerder waren er onvoldoende gegevens beschikbaar over de ten onrechte betaalde kosten van bijstand, zodat eiseres hierover nog een apart besluit ontvangt.
5.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres haar inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW heeft geschonden door het niet melden van het voeren van een gezamenlijke huishouding.
5.3.
Op grond van artikel 3, derde lid, van de PW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
5.4.
Op grond van artikel 3, vierde lid, onder b, van de PW wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht, indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander.
5.5.
De vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, moet naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9423) worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.
5.6.
Indien komt vast te staan dat [naam persoon 1] zijn hoofdverblijf op het woonadres van eiseres heeft gehad gedurende de te beoordelen periode, is er sprake van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van de aanwezigheid van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder b, van de PW vanwege de geboorte van een erkend kind uit de relatie van eiseres met [naam persoon 1] .
5.7.
Het gaat hierbij om een belastend besluit, zodat het op de weg van verweerder ligt aannemelijk te maken dat eiseres en [naam persoon 1] vanaf 1 januari 2009 een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.
5.8.
Niet in geschil is dat er voldoende aanleiding bestond om de rechtmatigheid van het uitkeringsrecht van eiseres te onderzoeken vanwege het vermoeden van het plegen van sociale zekerheidsfraude ten nadele van de gemeente Het Hogeland.
Eerste onderzoeksbevindingen
5.9.
Uit raadpleging door verweerder van Suwinet-Inkijk over de inschrijvingen van [naam persoon 1] in de BRP, zijn dienstverband en zijn eigen woning in [plaats 2] , blijkt dat hij van 15 oktober 2014 tot en met 14 september 2018 ingeschreven heeft gestaan op het adres van zijn eigen woning te [plaats 2] , [adres 2] . Bij aanvang van het onderzoek werkte hij nog in vaste, volledige loondienst bij [bedrijf] . Zijn inkomsten waren hoger dan de geldende bijstandsnorm voor gehuwden. Gedurende de periode van 25 september 2008 tot en met 1 januari 2018 heeft hij deze woning verhuurd aan het gezin [naam gezin] . Dit gezin stond eveneens op zijn adres ingeschreven in de BRP. Tijdens de periode van 1 januari 2018 tot en met 14 september 2018 stond [naam persoon 1] als enige bewoner geregistreerd. De woning stond toen leeg en is te koop aangeboden. Er is in die periode geen of nauwelijks water, gas en elektra verbruikt. Uit informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer blijkt dat [naam persoon 1] beschikt over een auto ( [omschrijving auto] ) en een caravan ( [omschrijving caravan] ). Uit waarnemingen ter plaatse is verweerder gebleken dat de auto van [naam persoon 1] veelvuldig werd aangetroffen bij de woning van eiseres. Op de Facebookpagina van [naam persoon 1] staan blijkens het frauderapport foto's, waarop te zien is dat eiseres en [naam persoon 1] gezamenlijk met de kinderen op vakantie zijn geweest.
Stelselmatige observaties
5.10.
De sociale recherche heeft gedurende de periode van 9 november 2018 tot en met
5 februari 2019 stelselmatige observaties ter plaatse verricht. Uit de waarnemingen blijkt iedere keer hetzelfde beeld, namelijk dat de auto van [naam persoon 1] dagelijks (zowel 's ochtends als 's avonds) geparkeerd staat voor de woning van eiseres (die zelf niet in het bezit is van een geldig rijbewijs). Uit de videobeelden nabij de woning van eiseres blijkt dat [naam persoon 1] elke dag slaapt in de woning van eiseres. Hij vertrekt dagelijks vanaf haar woning in zijn auto en komt hier ook weer terug. Verder blijkt daaruit dat [naam persoon 1] en eiseres ook gezamenlijk vertrekken voor het doen van boodschappen en dat [naam persoon 1] ook alleen of alleen met de kinderen in de woning van eiseres verblijft. Hij laat de hond uit en heeft de beschikking over een huissleutel.
Verhoren/afgelegde verklaringen
5.11.
De sociale recherche heeft op 12 februari 2019 eiseres, [naam persoon 1] en getuige
[naam getuige] (voormalig huurder van de eigen woning van [naam persoon 1] ) verhoord.
5.11.1.
Uit de door [naam persoon 1] afgelegde verklaring blijkt dat hij en eiseres elkaar al vanaf 2006 kennen. Uit hun relatie is in [maand] 2008 [naam kind 3] geboren. Hij heeft dit kind erkend. Sinds de geboorte van [naam kind 3] heeft [naam persoon 1] zijn hoofdverblijf gehad in de woning van eiseres te [plaats 1] . Hij slaapt en verblijft en eet daar elke dag. Hij beschikt over een huissleutel. In de woning liggen zijn persoonlijke spullen, apparatuur, administratie en kleding. Ook staat zijn auto daar elke dag geparkeerd. Hij vertrekt vanaf deze woning naar zijn werk en komt hier ook weer terug. Daarnaast is hij voetbaltrainer van het team van zijn zoon in [plaats 1] . Weliswaar stond hij tot [datum] 2018 ingeschreven in zijn eigen woning in [plaats 2] , maar deze woning heeft hij vanaf 2008 verhuurd aan een gezin met twee kinderen. Volgens [naam persoon 1] heeft hij gedurende deze periode nimmer in zijn eigen woning geslapen. Vanaf [datum] 2018 staat hij weliswaar ingeschreven op het adres van zijn ouders, maar hij heeft daarna nog nooit bij zijn ouders geslapen. [naam persoon 1] maakt - aldus zijn verklaring - volledig gebruik van de woning, de faciliteiten en de nutsvoorzieningen van eiseres. Zijn auto wordt gebruikt voor het hele gezin en de daarbij komende kosten worden betaald door [naam persoon 1] . Daarnaast worden de kosten voor boodschappen, etentjes (pizza's), uitstapjes en vakantie gezamenlijk of verdeeld betaald. De buren en de ouders van de kinderen van het voetbalteam van [naam kind 3] denken gewoon dat hij in [plaats 1] woont en zien hem en zijn partner en de kinderen als een gewoon gezin.
5.11.2.
Eiseres heeft na confrontatie met en lezing van de inhoud van de verklaring van [naam persoon 1] in grote lijnen diens verhaal bevestigd. Zo heeft zij verklaard dat [naam persoon 1] op een ander adres stond ingeschreven, maar wel (meer dan sporadisch) bij haar verbleef en dat al zijn kleding bij haar thuis lag. Eiseres heeft erkend dat [naam persoon 1] sinds de geboorte van [naam kind 3] zijn hoofdverblijf bij haar in [plaats 1] heeft gehad en dat hij [naam kind 3] dagelijks zag. Zij heeft verder verklaard dat de verklaring van [naam persoon 1] haar bekend voorkomt.
5.11.3.
[naam getuige] heeft verklaard dat zij en haar vriend [naam persoon 2] en hun twee kinderen van september 2008 tot en met [maand] 2017 samen onafgebroken op het adres [adres 2] te [plaats 2] hebben gewoond. Tijdens deze periode stond ook de eigenaar van de woning, [naam persoon 1] , op haar adres ingeschreven. Echter, hij woonde en verbleef daar niet. [naam persoon 1] woonde volgens haar tijdens de gehele periode ergens in de buurt van [plaats 3] , in [plaats 1] .
Verhoren zorgvuldig?
5.12.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zie onder meer de uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512, mag een betrokkene, ook indien hij later van een afgelegde verklaring terugkomt, in het algemeen aan de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of een handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens zonder enig voorbehoud ondertekende verklaring worden gehouden en heeft een latere intrekking of ontkenning van die verklaring weinig betekenis. Verweerder heeft de intrekking in belangrijke mate gebaseerd op deze door eiseres en [naam persoon 1] afgelegde en ondertekende verklaringen.
5.12.1.
De rechtbank ziet in wat eiseres in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de vaste rechtspraak als bedoeld in ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is geweest van zodanige bijzondere omstandigheden dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt. Van door de sociaal rechercheurs uitgeoefende ongeoorloofde druk, zoals door eiseres is gesteld, is niet gebleken. Ook het enkele feit dat eiseres tijdens haar verhoor is geconfronteerd met de verklaring van [naam persoon 1] , brengt de rechtbank niet tot dit oordeel (zie de uitspraak van 17 september 2019 van de CRvB, ECLI:NL:CRVB:2019:2997). Bovendien is niet nader geconcretiseerd op welke gronden aangenomen dient te worden dat er bij het verhoor van [naam persoon 1] sprake is geweest van ongeoorloofde druk. De rechtbank stelt aan de hand van de gedingstukken verder vast dat hetgeen eiseres en [naam persoon 1] hebben verklaard bij het verhoor door de sociaal rechercheurs is opgetekend in op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal, bij de inhoud waarvan eiseres en [naam persoon 1] , nadat zij deze hadden gelezen, hebben volhard en die zij per bladzijde hebben ondertekend. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres en [naam persoon 1] na het afleggen en het ondertekenen van hun verklaringen niet (onmiddellijk) hebben aangegeven dat zij het niet eens waren met de inhoud ervan.
5.12.2.
Ook anderszins is niet gebleken dat tijdens de verhoren niet of onvoldoende zorgvuldig is gehandeld. Aan eiseres is voorafgaand aan haar verhoor medegedeeld dat zij niet tot antwoorden verplicht was. Voor zover eiseres nu stelt dat zij de piketadvocaat niet kon consulteren, overweegt de rechtbank dat zij aanvankelijk heeft verklaard dat zij geen gebruik wenste te maken van een advocaat. Pas later tijdens het verhoor, om 11.15 uur, heeft eiseres kenbaar gemaakt een advocaat te willen raadplegen. Het verhoor is vanaf dat moment onderbroken wegens consultatie van een piketadvocaat. Eiseres heeft vervolgens toestemming gegeven om het verhoor om 13.15 uur voort te zetten. Zij gaf toen - na lezing van de verklaring van [naam persoon 1] - aan wel verder te willen verklaren. Als de piketadvocaat zou komen, dan wilde ze hem graag nog wel even spreken. Om 14.10 uur werd het verhoor voor 35 minuten onderbroken, omdat de piketadvocaat was gearriveerd. Gedurende deze tijd had eiseres de mogelijkheid haar piketadvocaat te consulteren. Het verhoor werd daarna om 14.45 uur hervat in aanwezigheid van de piketadvocaat. De hier beschreven gang van zaken kan - anders dan eiseres meent - evenmin worden aangemerkt als het uitoefenen van ongerechtvaardigde druk, waardoor zij de verklaringen niet in vrijheid zou hebben afgelegd. De stelling van eiseres dat de piketadvocaat ten onrechte niet zou zijn gevraagd om iets te verklaren, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel over de zorgvuldigheid van de verhoren. Immers, de piketadvocaat hoeft niets te verklaren.
5.12.3.
De rechtbank is gelet op voorgaande van oordeel dat eiseres en [naam persoon 1] aan hun bij de sociaal rechercheurs afgelegde verklaringen gehouden kunnen worden en dat verweerder deze ten grondslag mocht leggen aan het bestreden besluit.
Sprake van hoofdverblijf?
5.13.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden, die als voldoende concreet kunnen worden aangemerkt, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat op grond van de verzamelde onderzoeksgegevens is komen vast te staan dat er vanaf 1 januari 2009 sprake was van hoofdverblijf van [naam persoon 1] op het woon- c.q. uitkeringsadres van eiseres. Daarbij heeft verweerder bijzondere betekenis kunnen toekennen aan de verklaringen van eiseres, [naam persoon 1] en [naam getuige] . De verklaring van eiseres is - zoals verweerder terecht heeft opgemerkt - in overeenstemming met de verklaring van [naam persoon 1] en sluit bovendien aan bij de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche. Er bestaat verder ook geen aanleiding om aan de juistheid van de op [datum] 2019 afgelegde verklaringen van eiseres en [naam persoon 1] te twijfelen. Dat eiseres en [naam persoon 1] het belang of de zwaarte van de door hen afgelegde verklaringen niet hebben onderkend, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Niet valt in te zien waarom gelet op die stelling niet van de inhoud van die verklaringen mag worden uitgegaan. Temeer, omdat namens eiseres geen aanknopingspunten ter weerlegging of ontkrachting van die verklaringen (en de overige onderzoeksbevindingen) naar voren zijn gebracht, zoals een andere woon- of verblijfplaats van [naam persoon 1] . Wat eiseres heeft aangevoerd met betrekking tot de waarde, de betrouwbaarheid en/of de weergave van de onderzoeksbevindingen, kan evenmin leiden tot een ander oordeel.
5.14.
Vanwege de geboorte van een kind uit hun relatie op 5 maart 2008 is tevens sprake van een onweerlegbaar rechtsvermoeden van de aanwezigheid van een gezamenlijke huishouding, zoals bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder b, van de PW. Gelet hierop kunnen de overige beroepsgronden met betrekking tot een gezamenlijke huishouding onbesproken worden gelaten.
Inlichtingenverplichting
5.15.
Eiseres had de gezamenlijke huishouding moeten melden als een wijziging in haar woon- en leefsituatie. Immers, [naam persoon 1] had een zelfstandig inkomen uit arbeid, zodat eiseres redelijkerwijs had kunnen en moeten begrijpen dat dit betekenis had voor haar recht op bijstand. Door het verzwijgen van een gezamenlijke huishouding vanaf 1 januari 2009 heeft eiseres de situatie jarenlang laten voortbestaan en ten onrechte bijstand genoten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de PW.
5.16.
Bij de toekenning van de bijstand in 2008 is eiseres in kennis gesteld van de daaraan verbonden verplichtingen. Zo is haar meegedeeld dat zij veranderingen in haar persoonlijke, gezins- of financiële situatie in elk geval maandelijks dient te melden door het inleveren van een rechtmatigheidsonderzoeksformulier, waarna de bijstand nader zal worden vastgesteld. Eiseres is op dat moment voldoende voorgelicht en verweerder is in die zin niet tekort geschoten. Daar komt bij dat eiseres in meerdere contacten met verweerder al vanaf 2009 regelmatig is gewezen op haar inlichtingen- en medewerkingsverplichting. Zij heeft ook niet betwist dat zij niet wist dat zij een en ander had moeten melden; eiseres heeft in dit verband slechts aangevoerd dat zij niets hoefde te melden omdat er - in haar ogen - niets in haar (woon)situatie (met [naam persoon 1] ) was gewijzigd.
5.17.
Het niet nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van bijstand, terwijl eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij, als zij wel aan haar inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad.
Conclusie
6. Het vorenstaande betekent dat eiseres vanaf 1 januari 2009 niet als zelfstandig subject van bijstand recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder. Verweerder was in dit geval dus verplicht om het recht op bijstand op grond van artikel 54, derde lid, van de PW in te trekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. P.G. Wijtsma, voorzitter, en F. Sijens en
L. Willems-Keekstra, leden, in aanwezigheid van B. de Vogel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2021.
de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen.
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.