ECLI:NL:RBNNE:2025:1500

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
18 april 2025
Zaaknummer
KL 9918923 \ EL EXPL 22-37 (E)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleaseovereenkomsten en aansprakelijkheid van Dexia

In deze zaak vordert Dexia Nederland B.V. een verklaring voor recht dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan met betrekking tot drie effectenleaseovereenkomsten met de gedaagde partij. De gedaagde heeft in het verleden drie overeenkomsten met Dexia gesloten, maar stelt dat er nog vorderingen openstaan, met name in verband met een restschuld en de advisering door een tussenpersoon, Spaar Select, die geen vergunning had om advies te geven. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat Dexia met betrekking tot de eerste overeenkomst aan haar verplichtingen heeft voldaan, maar dat de vorderingen van Dexia met betrekking tot de tweede en derde overeenkomst moeten worden afgewezen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde voldoende heeft aangetoond dat hij nog vorderingen heeft op Dexia, onder andere vanwege de schending van de waarschuwingsplicht door Dexia en de onrechtmatige advisering door Spaar Select. Dexia wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij. Het vonnis is uitgesproken op 8 april 2025.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: 9918923 \ EL EXPL 22-37
Vonnis van 8 april 2025
in de zaak van
DEXIA NEDERLAND B.V.,
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Finance Professionals B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de akten uitlating jurisprudentie van partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Dexia is rechtsopvolgster van Dexia Bank Nederland N.V., Bank Labouchere N.V. en Legio Lease B.V. Waar in het navolgende wordt gesproken over Dexia worden hieronder mede verstaan haar rechtsvoorgangsters.
2.2.
[gedaagde] heeft op 4 november 1999 een effectenleaseovereenkomst met Dexia gesloten (genaamd: Cash-clicken lease-service) onder contractnummer 12003768, met een leasesom van fl. 7.302,12 en een looptijd van 84 maanden (verder te noemen: overeenkomst 1). Daarnaast heeft [gedaagde] op 16 februari 2001 een effectenleaseovereenkomst met Dexia gesloten (genaamd: Korting-koers lease-service) onder contractnummer 12401167, met een leasesom van fl. 1.687,20 en een looptijd van 120 maanden (verder te noemen: overeenkomst 2). Ook heeft [gedaagde] op 1 februari 2000 een effectenleaseovereenkomst met Dexia gesloten (genaamd: Allround Sparen met maandbetaling), met een leasesom van € 43.562,88 en een looptijd van 240 maanden (verder te noemen: overeenkomst 3).
2.3.
Alle overeenkomsten zijn (tussentijds) geëindigd. [gedaagde] heeft ervoor gekozen de effecten waarop overeenkomsten 1 en 2 betrekking hadden bij de beëindiging van overeenkomsten 1 en 2 over te nemen. Bij overeenkomst 3 is een restschuld ontstaan van € 3.446,33. [gedaagde] heeft deze restschuld betaald.
2.4.
Vanaf omstreeks medio 2002 zijn de effectenleaseproducten van Dexia onderwerp geweest van meerdere juridische procedures. Onder meer door het aanbieden van het zogenaamde "Dexia Aanbod" en door de zogenaamde "Duisenberg regeling" heeft Dexia geprobeerd de geschillen met haar afnemers minnelijk te regelen. Op 25 januari 2007 heeft het gerechtshof Amsterdam de "Duisenberg regeling" verbindend verklaard in de zin van de Wet op de Collectieve Afwikkeling Massaschade (WCAM). [gedaagde] is niet aan die regeling gebonden doordat hij gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde "opt-out-verklaring".
2.5.
Dexia heeft vervolgens [gedaagde] uitgenodigd om te onderzoeken of tot een gezamenlijke oplossing voor de afwikkeling van de overeenkomsten gekomen kon worden. [gedaagde] heeft hierop niet gereageerd.

3.Het geschil

3.1.
Dexia vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten,
te verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [gedaagde] gesloten overeenkomsten van effectenlease met nummers 12003768, 12401167 en 39481537 aan al haar verbintenissen heeft voldaan, daaronder begrepen schadevergoedingsverbintenissen, en derhalve niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia in haar vorderingen, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal bij de beoordeling, voor zover van belang voor de uitkomst van deze zaak, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze procedure betreft een zogenaamde 'waiver'-procedure, inhoudende dat Dexia in rechte vastgesteld wil zien dat [gedaagde] niets meer van haar te vorderen heeft uit hoofde van de tussen partijen gesloten effectenleaseovereenkomsten (overeenkomsten 1, 2 en 3). Bij de beoordeling van de door Dexia gevorderde verklaring voor recht geldt dat op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast met betrekking tot die vordering op Dexia rusten. Op [gedaagde] rust vervolgens de verplichting om, wil hij niet dat de vordering bij gebrek aan verweer wordt toegewezen, de stellingen van Dexia gemotiveerd te betwisten, zodanig dat daaruit de onjuistheid van de stellingen van Dexia kan worden afgeleid. [gedaagde] kan ermee volstaan, als verweer tegen de gevorderde verklaring voor recht, duidelijk te maken op welke punten hij nog een vordering stelt te hebben.
Overeenkomst 1
4.2.
Voor wat betreft de overeenkomst met contractnummer 12003768 heeft [gedaagde] aangevoerd dat Dexia dient te bewijzen dat deze overeenkomst niet in een restschuld is geëindigd, door het overleggen van de bijbehorende eindafrekening. Dexia heeft vervolgens gesteld dat zij niet over de eindafrekening beschikt en deze niet kan overleggen. Voorts heeft Dexia onder verwijzing naar haar financieel overzicht (productie 1 bij dagvaarding) gesteld dat overeenkomst 1 niet in een restschuld is geëindigd. [gedaagde] heeft in reactie daarop aangevoerd dat het financieel overzicht onvoldoende bewijs oplevert en dat Dexia op enige wijze zal hebben gecommuniceerd welk bedrag [gedaagde] netto voor de overname moest betalen, zodat er wel degelijk een eindafrekening moet zijn opgesteld.
4.3.
Zonder nadere toelichting van [gedaagde] , die ontbreekt, acht de kantonrechter het verweer van [gedaagde] onvoldoende voor de conclusie dat hij met betrekking tot overeenkomst 1 nog een vordering op Dexia zou hebben. Anders dan bij overeenkomst 2 heeft [gedaagde] met betrekking tot overeenkomst 1 geen beroep gedaan op de zogenoemde fictieve restschuld. [gedaagde] heeft de stelling van Dexia dat zij met betrekking tot overeenkomst 1 aan al haar verplichtingen heeft voldaan en daarom niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is, onvoldoende weersproken. De door Dexia gevorderde verklaring voor recht is daarom in zoverre toewijsbaar.
De gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van overeenkomst 2
4.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat Dexia ten onrechte meent dat er geen restschuld is ontstaan uit de overname van de effecten van de Korting-koers lease-service overeenkomst met nummer 12401167. Indien Dexia haar zorgplicht voorafgaand aan het afsluiten van de overeenkomst was nagekomen, dan was [gedaagde] de overeenkomst niet aangegaan, aldus [gedaagde] . De schade die [gedaagde] bij de beëindiging van de overeenkomst heeft geleden, het bedrag dat hij meer betaalde dan de aandelen waard waren, is schade die in causaal verband staat tot de door Dexia gepleegde onrechtmatige daad. In dit verband heeft [gedaagde] aangevoerd dat de waarde van de effecten bij het aangaan van overeenkomst 2
€ 453,78 bedroeg. Blijkens het Duisenbergoverzicht van [gedaagde] was het koersresultaat negatief € 165,74. Hieruit volgt volgens [gedaagde] dat de waarde van de aandelen bij beëindiging van de overeenkomst € 288,04 bedroeg. Ter overname van de aandelen heeft [gedaagde] de restant hoofdsom ad € 380,86 betaald en bij beëindiging heeft hij nog € 27,07 ontvangen. Hierdoor is volgens [gedaagde] een restschuld ontstaan van € 380,86 - € 288,04 –
€ 27,07 = € 65,75. Deze fictieve restschuld komt voor vergoeding in aanmerking, aldus [gedaagde] . [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat Dexia van deze restschuld reeds tweederde in 2012 heeft terugbetaald. Volgens [gedaagde] heeft Dexia in haar financieel overzicht (productie 1 bij dagvaarding) ten onrechte geen waarde van de aandelen opgenomen. Dexia stelt deze ten onrechte op € 0,00.
4.5.
Dexia heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit dat de aandelen ten tijde van de levering minder waard waren dan ten tijde van de aankoop, niet betekent dat [gedaagde] schade heeft geleden ter hoogte van de waardedaling in de tussentijd. In ieder geval kan die waardedaling volgens Dexia niet als gevolg worden toegerekend aan enige gedraging van Dexia, want zij vloeit voort uit de eigen, onverplichte keuze van [gedaagde] om de betreffende effecten van Dexia over te nemen. Als Leaseproces ondanks het financieel overzicht van Dexia wenst te stellen dat er een restschuld was inzake overeenkomst 2, dient zij dit te bewijzen, aldus Dexia.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] dit bewijs met de hiervoor in rechtsoverweging 4.4. gegeven onderbouwing voldoende heeft geleverd. Tussen partijen is niet in geschil dat Dexia de op haar rustende zorgverplichtingen heeft geschonden. De door [gedaagde] gestelde en onderbouwde fictieve restschuld betreft schade die een direct financieel gevolg is van het aangaan van de leaseovereenkomst. Omdat [gedaagde] de onderliggende aandelen van deze overeenkomst heeft overgenomen, ontstaat er volgens Dexia in dat geval geen (fictieve) restschuld, althans ontbreekt tussen het onrechtmatig handelen van Dexia en deze schadepost een causaal verband. De kantonrechter volgt Dexia hierin niet. [gedaagde] stelt dat hij nadeel heeft geleden, welk nadeel bestaat uit hetgeen hij bij de beëindiging van overeenkomst 2 meer moest betalen dan de waarde van de aandelen bij overname daarvan teneinde de verschuldigde restant hoofdsom te voldoen. Anders dan Dexia betoogt, is dit nadeel een nadelig financieel gevolg van het aangaan van deze overeenkomst. Dat [gedaagde] niet heeft gekozen voor de verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopopbrengst met de restant hoofdsom, maar voor uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de restant hoofdsom, maakt dit niet anders. Het betoog van Dexia dat de onderhavige overeenkomst een koopovereenkomst is en dat voor het betalen van een koopsom niet gewaarschuwd hoeft te worden, zal de kantonrechter om die reden eveneens passeren. De schade vloeit immers voort uit het aangaan van een huurkoopovereenkomst. [gedaagde] heeft - in beginsel - recht heeft op vergoeding van de schade die hij heeft geleden als gevolg van het aangaan van de effectenleaseovereenkomst. Het verschil tussen het bedrag dat [gedaagde] heeft moeten betalen voor de uitlevering van de aandelen en de waarde van de aandelen op dat moment, kwalificeert als schade in de hiervoor bedoelde zin, zodat Dexia gehouden is deze te vergoeden.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] aldus voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij nog een vordering op Dexia te gelde kan maken. Dit betekent dat de vordering van Dexia met betrekking tot overeenkomst 2 moet worden afgewezen.
De gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van overeenkomst 3
4.8.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat de door Dexia gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen met betrekking tot overeenkomst 3, omdat de jurisprudentie op een aantal onderwerpen nog niet is uitgekristalliseerd en hij in elk geval nog vorderingen op Dexia heeft ter zake van de volgende onderwerpen:
- de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999;
- verrekening van de uitbetaling door Dexia in 2012 van 2/3 restschuld met wettelijke rente; en
- een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
Afwachten ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.9.
Indien en voor zover [gedaagde] wenst aan te voeren dat hij de komende ontwikkelingen in de jurisprudentie wil afwachten, zodat de vordering van Dexia niet kan worden toegewezen, gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Het enkele feit dat er een mogelijkheid bestaat dat de jurisprudentie zich op enig moment in de toekomst in een voor [gedaagde] gunstiger zin zal kunnen ontwikkelen, betekent niet dat thans niet zou kunnen of mogen worden beslist over de aanspraken van [gedaagde] . Daarenboven is in de onderhavige zaak - mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) - geen concrete aanleiding voor de veronderstelling dat de jurisprudentie binnen afzienbare tijd een nieuwe richting zal gaan wijzen.
Waarschuwingsplicht en causaal verband
4.10.
Volgens Dexia is het weliswaar juist dat de Hoge Raad in zijn arrest van 5 juni 2009 (De Treek/Dexia, ECLI:NL:HR:2009:BH2815) heeft geoordeeld dat Dexia gehouden was om afnemers bij het aangaan van de effectenleaseovereenkomst indringend te waarschuwen voor het risico van een restschuld, maar daar staat volgens Dexia tegenover dat dit risico zeer eenvoudig uit de tekst van de overeenkomst zelf kon worden afgeleid. Indien evenwel wordt aangenomen dat Dexia haar waarschuwingsplicht heeft geschonden, constateert Dexia dat [gedaagde] in de conclusie van antwoord niets heeft gesteld over het causaal verband tussen de schending van de waarschuwingsplicht door Dexia en het sluiten van de effectenleaseovereenkomst. Ook betwist Dexia het bestaan van dit causaal verband, hetgeen volgens Dexia tot een algehele afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] dient te leiden. [gedaagde] betwist dat hij niets over het causaal verband heeft gesteld en dat het causaal verband tussen zijn schade en de onrechtmatige daad van Dexia zou ontbreken. De kantonrechter overweegt als volgt.
4.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia onvoldoende concrete feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat Dexia of Spaar Select [gedaagde] bij het aangaan van de effectenleaseovereenkomst indringend heeft gewaarschuwd voor het restschuldrisico. In de overeenkomst zelf wordt geen melding gemaakt van een eventueel risico op een restschuld. De kantonrechter gaat daarom uit van de juistheid van de stelling van [gedaagde] dat Dexia niet heeft voldaan aan haar waarschuwingsplicht. Voorts stelt de kantonrechter vast dat in de conclusie van antwoord onder het kopje "Geschonden waarschuwingsplicht " staat vermeld dat [gedaagde] de effectenleaseovereenkomst niet had afgesloten indien Dexia hem voor de risico's had gewaarschuwd. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] daarmee aan zijn stelplicht ter zake van het causaal verband heeft voldaan. De betwisting van Dexia van het bestaan van voldoende causaal verband tussen de door [gedaagde] gestelde schade en de schending van de waarschuwingsplicht, zal de kantonrechter passeren. De Hoge Raad heeft in voornoemd arrest van 5 juni 2009 (De Treek/Dexia) onder meer geoordeeld dat het causaal verband tussen het verzuim van de waarschuwingsplicht en het sluiten van de overeenkomst in beginsel aanwezig is. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit volgt dat [gedaagde] welbewust het risico op een mogelijke restschuld heeft aanvaard, zodat de kantonrechter het gestelde causaal verband tussen de door [gedaagde] gevorderde schade en het verzuim van de waarschuwingsplicht, aanwezig acht. Het beroep van Dexia op verjaring van de vordering op basis van schending van (alleen) artikel 41 NR 1999 wordt verworpen. Dexia miskent hierbij dat de vordering van [gedaagde] is gebaseerd op onrechtmatig handelen door Dexia. Dat dit beroep op onrechtmatig handelen door [gedaagde] pas voor het eerst in deze procedure is gedaan, is gesteld noch gebleken.
Tussenpersoon
4.12.
[gedaagde] voert, verkort weergegeven, aan dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren via Spaar Select, terwijl het Spaar Select als cliëntenremisier zonder vergunning ex artikel 7 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) niet was toegestaan om [gedaagde] te adviseren om effectenleaseovereenkomsten met Dexia aan te gaan en Dexia dit wist, althans dit behoorde te weten. Dexia heeft dit verweer betwist.
4.13.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling het volgende voorop. In 2016 heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 2 september 2016 (Beckers/Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012) onder meer geoordeeld, samengevat weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Indien de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt, maar ook jegens de afnemer als financieel adviseur is opgetreden en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn, schendt Dexia niet alleen haar zorgplicht, maar handelt zij ook in strijd met artikel 41 NR 1999. Dit levert volgens de Hoge Raad een (extra) onrechtmatigheidsgrond op, die Dexia zwaar wordt aangerekend. Dit komt doordat een cliënt die is geadviseerd door een dienstverlener (beleggingsadviseur) minder snel bedacht hoeft te zijn op en zich minder snel uit eigen beweging hoeft te verdiepen in niet vermelde risico's dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct. De Hoge Raad oordeelt daarnaast dat niet hoeft te worden aangetoond dat Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier niet over een vergunning beschikte toen zij ten opzichte van de belegger mede als beleggingsadviseur optrad. Dexia moet als professionele effecteninstelling (geacht worden te) weten dat een cliëntenremisier die tevens adviseert, de grenzen van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 overschrijdt. Daarom lag het ook op haar weg om, als zij wist of behoorde te weten dat Spaar Select mede in de hoedanigheid van beleggingsadviseur was opgetreden, te onderzoeken of Spaar Select over de daartoe benodigde vergunning beschikte. Indien daarvan geen sprake was had Dexia moeten weigeren met de particuliere belegger te contracteren. In zijn arresten van 12 oktober 2018 (Timmermans/Dexia, ECLI:NL:HR:2018:1935) en van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:862) bevestigt de Hoge Raad het voorgaande nogmaals uitdrukkelijk.
4.14.
Voor zover Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar toenmalig recht niet vergunningplichtig was wijst de kantonrechter op (nummer 39 van) het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 (ECLI:NL:RBOVE:2021:2548), welk vonnis heeft geleid tot het al meermalen genoemde arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022. Aldaar heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 (ECLI:NL:GHARL:2019:8462) dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijk recht van de Europese Unie. De kantonrechter neemt deze overwegingen over en maakt deze tot de zijne.
4.15.
In voornoemd arrest van 10 juni 2022 heeft de Hoge Raad voorts geoordeeld dat de reikwijdte van de vrijstelling van artikel 12 Vrijstellingsregeling Wte 1995 als volgt dient te worden bepaald:
  • een tussenpersoon gaat de reikwijdte van de vrijstelling te buiten indien hij een bepaalde afnemer het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst of ander specifiek financieel product aanbeveelt;
  • het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, dat wil zeggen dat zij voorgesteld is als geschikt voor deze afnemer; of berust op een afweging van de persoonlijke omstandigheden van de afnemer;
  • het moet gaan om een aanbeveling die de tussenpersoon doet in het kader van zijn beroep of bedrijf; daarvan kan ook sprake zijn als de tussenpersoon een dergelijke aanbeveling slechts incidenteel of zelfs eenmalig doet;
  • geen vergunning behoeft de tussenpersoon voor het verstrekken van algemene informatie over wat effectenleaseovereenkomsten zijn, en evenmin voor het verstrekken van algemeen advies (waarbij in algemene zin wordt aangeraden een, verder op geen enkele wijze nader bepaalde, effectenleaseovereenkomst te sluiten);
  • uit de enkele omstandigheid dat een tussenpersoon met de afnemer een aanvraagformulier invult, waarbij in voorkomende gevallen een fondskeuze aangekruist wordt, en dit opstuurt, volgt niet dat de tussenpersoon heeft geadviseerd.
4.16.
Voor de beoordeling of de tussenpersoon een gepersonaliseerde aanbeveling tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst heeft gedaan, kunnen volgens de Hoge Raad de volgende omstandigheden van belang zijn:
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van de afnemer;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet ook andere mogelijke effectenleaseproducten heeft genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product;
  • de omstandigheid dat de tussenpersoon al dan niet, naast of in samenhang met het afgenomen effectenleaseproduct, een ander financieel product, zoals een hypothecaire lening, heeft geadviseerd.
4.17.
In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad geoordeeld dat, ook indien voornoemde omstandigheden niet worden vastgesteld, de mogelijkheid bestaat dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als hiervoor genoemd, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.18.
Met inachtneming van het vorenstaande overweegt de kantonrechter als volgt. Niet in geschil is dat Spaar Select is opgetreden als effectenbemiddelaar. Een effectenbemiddelaar die mogelijke cliënten aanbrengt bij een effecteninstelling wordt ook cliëntenremisier genoemd. Cliëntenremisiers zoals Spaar Select waren uit hoofde van artikel 12 van de Vrijstellingsregeling Wte 1995 vrijgesteld van de vergunningplicht van artikel 7 lid 1 Wte 1995, om cliënten aan te brengen bij een effecteninstelling als Dexia. Op grond van artikel 21 lid 1 Wte 1995 moesten effectenbemiddelaars die van de vergunningplicht waren vrijgesteld, worden ingeschreven in het in dit artikel genoemde register. Voornoemde vrijstelling was slechts beperkt tot werkzaamheden als cliëntenremisier. De effecteninstelling die wist of behoorde te weten dat een cliëntenremisier een aangebrachte belegger vergunningplichtige diensten heeft verleend zonder over de noodzakelijke vergunning te beschikken en deze belegger niettemin als cliënt accepteert, handelt in strijd met artikel 41 NR 1999 en daarmee onrechtmatig jegens die belegger.
4.19.
De kantonrechter zal voor het antwoord op de vraag of sprake is van schending van artikel 41 NR 1999 dienen te beoordelen of Spaar Select haar vrijstelling te buiten is gegaan en vergunningplichtige diensten heeft verleend, alsmede of Dexia dit wist of behoorde te weten. Vast staat tussen partijen dat Spaar Select niet over een vergunning ex artikel 7 lid 1 Wte 1995 beschikte.
4.20.
[gedaagde] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende.
Een medewerker van Spaar Select kwam aan de deur bij [gedaagde] en stelde voor om een adviesgesprek in te plannen met een financieel adviseur om te spreken over de financiële mogelijkheden. [gedaagde] had hier wel interesse in, omdat hij een nieuwe keuken wilde aanschaffen. Er heeft vervolgens een adviesgesprek plaatsgevonden met adviseur Martijn Bos (hierna te noemen: de adviseur) bij [gedaagde] thuis. Tijdens het gesprek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie en de financiële wensen van [gedaagde] . Er is gesproken over de wens van [gedaagde] om een keuken aan te schaffen. De adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde [gedaagde] om een Allround Sparen overeenkomst van Bank Labouchere af te sluiten. In samenspraak met de adviseur is gekozen voor een maandelijkse inleg van fl. 400,00. De adviseur gaf aan dat er na vijf jaar een bedrag van ongeveer fl. 15.000,00 uit de overeenkomst zou komen. Volgens [gedaagde] heeft de adviseur zijn advies kracht bijgezet met een rekenvoorbeeld. Met de voorgespiegelde rendementen kon de doelstelling van [gedaagde] gegarandeerd behaald worden. Het rekenvoorbeeld heeft [gedaagde] niet meer zijn in bezit.
4.21.
De adviseur heeft de rendementen zeer rooskleurig aan [gedaagde] voorgeschoteld, aldus [gedaagde] . Er is geenszins rekening gehouden met minder hoge of zelfs negatieve rendementen. Ook over tegenvallende resultaten is niet gesproken. De adviseur heeft [gedaagde] niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft de adviseur er niet op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor een lening (de effectenleaseovereenkomst) werd betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst. Als [gedaagde] had geweten van deze risico’s, had hij de overeenkomst niet afgesloten. [gedaagde] had geen ervaring met beleggen en geen kennis van complexe financiële producten. [gedaagde] heeft volledig vertrouwd op de deskundigheid van de adviseur en het advies opgevolgd.
4.22.
De adviseur heeft het aanvraagformulier ingevuld en tijdens het huisbezoek door [gedaagde] laten tekenen. De adviseur heeft het formulier vervolgens naar Bank Labouchere verzonden. De adviseur heeft de overeenkomst vervolgens per post naar [gedaagde] verzonden. [gedaagde] heeft de overeenkomst ondertekend en aan de adviseur geretourneerd, waarna de adviseur de overeenkomst aan Bank Labouchere heeft verzonden. Het opvolgen van het advies heeft voor [gedaagde] desastreus uitgepakt. In plaats van het voorgespiegelde vermogen dat zou worden opgebouwd, is [gedaagde] de betaalde inleg volledig kwijtgeraakt. Daarnaast heeft [gedaagde] een restschuld aan de overeenkomst overgehouden, die [gedaagde] heeft betaald.
4.23.
Op het aanvraagformulier en de overeenkomst is Spaar Select als adviseur vermeld. Het aanvraagformulier en de overeenkomst zijn bovendien voorzien van een stempel van Spaar Select Leeuwarden.
4.24.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Dexia voornoemde gang van zaken onvoldoende adequaat weersproken. Uit deze gang van zaken kan naar het oordeel van de kantonrechter worden afgeleid dat Spaar Select zich niet heeft beperkt tot het verstrekken van algemene informatie over effectenleaseproducten. De tussenpersoon heeft geïnformeerd naar de financiële wensen en financiële omstandigheden van [gedaagde] . Ook heeft de tussenpersoon volgens de verklaring van [gedaagde] een rekenvoorbeeld getoond. Voornoemde omstandigheden brengen naar het oordeel van de kantonrechter met zich dat [gedaagde] voldoende adequaat heeft onderbouwd dat Spaar Select [gedaagde] een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan tot het aangaan van een specifieke effectenleaseovereenkomst, namelijk de Allround Sparen overeenkomst. De stelling van Dexia dat [gedaagde] al eerder op eigen gelegenheid en zonder betrokkenheid van een tussenpersoon een effectenleaseovereenkomst met Dexia was aangegaan, namelijk in 1999, zodat [gedaagde] dus ervaring had met beleggen, zal de kantonrechter als onvoldoende onderbouwd passeren. [gedaagde] heeft in dat verband aangevoerd dat het al dan niet direct bij Bank Labouchere afsluiten van een effectenleaseovereenkomst niet betekent dat hij op de hoogte was van de daadwerkelijke constructie en werking van de overeenkomsten en de ernst en de aard van de daaraan verbonden risico’s. Ook Dexia heeft [gedaagde] daarover niet geïnformeerd. Zonder nadere toelichting van de zijde van Dexia, die ontbreekt, valt tegen die achtergrond niet in te zien waarom de enkele deelname van [gedaagde] aan Cash-clicken lease-service van Bank Laboucere, met zich brengt dat [gedaagde] verstand had van complexe financiële producten. Gelet op de onderbouwde stellingen van [gedaagde] had het op de weg van Dexia gelegen om haar betwistingen nader te substantiëren en omstandigheden aan te voeren waaruit zou kunnen blijken dat er geen gesprek is gevoerd of dat er geen op de persoon toegespitst advies is gegeven en opgevolgd. Dit heeft Dexia nagelaten. Bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting komt de kantonrechter daarom niet toe aan het (tegen)bewijsaanbod van Dexia.
Wetenschap advisering
4.25.
Dexia heeft voorts betwist dat zij wist of moest weten dat Spaar Select beleggingsadvies gaf, dat mede inhield een effectenleaseovereenkomst met Dexia te sluiten. De kantonrechter overweegt omtrent de wetenschap van Dexia als volgt.
4.26.
In vergelijkbare zaken bij deze rechtbank, waaronder een vonnis van
24 juni 2020 (Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, ECLI:NL:RBNNE:2020:2219), alsmede in vergelijkbare zaken bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waaronder de arresten van 3 november 2020 (bijvoorbeeld ECLI:NL:GHARL:2020:8984), is wetenschap bij Dexia aangenomen in zaken waarin onder meer Spaar Select heeft geadviseerd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft zijn oordeel bevestigd in een recent arrest van 5 juli 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:5730). De kantonrechter is van oordeel dat die overwegingen over de wetenschap van Dexia ook hier van toepassing zijn (zie onder meer rechtsoverwegingen 5.28 en 5.29 van het vonnis van
24 juni 2020). Hetgeen Dexia in deze procedure overigens nog tot haar verweer heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat Dexia wist en in ieder geval had behoren te weten dat er vergunningplichtig advies werd gegeven.
Aansprakelijkheid Dexia
4.27.
Omdat Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie ook hierover Hoge Raad 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935). Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
Conclusie
4.28.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] voldoende gemotiveerd heeft onderbouwd dat hij nog een vordering op Dexia te gelde kan maken vanwege het feit dat hij geadviseerd is door Spaar Select, zodat Dexia niet slechts gehouden is twee derde van de restschuld, maar de volledige schade aan [gedaagde] te vergoeden. Een en ander leidt ertoe dat de door Dexia gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van overeenkomst 3 ook voor afwijzing gereed ligt. De overige verweren van [gedaagde] behoeven daarom geen bespreking meer.
Proceskosten
4.29.
Dexia is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
677,50
(2,5 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
812,50

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [gedaagde] gesloten overeenkomst van effectenlease met nummer 12003768 (overeenkomst 1) aan al haar verbintenissen heeft voldaan, daaronder begrepen schadevergoedingsverbintenissen, en derhalve niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
5.2.
wijst de vorderingen van Dexia ten aanzien van de overeenkomsten van effectenlease met nummers 12401167 en 39481537 (overeenkomsten 2 en 3) af,
5.3.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 812,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder rechtsoverweging 5.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma en in het openbaar uitgesproken op
8 april 2025.
429/ah