ECLI:NL:RBNNE:2025:3408

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
C/17/197338 / HA ZA 24-206
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige mededeling gemeente over vergunningaanvraag voor kinderdagverblijf

In deze zaak heeft Kinderopvang De Kinderkei B.V. en De Kinderkei Vastgoed B.V. een geschil met de Gemeente Weststellingwerf over de onrechtmatigheid van een mededeling van de gemeente. De Kinderkei had een perceel gekocht met de intentie om een kinderdagverblijf te vestigen, maar de gemeente stelde dat dit gebruik in strijd was met het bestemmingsplan. De gemeente gaf aan dat De Kinderkei eerst eigenaar moest zijn van het perceel voordat een omgevingsvergunning kon worden aangevraagd. Na de aankoop van het perceel bleek echter dat de vergunning niet kon worden verleend vanwege externe veiligheidsrisico's. De Kinderkei stelde dat de gemeente onrechtmatig had gehandeld door deze mededeling te doen, maar de rechtbank oordeelde dat de mededeling niet onrechtmatig was. De rechtbank wees de vorderingen van De Kinderkei af, omdat zij niet had aangetoond dat zij door de mededeling op het verkeerde been was gezet en schade had geleden. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet onrechtmatig had gehandeld en veroordeelde De Kinderkei in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/197338 / HA ZA 24-206
Vonnis van 20 augustus 2025
in de zaak van

1.KINDEROPVANG DE KINDERKEI B.V.,

te Wolvega,
2.
DE KINDERKEI VASTGOED B.V.,
te Wolvega,
eisende partijen,
hierna samen (in enkelvoud) te noemen: De Kinderkei en afzonderlijk Kinderopvang De Kinderkei respectievelijk De Kinderkei Vastgoed,
advocaat: mr. S. Maakal,
tegen
GEMEENTE WESTSTELLINGWERF,
te Wolvega,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. R. Snel.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 februari 2025 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald
- de akte overlegging productie van De Kinderkei (productie 18)
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 mei 2025 en de daarin vermelde nadere stukken (producties 19 en 20 van De Kinderkei).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

De Kinderkei heeft een perceel met daarop een gebouw gekocht met de bedoeling om daarin onder meer een kinderdagverblijf te vestigen. Dit gebruik is in strijd met het bestemmingsplan. De gemeente was in principe bereid om mee te werken aan de vestiging van het kinderdagverblijf. In de e-mail waarin dit is meegedeeld aan De Kinderkei staat ook dat De Kinderkei eerst eigenaar moet zijn van het perceel voordat zij een ‘projectomgevingsvergunning’ aan kan vragen. De Kinderkei Vastgoed is daarna eigenaar van het perceel geworden en Kinderopvang De Kinderkei heeft de vergunning aangevraagd. Uit adviezen werd vervolgens duidelijk dat een kinderdagverblijf vanwege externe veiligheid (aardgastransportleidingen en een LPG-station) op het perceel niet mogelijk is. Er is geen formeel besluit op de aanvraag genomen. Volgens De Kinderkei heeft de gemeente onrechtmatig jegens haar gehandeld. De rechtbank is dat niet met De Kinderkei eens en wijst de vorderingen af. Dat wordt hierna uitgelegd.

3.De motivering

Wat is er gebeurd?
3.1.
Kinderopvang De Kinderkei exploiteert kinderdagverblijven. Zij is de bestuurder en enig aandeelhouder van De Kinderkei Vastgoed.
3.2.
Op 2 oktober 2021 heeft Kinderopvang De Kinderkei een ‘principeverzoek’ ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente (verder: het college). Zij heeft gevraagd om de bedrijvenbestemming van het perceel aan de Binnenbaan 4 in Wolvega te wijzigen in een maatschappelijke bestemming omdat zij bezig was om te onderzoeken of zij op dit perceel onder meer een kinderopvang kon beginnen.
3.3.
In een e-mailbericht van 21 oktober 2021 heeft [medewerker gemeente] , werkzaam bij de afdeling ruimtelijke ordening van de gemeente, aan Kinderopvang De Kinderkei geschreven dat er onder voorwaarden mogelijkheden zijn om mee te werken aan de gewenste bestemmingswijziging. Hij heeft Kinderopvang De Kinderkei om nadere informatie gevraagd over de inrichting van het pand en het erf en haar gevraagd om de omgeving bij de plannen te betrekken.
3.4.
Op 6 mei 2022 heeft De Kinderkei Vastgoed voor een bedrag van € 700.000,00 het perceel De Binnenbaan 4 in Wolvega (verder: het perceel) van de vennootschap onder firma [X] vof gekocht. In de koopovereenkomst is vastgelegd dat de levering zal plaatsvinden op 15 september 2022 of zoveel eerder of later als partijen overeenkomen. De koopovereenkomst bevat een ontbindende voorwaarde die inhoudt dat de overeenkomst kan worden ontbonden als uiterlijk op 1 september 2022 door de koper geen onherroepelijke omgevingsvergunning voor de exploitatie van een kinderdagverblijf is verkregen. In dat geval kon de termijn voor het inroepen van deze ontbindende voorwaarde na overleg en op basis van redelijkheid worden verlengd tot ‘vooralsnog uiterlijk 31 december 2022’.
3.5.
Kinderopvang De Kinderkei heeft op 3 juni 2022 bij het college opnieuw een principe-verzoek ingediend, met het verzoek om de bestemming van het perceel te wijzigen naar een maatschappelijke bestemming (hierna: het principe-verzoek).
3.6.
Bij besluit van 30 augustus 2022 heeft het college positief beslist op het principe-verzoek. [medewerker gemeente] heeft Kinderopvang De Kinderkei in een e-mail van 2 september 2022 geïnformeerd dat het college in principe akkoord is met het verlenen van medewerking aan een bestemmingswijziging. Hij heeft - voor zover hier van belang - verder geschreven:
Voordat u begint met de procedure voor het wijzigen van de bestemming, zal het pand of het beoogde gedeelte daarvan eerst in eigendom moeten komen.
Nadat de eigendom van het perceel is geregeld, kan een uitgebreide bestemmingsplan procedure gestart worden
(…) Om de locatie te kunnen bestemmen voor een kinderdagverblijf zal er een project omgevingsvergunning [1] aangevraagd kunnen worden. (…)
Bij de e-mail zat als bijlage een brochure over de verschillende zaken die bij het aanvragen van een projectomgevingsvergunning komen kijken.
3.7.
Op 17 oktober 2022 is het perceel geleverd aan De Kinderkei Vastgoed.
3.8.
Op 12 december 2022 heeft Kinderopvang De Kinderkei bij het college een ‘aanvraag / melding omgevingsvergunning’ ingediend voor ‘wijziging bestemming en brandveilig gebruik’.
3.9.
Het college heeft de Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing (FUMO) gevraagd om naar aanleiding van de aanvraag te adviseren over de externe veiligheid van het plan. FUMO heeft getoetst aan verschillende regelingen op dit gebied en heeft in een brief van 9 maart 2023 aan het college geschreven dat het plan van Kinderopvang De Kinderkei vanuit extern veiligheidsoogpunt onwenselijk is. Dit heeft te maken met de nabijheid van hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie en een LPG-tankstation, terwijl een kinderdagverblijf volgens de toepasselijke regelgeving een kwetsbaar object is, aldus FUMO.
3.10.
Het college heeft ook Brandweer Fryslân om advies gevraagd. De brandweer heeft in een brief van 15 maart 2023 eveneens vanwege de externe veiligheid bezwaren geuit tegen de vestiging van een kinderdagverblijf op het perceel.
3.11.
In een e-mailbericht van 10 mei 2023 heeft [medewerker gemeente] aan Kinderopvang De Kinderkei geschreven dat als gevolg van de adviezen van FUMO en Brandweer Fryslân de procedure voor de aanvraag niet voortgezet kan worden.
3.12.
De Kinderkei heeft de gemeente op 14 juni 2023 aansprakelijk gesteld voor de schade en het college verzocht om alsnog op de aanvraag te beslissen zolang niet is bevestigd dat de schade zal worden vergoed.
3.13.
Partijen hebben vervolgens overleg gevoerd, onder meer om te bekijken of het mogelijk was om een alternatieve locatie voor een kinderdagverblijf te vinden.
3.14.
De advocaat van de gemeente heeft de advocaat van De Kinderkei - voor zover hier van belang - op 11 juni 2024 geschreven:
Mede gelet op de bestaande voorziening in De Adelaar, de lopende gesprekken over alternatieven én de mogelijkheden om (gedeeltelijke) teruggave van de leges als uw cliënte de eerdere aanvraag terugneemt, heeft de gemeente aangenomen dat er geen belang meer was om op een weigering aan te sturen. Mocht uw cliënte daarover anders oordelen, dan neem ik aan dat zij dat op korte termijn duidelijk zal maken.
De advocaat van De Kinderkei heeft niet op deze brief gereageerd.
De vordering
3.15.
De Kinderkei vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat de gemeente onrechtmatig jegens De Kinderkei dan wel één van hen heeft gehandeld door de eis te stellen dat het perceel waarop de bij de gemeente ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft eerst in eigendom zou moeten zijn verworven alvorens ook maar een (principe) aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen, milieu en afwijkend (planologisch) gebruik in behandeling te willen nemen en/of
b. voor recht verklaart dat de gemeente (de rechtbank leest: onrechtmatig) jegens De Kinderkei dan wel één van hen heeft gehandeld door hun aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en het handelen in strijd met de regels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan te weigeren, dan wel niet verder in behandeling te nemen, op grond van het argument van (kortweg) externe veiligheid en/of brandveiligheid, terwijl aanvankelijk nog volledig ongeclausuleerd en zonder enig voorbehoud op deze onderdelen de bereidheid uitgesproken was om de benodigde planologische medewerking te verlenen, zodat De Kinderkei er vanuit mochten gaan en bij hen ook het gerechtvaardigde vertrouwen is opgewekt dat de benodigde vergunning in ieder geval niet op de genoemde onderdelen geweigerd zou worden, en/of
c. voor recht verklaart dat de gemeente zich jegens De Kinderkei dan wel één van hen schuldig heeft gemaakt aan een onrechtmatige daad door de aanvraag van De Kinderkei dan wel één van hen, te weigeren en/of niet verder in behandeling te nemen en daarbij na te laten om aan te bieden de schade die daardoor bij De Kinderkei, dan wel één van hen, is ontstaan te vergoeden, en
d. de gemeente veroordeelt tot het betalen van schadevergoeding, waarvan de hoogte zal moeten blijken uit een schadestaatprocedure (‘nader op te maken bij staat (…)’,
e. met veroordeling van de gemeente in de kosten van de procedure.
3.16.
De gemeente voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van De Kinderkei, dan wel tot afwijzing van de vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van De Kinderkei in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De beoordeling
Het geschil
3.17.
Volgens De Kinderkei heeft de gemeente onrechtmatig jegens haar gehandeld door ‘twee grote fouten’ te maken. De eerste fout is de mededeling dat De Kinderkei eerst eigenaar moest worden van het perceel voordat zij de vergunning aan kon vragen. Deze eis is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waar de gemeente ook in het privaatrecht aan gebonden is. De Kinderkei kon echter niet anders dan hieraan voldoen. Zij is vervolgens eigenaar geworden van een perceel waar zij achteraf gezien niets aan heeft. De Kinderkei was zich weliswaar bewust van het feit dat de vergunning nog geweigerd kon worden, maar niet dat dit op grond van de externe veiligheid nog zou gebeuren. De (milieu)cirkels waar het om gaat stonden al op de bestemmingsplankaart (de verbeelding) toen de gemeente positief besliste op het principe-verzoek. De tweede fout houdt in dat de aanvraag uiteindelijk is geweigerd ‘of eigenlijk na het moment van indiening niet eens verder in behandeling is genomen, op grond van een bestuurlijke afweging.’ Deze afwijzing lag niet meer in de rede omdat de gemeente planologische medewerking had toegezegd zonder op het punt van de externe veiligheid een voorbehoud te maken. Dit alles - aldus nog steeds De Kinderkei - is gebeurd zonder schadevergoeding aan te bieden terwijl dit wel had gemoeten. De gemeente heeft betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld.
3.18.
De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat uit de modulebladen van de aanvraag blijkt dat De Kinderkei heeft beoogd om een projectomgevingsvergunning aan te vragen, ook al staat op het voorblad van de aanvraag van 12 december 2022 ‘wijziging bestemming en brandveilig gebruik’. In zoverre spelen toerekeningskwesties dus niet, [2] want het college is hiervoor het bevoegd gezag en niet de gemeenteraad.
De onjuiste mededeling levert geen onrechtmatig handelen op (vordering onder a.)
3.19.
Tussen partijen is in geschil of de mededeling van [medewerker gemeente] in zijn
e-mail van 2 september 2022 over het moeten verwerven van de eigendom van het perceel feitelijk onjuist is. De rechtbank is het op dit punt met De Kinderkei eens. Uit de wet vloeit immers niet voort dat pas een (projectomgevings)vergunning aangevraagd kon worden als de aanvrager (al) eigenaar is van het perceel waarop de aanvraag betrekking heeft. Uit de verdere inhoud van de e-mail valt ook niet af te leiden dat met de hiervoor bedoelde mededeling alleen is beoogd om duidelijk te maken aan De Kinderkei dat zij belanghebbende moest zijn om een vergunning aan te kunnen vragen, zoals de gemeente heeft aangevoerd. Er is dus sprake van een onjuiste mededeling.
3.20.
De gemeente heeft niet betwist dat deze onjuiste inlichting van een ambtenaar aan haar kan worden toegerekend. De vraag is nu of deze onjuiste mededeling ook onrechtmatig was, zoals De Kinderkei heeft gesteld. De stelling van De Kinderkei komt er in wezen op neer dat deze mededeling per definitie onrechtmatig was. De gemeente heeft dit gemotiveerd betwist. Volgens haar had De Kinderkei - een professionele partij - niet uitsluitend op grond van de bewuste mededeling een investering van tonnen mogen doen. In plaats daarvan had zij eerst bij de gemeente moeten nagaan of deze mededeling wel klopte voordat zij ging handelen. Daarnaast vindt de gemeente het in verband met de chronologische volgorde van de gebeurtenissen ondenkbaar dat De Kinderkei daadwerkelijk als gevolg van de onjuiste mededeling heeft geïnvesteerd. Het pand was al gekocht voordat het principe-verzoek was gedaan en is op 17 oktober 2022 geleverd terwijl er op dat moment nog geen vergunning was aangevraagd, laat staan dat er al een onherroepelijke vergunning was. De Kinderkei is daarom zelf volledig verantwoordelijk voor het ontstaan van de schade, aldus de gemeente.
3.21.
Er is pas sprake van onrechtmatigheid wanneer een bestuursorgaan niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van hem geëist mocht worden met het oog op de voor de belanghebbende kenbare belangen. Een onjuiste inlichting is dus niet per definitie onrechtmatig. De concrete omstandigheden kunnen wel aanleiding geven voor het oordeel dat het bestuursorgaan onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld en daarvoor aansprakelijk is omdat de belanghebbende door die onjuiste inlichting op het verkeerde been is gezet met schade als gevolg. Alle omstandigheden van het geval zijn hierbij van belang. [3] Daarbij gaat het onder meer om de vraag of De Kinderkei redelijkerwijs heeft mogen vertrouwen op de juistheid van de (op dit punt ongevraagd) verstrekte informatie of dat van haar verlangd mocht worden dat zij zou nagaan of die informatie wel klopte. De rechtbank vindt dat De Kinderkei dat laatste inderdaad had moeten doen. De mededeling van de gemeente was volstrekt onlogisch en dat had De Kinderkei ook kunnen begrijpen. De mededeling kwam er immers op neer dat De Kinderkei zonder ook maar enige zekerheid te hebben of de vergunning uiteindelijk wel verleend zou kunnen worden, eerst en geheel voor eigen risico een pand voor € 700.000,00 zou moeten kopen voordat de aanvraag voor afwijking van de bestemming ingediend kon worden. Dit is zo niet voor de hand liggend dat zij argwaan had moeten krijgen en had moeten vragen of dit wel klopte. Zij mocht dus niet redelijkerwijs vertrouwen op de juistheid van de informatie. De Kinderkei is bovendien een professionele partij die in de koopovereenkomst een ontbindende voorwaarde had laten opnemen voor het geval er niet uiterlijk vóór 1 september 2022, althans 31 december 2022, een onherroepelijke vergunning was. Zij was zich dus volledig bewust van de risico’s die zij liep als zij eigenaar zou worden zonder dat de vergunning al (onherroepelijk) was verleend, maar heeft desondanks geen aanleiding gezien om bij de gemeente na te gaan of het wel klopte dat zij eigenaar moest zijn om überhaupt een vergunning aan te kunnen vragen.
3.22.
Daar komt bij dat De Kinderkei niet (voldoende gemotiveerd) heeft gesteld dat zij door de onjuiste mededeling op het verkeerde been is gezet en dat daardoor schade is ontstaan. De feiten wijzen er juist op dat het niet zo is gegaan. De koopovereenkomst is immers gesloten vóórdat de onjuiste mededeling is gedaan en in de koopovereenkomst zijn verplichtingen over de levering(sdatum) vastgelegd. De Kinderkei Vastgoed had hoe dan ook het perceel uiterlijk op (in principe) 15 september 2022 moeten afnemen, tenzij zij tijdig gebruik zou hebben gemaakt van de ontbindende voorwaarde omdat zij nog geen onherroepelijke vergunning had. Van die mogelijkheid heeft zij geen gebruik gemaakt. Ook los van de onjuiste mededeling namens de gemeente had zij het perceel dus moeten afnemen. De Kinderkei heeft tijdens de mondelinge behandeling weliswaar gesteld dat zij na de positieve beslissing op het principeverzoek én de mededeling van [medewerker gemeente] heeft besloten om de levering van het perceel aan haar door te zetten, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft De Kinderkei in het licht van de omstandigheden onvoldoende onderbouwd gesteld dat die mededeling hierbij de doorslag heeft gegeven.
3.23.
De onjuiste mededeling van de gemeente levert dus geen onrechtmatig handelen op. De vordering onder a. zal daarom worden afgewezen.
De ‘weigering’ om de aanvraag niet verder te behandelen is ook niet onrechtmatig (vordering onder b.)
3.24.
Deze vordering moet alleen al worden afgewezen door de manier waarop zij is geformuleerd. Want wat De Kinderkei eventueel ook mocht verwachten op grond van de principe-toestemming in relatie tot de toetsing aan externe veiligheid, de vordering kan hoe dan ook niet worden toegewezen omdat De Kinderkei de vordering heeft geplaatst in de sleutel van de procedure voor de aanvraag. De vergunning is formeel niet geweigerd en De Kinderkei heeft niet (voldoende gemotiveerd) gesteld dat de gemeente heeft geweigerd om de aanvraag verder in behandeling te nemen. Uit de correspondentie waar de gemeente zich voor haar betwisting op heeft beroepen volgt dat de gemeente het in verband met de adviezen van FUMO en Brandweer Fryslân niet meer zinvol vond om de aanvraag verder in behandeling te nemen. De advocaat van de gemeente heeft expliciet aan de advocaat van De Kinderkei gevraagd of zijn cliënten nog behoefte hadden aan een inhoudelijke beslissing en daarop is niet gereageerd. Los daarvan is het vaste rechtspraak dat aansprakelijkheid in verband met een besluit niet al bestaat op de enkele grond dat de wettelijke beslistermijn voor het besluit door het bestuursorgaan is overschreden. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist [4] en die zijn niet gesteld. Van onrechtmatig handelen is daarom geen sprake en daarom zal ook de vordering onder b. worden afgewezen.
3.25.
De advocaat van De Kinderkei heeft tijdens de mondelinge behandeling toestemming gevraagd om de eis te mogen wijzigen zodat alsnog inhoudelijk beoordeeld kan worden of zij er gerechtvaardigd van mocht uitgaan dat de benodigde vergunning in ieder geval niet op de genoemde onderdelen geweigerd zou worden (ofwel een toetsing aan de maatstaf uit het arrest van de Hoge Raad van 25 mei 2012, over ’s-Hertogenbosch-Van Zoggel). [5] De gemeente heeft hiertegen bezwaar gemaakt omdat daardoor volgens haar het geschil er heel anders uit komt te zien en zij haar verdediging dan opnieuw moet opbouwen. De rechtbank is dat met de gemeente eens en zal vanwege de eisen van de goede procesorde geen gelegenheid bieden om de eis te wijzigen. Daarbij vindt de rechtbank het van belang dat door de manier waarop de vordering is geformuleerd de gemeente er geen rekening mee hoefde te houden dat het geschil ook over deze (inhoudelijke) vraag zou gaan.
De gemeente is niet verplicht om schadevergoeding te betalen (vordering onder c.)
3.26.
Volgens De Kinderkei had de gemeente de vergunning niet mogen weigeren of niet mogen weigeren de aanvraag verder in behandeling te nemen zonder tegelijkertijd schadevergoeding aan te bieden. De gemeente heeft dat betwist.
3.27.
De rechtbank verwijst om te beginnen naar wat zij hiervoor heeft overwogen en beslist; van een weigering van de vergunning of van een verdere behandeling van de aanvraag door de gemeente is geen sprake. In aansluiting daarop stelt de rechtbank vast dat De Kinderkei geen feiten heeft gesteld waaruit volgt dat de gemeente bij die stand van zaken onrechtmatig heeft gehandeld vanwege het enkele feit dat zij geen schadevergoeding heeft aangeboden. Weliswaar heeft zij in de dagvaarding opgemerkt dat de gemeente schadeplichtig is vanwege kort gezegd het argument dat ook onder 3.26, eerste volzin, is vermeld, maar daar ziet de gevorderde verklaring voor recht niet op. Deze vordering zal alleen daarom al worden afgewezen.
De slotsom
3.28.
De gevorderde verklaringen voor recht zullen worden afgewezen omdat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld. Het gevolg hiervan is dat ook de vordering om de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure (vordering onder d.) zal worden afgewezen.
3.29.
De Kinderkei is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.094,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
3.30.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van De Kinderkei af,
4.2.
veroordeelt De Kinderkei hoofdelijk in de proceskosten van € 2.094,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als De Kinderkei niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt De Kinderkei hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2025.
85

Voetnoten

1.Ofwel een omgevingsvergunning voor strijdig gebruik op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 van de Wabo.
2.Vergelijk ECLI:NL:HR:2025:467.
3.Vergelijk ECLI:NL:PHR:2012:BW0219 onder 4.22.