ECLI:NL:RBOBR:2018:6762

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
01/990007-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en overtreding van de Wet op de Kansspelen

In de zaak Rykiel heeft de rechtbank Oost-Brabant op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, een organisatie heeft gevormd die zich richtte op het aanbieden van kansspelen in Nederland, in strijd met de Wet op de Kansspelen. De verdachte werd verweten dat hij leiding had gegeven aan deze organisatie en betrokken was bij het witwassen van de opbrengsten van de illegale kansspelen. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder het beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de wet had overtreden en dat er sprake was van gewoontewitwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van € 50.000,-. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een strafkorting van 20%.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/990007-14
Datum uitspraak: 20 december 2018
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [woonplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 juli 2014, 13 november 2014, 4 december 2014, 9 maart 2015, 10 maart 2015,
21 januari 2016, 6 oktober 2016, 31 oktober 2017, 17 september 2018, 19 september 2018, 25 september 2018, 26 september 2018, 1 oktober 2018, 2 oktober 2018, 5 oktober 2018,
8 oktober 2018, 9 oktober 2018, 10 oktober 2018, 11 oktober 2018, 16 oktober 2018,
17 oktober 2018, 18 oktober 2018, 23 oktober 2018, 24 oktober 2018, 25 oktober 2018,
29 oktober 2018, 30 oktober 2018, 31 oktober 2018, 1 november 2018 en 10 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 juni 2014.
Hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, is weergegeven in bijlage 1 bij dit vonnis.
Kort gezegd, wordt verdachte verweten dat hij leiding heeft gegeven aan een criminele organisatie (1), dat hij (als feitelijk leidinggever) de Wet op de Kansspelen (hierna: Wok) heeft overtreden (6) en dat hij (als feitelijk leidinggever) een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van een groot geldbedrag (2). Voorts wordt hem verweten het al dan niet als feitelijk leidinggever plegen van valsheid in geschrift (3), van faillissementsfraude (4) en van onttrekking aan beslag (5).
De formele voorvragen.

Verweer nietigheid dagvaarding

Namens verdachte is het verweer gevoerd dat de dagvaarding ter zake feit 3, valsheid in geschrift, nietig is. Daartoe is aangevoerd dat de tenlastelegging van dit feit onduidelijk en evident onjuist is.

Oordeel rechtbank

De rechtbank stelt voorop dat de dagvaarding in samenhang met het strafdossier moet worden gelezen. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging ook wat betreft feit 3, het gebruik maken van valse/vervalste geschriften, voldoende feitelijk en duidelijk is en voldoet aan de daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en artikel 6, derde lid, onder a van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM) gestelde eisen.
Uit de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, heeft de rechtbank geen aanwijzingen gekregen dat het verdachte niet duidelijk is welk verwijt hem wordt gemaakt en waartegen hij zich heeft te verweren. De tenlastelegging heeft de rechtbank bovendien tot een juiste behandeling van de zaak ter terechtzitting in staat gesteld.
De rechtbank heeft in haar oordeel eveneens meegewogen dat de verdediging in staat is gebleken inhoudelijk verweer te voeren op het betreffende verwijt.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer en is zij van oordeel dat bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
Verweren niet-ontvankelijkheid OM door verdediging [1]
Gemeenschappelijke verweren
Ter terechtzitting is door de verdediging bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat het handelen van het Openbaar Ministerie in strijd is met beginselen van een goede procesorde, te weten het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur, in die zin dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie tot een beslissing had kunnen komen om te vervolgen. In onderling verband en samenhang is, kort gezegd, het volgende aangevoerd.
1. Vertrouwensbeginsel
Verdachte mocht erop vertrouwen dat niet strafrechtelijk zou worden vervolgd gezien de ontwikkelingen op de kansspelmarkt en de ontwikkelingen in de (Europese) jurisprudentie, het gegeven dat overtredingen van de Wok) voor 1 april 2012 nimmer door het Openbaar Ministerie zijn vervolgd, de wijze waarop de Kansspelautoriteit (hierna: Ksa) met marktpartijen omging en het door de Ksa expliciet gevoerde gedoogbeleid.
2. Verbod van willekeur
Het Openbaar Ministerie heeft niet in redelijkheid tot vervolging van verdachte kunnen overgaan nu het handhavingsprimaat van de Wok bij de Ksa lag. Van samenloop met andere misdrijven was feitelijk geen sprake, nu deze misdrijven voortvloeiden uit overtreding van de Wok. Voor zover wel sprake was van een - aanvankelijk - evenredige vervolgingsbeslissing, had het Openbaar Ministerie die vervolging moeten staken en de zaak moeten overdragen aan de Ksa. Gaande het onderzoek zijn de aanwijzingen dat sprake was van Opiumwet gerelateerde misdrijven, wat (mede) aanleiding was voor het opstarten van het onderzoek Rykiel, immers niet uitgemond in een concrete verdenking. De gedragingen die resteerden met betrekking tot het aanbieden van online kansspelen, hadden door de Ksa afgedaan kunnen en moeten worden.
3. Gelijkheidsbeginsel
a. Talloze bedrijven, die op soortgelijke wijze gestructureerd zijn als de aanbieder van kansspelen in de onderhavige zaak ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] (hierna: [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ) en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] (hierna: [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] )), hebben de Wok overtreden terwijl deze bedrijven niet zijn vervolgd. Een uitleg van het Openbaar Ministerie waarom juist in verband met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] - die nota bene niet voldeed aan de prioriteringscriteria van de Ksa - wel is vervolgd, is uitgebleven.
De raadsman heeft voorts betoogd dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden aangezien andere leveranciers van spellen niet vervolgd zijn door het Openbaar Ministerie terwijl uit het dossier volgt dat zij in een gelijke situatie verkeerden als verdachte [hoofdverdachte] . De officier van justitie dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
Regelgeving
De delictsomschrijving in de Wok luidde - voor zover thans van belang - in de tenlastegelegde periode als volgt:
Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden: gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend. [2]
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. [3]
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven in de regel niet worden ontleend. [4]
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur (het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging). Aan het oordeel dat het Openbaar Ministerie om deze reden in de vervolging van een verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard, worden zware motiveringseisen gesteld. [5]
Met betrekking tot een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft in het bijzonder nog te gelden dat het - mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van derden wier gedragingen evenzeer als die van de verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte. [6]
Oordeel rechtbank
Inleiding
De rechtbank ziet aanleiding om bij de beoordeling van het verweer onderscheid te maken in de periode voor de oprichting van de Ksa op 1 april 2012 en de periode daarna. Voor het bestaan van de Ksa kon immers feitelijk slechts via het strafrecht handhavend worden opgetreden tegen illegaal kansspelaanbod. Met de instelling van de Ksa werd een duaal handhavingssysteem mogelijk, waarbij de Wok niet alleen met het strafrechtelijke instrumentarium, maar ook met bestuursrechtelijke sancties gehandhaafd kon worden. De beoordeling van de verweren dient in onderling verband en samenhang te worden beschouwd. [7] Bij de beoordeling daarvan heeft het hierboven geschetste juridische kader als uitgangpunt te gelden.
Ad 1 Schending van het vertrouwensbeginsel
Periode voor 1 april 2012
Uit het rapport ‘
Nieuwe ronde, nieuwe kansen’dat op 20 november 2000 aan de Tweede Kamer is aangeboden, blijkt dat vanwege capaciteitsproblemen bij het justitieel apparaat niet altijd werd opgetreden tegen overtredingen van de Wok. [8] Deze situatie werd als ongewenst ervaren. Daarom zijn door het kabinet enkele beleidswijzigingen aangekondigd in de aanpak van illegaal kansspelaanbod. Daarbij is ingezet op een intensivering van de handhaving onder meer door een gecombineerd en integraal handhavingstraject. In dit verband werd medio 2001 onder meer het Projectbureau kansspelen ingesteld. [9]
Het ingezette traject, dat na afkondiging zonder onderbrekingen is voortgezet, heeft geleid tot daadwerkelijke aanpak van (fysiek) kansspelaanbod. [10] Waar het de handhaving van illegaal kansspelaanbod via internet betreft, zijn brieven aan aanbieders verzonden waarbij zij erop werden gewezen dat de Wok werd overtreden en welke consequenties daaraan verbonden waren en dat strafrechtelijk kon worden opgetreden indien het aanbod van kansspelen niet werd gestaakt. [11] Het resultaat daarvan was dat meer dan de helft van de aan de aangeschreven aanbieders en tussenpersonen gelieerde websites onbereikbaar, niet langer actief, of aangepast waren. [12]
In het dossier Rykiel zijn een aantal waarschuwingsbrieven opgenomen. De rechtbank wijst op brieven van het Ministerie van Justitie (Projectbureau kansspelen) gericht aan:
- [medeverdachte 1] op 5 februari 2007 [13] ;
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] op 8 september 2008, 12 februari 2009, 2 en 3 maart 2009 [14] ;
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] op 23 december 2009, 11 mei 2010, 30 september 2011, 25 november 2011 en 13 januari 2012 [15] .
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat geen sprake was van een situatie waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat er niet door het Openbaar Ministerie zou worden vervolgd. Dergelijk vertrouwen kon ook niet worden ontleend aan ontwikkelingen gericht op een toekomstige liberalisering van de kansspelmarkt, noch aan ontwikkelingen in jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie, nu deze ontwikkelingen niet zagen op een ongeclausuleerd toestaan van het aanbieden van kansspelen via internet, zonder enige regulering of handhaving van overheidswege. Het gegeven dat, voor zover bekend, geen aanbieders van online kansspelen daadwerkelijk zijn vervolgd, is evenmin voldoende om te kunnen spreken van een situatie waarin het hiervoor bedoelde vertrouwen is gewekt. Er is geen sprake geweest van aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen, waaruit verdachte kon afleiden dat er niet tot vervolging zou worden overgegaan.
Periode na 1 april 2012
Na oprichting van de Ksa is voorrang gegeven aan de aanpak van kansspelen aangeboden op internet. Omwille van capaciteits- en doelmatigheidsredenen heeft de Ksa prioriteringsbeleid opgesteld. [16] Dit beleid houdt in dat aanbieders die zich prominent op de Nederlandse markt richtten het eerst in aanmerking kwamen voor handhaving. Om te bepalen of een aanbieder zich op Nederland richtte, zijn drie prioriteringscriteria ontwikkeld. Indien een aanbieder voldeed aan een of meer van de hierna genoemde criteria, richtte de Ksa zich bij handhaving op deze aanbieder. De focus van de Ksa kwam daarmee te liggen op de aanbieder:
  • waarvan de website, waarop het kansspel gespeeld werd, eindigde op .nl en/of
  • waarvan de kansspelwebsite in de Nederlandse taal te raadplegen was, en/of
  • die reclame maakte via radio, televisie of in geprinte media reclame gericht op de Nederlandse markt.
Over het prioriteringsbeleid is een persbericht uitgebracht. [18] Tevens zijn in 2012 onderzoeken gestart naar illegaal aanbod van kansspelen op internet [19] en zijn verschillende aanbieders - ditmaal door de Ksa - schriftelijk gewaarschuwd. [20] De rechtbank wijst in dit verband op de brief gericht aan:
- [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] d.d. 8 juni 2012. [21]
In deze brief is duidelijk uiteengezet wat het prioriteringsbeleid inhield. Voorts zijn in 2013 twee bedrijven die online kansspelen aanboden daadwerkelijk door de Ksa beboet, hetgeen bij openbaar boetebesluit bekend is gemaakt. [22]
De rechtbank concludeert dat geen sprake was van een door de Ksa gevoerd gedoogbeleid, en dat ook aanbieders die niet (meer) onder de prioriteringscriteria vielen, niet zonder meer gevrijwaard waren van handhavend optreden.
Dat aanbieders, als onderdeel van het gevoerde prioriteringsbeleid, een termijn werd gegund om aan de gestelde criteria te voldoen en dat aanbieders op de hoogte zouden worden gebracht van wijzigingen in die criteria, maakt dat niet anders.
Dat er sprake zou zijn van gedogen, kan evenmin worden afgeleid uit de omstandigheid dat de Ksa - op aanvraag - brieven heeft verstrekt aan aanbieders van online kansspelen, waarin onder meer werd medegedeeld dat zij niet (langer) voldeden aan de prioriteringscriteria. Ook aan [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] is via [verdachte 10/advocate] een dergelijke brief, gedateerd 22 januari 2013, verstrekt. Door de verdediging is betoogd dat deze brief als ‘gedoogbrief’ moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank was van een ‘gedoogbrief’ geen sprake, nu in die brief tevens is opgenomen de zinsnede: “Kansspelaanbieders, die niet langer voldoen aan deze prioriteringscriteria, zijn daarmee niet legaal. Tegen deze aanbieders zal slechts in het kader van de prioriteitstelling (voorlopig) niet opgetreden worden.” Derhalve kon ook hieraan niet een gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat handhaving niet zou plaatsvinden, laat staan dat dat vertrouwen zich zou kunnen uitstrekken tot handhavingsbeslissingen van andere instanties dan de Ksa, zoals het Openbaar Ministerie.
Dat sprake zou zijn van een bestuurlijk gedoogbeleid kan ook niet worden afgeleid uit de contacten die de Ksa onderhield met vertegenwoordigers van de kansspelindustrie. Deze contacten - in de vorm van georganiseerde bijeenkomsten en workshops - vonden in het licht van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand [23] plaats. Daarbij werd slechts - al dan niet op verzoek van verscheidene aanbieders zelf - van gedachten gewisseld over de toekomstige wetgeving en de mogelijkheden van het aanbieden van online gokspellen in Nederland. [24] Er zijn daarbij - in lijn met het gevoerde prioriteringsbeleid - geen toezeggingen gedaan, waaruit kon of mocht worden afgeleid dat er nimmer handhavend zou worden opgetreden. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat een algeheel verbod op kansspelen ook na eventuele wetswijziging het uitgangspunt blijft. Het wetsvoorstel Kansspelen op afstand beoogt slechts het reguleren van kansspelen op afstand (via internet) en het verder moderniseren van het kansspelbeleid.
Bovendien is, in de periode na de bevestigingsbrief van 22 januari 2013, nimmer (volledig) aan de prioriteringscriteria voldaan. Bij controle van enkele websites is immers geconstateerd dat na het verkrijgen van die brief verschillende websites weer of nog steeds in de Nederlandse taal werden aangeboden, het spelaanbod op de websites was voorzien van keuzeknoppen in de Nederlandse taal en de speluitleggen bij de aangeboden spellen in de Nederlandse taal waren opgesteld. [25] Voor zover er gedoogbeleid zou bestaan, zou dat dus niet kunnen worden ingeroepen.
Ten slotte is niet gebleken dat het voor het vervolgingsbeleid verantwoordelijke overheidsorgaan, het Openbaar Ministerie, in de periode na 1 april 2012, toezeggingen heeft gedaan waaraan verdachte het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat vervolging uit zou blijven.
Ad 2 Schending van het verbod van willekeur
De volgende vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of het Openbaar Ministerie in redelijkheid voor de (verdere) vervolging van verdachte heeft kunnen kiezen nu het handhavingsprimaat van de Wok na 1 april 2012 bij de Ksa was komen te liggen, zoals ook is neergelegd in het tussen het Openbaar Ministerie en de Ksa gesloten handhavingsprotocol. [26] In dat verband is het volgende van belang.
Op 7 mei 2012 is het onderzoek Rykiel opgestart. Aanleiding daarvoor waren een drietal berichten van de Criminele Inlichtingen Eenheid (hierna CIE) die op 28 en 29 maart 2012 - voor oprichting van de Ksa - waren binnengekomen en waarin [medeverdachte 2] in verband werd gebracht met gokken via internet, drugs en witwassen. [27]
In juni 2012, de maand waarin het handhavingsprotocol is gesloten, is de Ksa door het Openbaar Ministerie van het lopende onderzoek op de hoogte gesteld. Aangezien dat onderzoek reeds onder de leiding van het Openbaar Ministerie was gestart, is het onderzoek geen onderwerp geweest van gesprek tijdens het overleg tussen de Ksa en het Openbaar Ministerie. [28]
Gedurende het - omvangrijke - onderzoek Rykiel zijn veel bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet waarvoor onder meer machtigingen door de rechter-commissaris zijn afgegeven. Er zijn panden in binnen- en buitenland doorzocht, verscheidene administraties en geheimhouderstukken in beslag genomen, strafrechtelijke financiële onderzoeken gestart, rechtshulpverzoeken gedaan en een aanzienlijk aantal personen is als verdachte aangemerkt waarbij dwangmiddelen - onder meer voorlopige hechtenis - zijn toegepast. [29] Weliswaar zijn gedurende het onderzoek geen concrete verdenkingen ontstaan ter zake druggerelateerde misdrijven, zoals in de CIE informatie naar voren kwam, maar wel zijn in het onderzoek verdenkingen gerezen onder meer ter zake overtreding van de Wok, witwassen, valsheid in geschrift, deelname aan een criminele organisatie en oplichting van spelers door manipulatie van winstuitkeringen. [30] Met behulp van verschillende adviseurs - onder wie een advocaat en een accountant - zou een buitenlandse ondernemingsstructuur voorzien van stromannen zijn opgezet waarbinnen door middel van valselijk opgemaakte facturen geldstromen afkomstig uit illegale online kansspelen werden verhuld.
Nu het onderzoek Rykiel reeds voor sluiting van het handhavingsprotocol was gestart en er bovendien sprake was van een samenloop van verschillende misdrijven heeft de officier van justitie in redelijkheid tot vervolging kunnen besluiten. Dat de aanwijzingen voor overtreding van de Opiumwet uiteindelijk niet hebben geleid tot een concrete verdenking brengt niet mee dat de officier van justitie de vervolging in verband met de andere verdenkingen had moeten staken. Geen rechtsregel, noch het - na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek inwerking getreden - handhavingsprotocol, dwong de officier van justitie daartoe. Dat geldt temeer omdat er ook niet rechtstreeks aan de Wok gerelateerde verdenkingen, zoals valsheid in geschrift, bestonden. Ook in zoverre had de officier van justitie de zaak niet in handen van de Ksa hoeven stellen.
Ad 3a Schending van het gelijkheidsbeginsel
Het onderzoek Rykiel is gestart naar aanleiding van aanwijzingen ter zake Opiumwet gerelateerde feiten. Gedurende het onderzoek zijn er meerdere verdenkingen ter zake strafbare feiten ontstaan, die hiervoor reeds zijn benoemd en die niet allemaal - zoals witwassen - onlosmakelijk in verband staan met overtreding van de Wok. Niet is gebleken dat de gedragingen van de kansspelaanbieders die niet zijn vervolgd in zoverre overeenstemmen met de verdenkingen tegen verdachte zoals hiervoor zijn vermeld.
Het -mogelijk ten onrechte - niet vervolgen van andere kansspelaanbieders leidt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Ad 3b Schending van het gelijkheidsbeginsel
Van gelijke gevallen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake reeds omdat de tenlastelegging van verdachte ook andere gedragingen behelst dan de gedragingen die verband houden met het leveren van spellen. Daarbij wijst de rechtbank op de verdenking inzake valsheden ten aanzien van omschrijvingen op verzonden facturen, faillissementsfraude en de verdenking ter zake de onttrekking aan het beslag. Bovendien leidt het (mogelijk) ten onrechte niet vervolgen van andere leveranciers van spellen niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Het verweer wordt verworpen.
Conclusie
Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat - ook wanneer de verweren in onderling verband en samenhang worden beschouwd - geen sprake is van een uitzonderlijk geval waarbij plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. De verweren worden verworpen. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De inhoudelijke beoordeling

Inleiding
Het onderzoek
In de zaak Rykiel is onderzoek gedaan naar het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen in Nederland en de route van het geld dat daarmee werd verdiend. Tijdens het onderzoek is in kaart gebracht welke (internationale) rechtspersonen en natuurlijke personen hierbij een rol hebben gespeeld. Volgens het Openbaar Ministerie is er – kort gezegd – sprake geweest van een criminele organisatie die – met behulp van juridische, fiscale en financiële professionals – in strijd met de Wok online kansspelen heeft aangeboden, de inkomsten via een internationale schijnconstructie heeft witgewassen en alles in het werk heeft gesteld om aan handhavend optreden te ontkomen.
Ten aanzien van verschillende betrokkenen is de zaak afgedaan met een transactie of strafbeschikking. Daarnaast zijn 31 verdachten gedagvaard ter zake van onder meer overtreding van de Wok, deelneming aan een criminele organisatie, witwassen en valsheid in geschrift.
Het strafdossier
Het dossier Rykiel beslaat ruim 50 ordners en bevat persoonsdossiers ten aanzien van de verdachten, zaaksdossiers en aanvullingen op het eindproces-verbaal. De rechtbank is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Aanpak van de rechtbank
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal per zaaksdossier worden besproken, uitmondende in een conclusie tot bewezenverklaring of vrijspraak. Voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en (tijds)verband beschouwd.
De vordering van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten zal komen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft verweer gevoerd overeenkomstig de aan de rechtbank overgelegde pleitnota. De rechtbank zal –voor zover noodzakelijk – hierna op die verweren ingaan.
Wet op de kansspelen (zaaksdossier 1, feit 6)
Algemeen
In het onderzoek Rykiel staat centraal het aanbieden van gokspellen via internet, die online door spelers vanaf hun computer kunnen worden gespeeld. [medeverdachte 1] en de broers [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3 / broer van medeverdachte 2] worden ervan verdacht dat zij de personen zijn achter het aanbieden van gokspellen via internet en daarmee omvangrijke geldbedragen hebben gegenereerd en verdiend. Daarbij zou gebruik zijn gemaakt van diverse vennootschappen, die in een verband en samenhang met elkaar ertoe zouden dienen om te verhullen wie achter het aanbieden van de online gokspelen zat, hoe geldstromen liepen en hoe de geldstromen werden verantwoord.
Het aan verdachte ten laste gelegde betreft - kort gezegd en algemeen weergegeven - overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, door het zonder vergunning in Nederland aanbieden van kansspelen via internet. De rechtbank zal het ten laste gelegde bij de bespreking van dit feit in het navolgende kortheidshalve aanduiden als: het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning.
De rechtbank zal allereerst in het algemeen bespreken of sprake is van het aanbieden van kansspelen in de zin van en wellicht in strijd met artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok. Vervolgens zal de rechtbank bespreken wie als aanbieder van de online kansspelen moet worden aangemerkt. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de rol die verdachte in het bijzonder in het licht van het ten laste gelegde heeft gespeeld en hoe deze rol in strafrechtelijk relevante termen moet worden geduid.
Artikel 1 van de Wok luidt, voor zover van belang:

1 Behoudens het in Titel Va van deze wet bepaalde is het verboden:
a. gelegenheid te geven om mede te dingen naar prijzen of premies, indien de aanwijzing der winnaars geschiedt door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, tenzij daarvoor ingevolge deze wet vergunning is verleend;
(…)
Tot 1 april 2012 in artikel 31, eerste lid, van de Wok, en per 1 april 2012 in art. 36, eerste lid, Wok, is, voor zover van belang, bepaald:

1 Gedragingen in strijd met de voorschriften vastgesteld bij of krachtens de artikelen 1, eerste lid, onder a, (…) zijn misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan, en overigens overtredingen.
(…)

3 Gedragingen, die in dit artikel als misdrijf of als overtreding zijn aangemerkt, zijn economische delicten in de zin van artikel 1, aanhef en onder 3°, van de Wet op de economische delicten.”

Kansspelen
In het onderzoek Rykiel en in het bijzonder het ten laste gelegde feit gaat het om zeven met name genoemde websites, te weten:
- [website 1] ,
- [website 2] ,
- [website 3] ,
- [website 4] ,
- [website 5] ,
- [website 6] , en
- [website 7] .
Via deze websites werd spelers de gelegenheid geboden om online spellen te spelen zoals poker, roulette en black jack, op fruit-/slotmachines te spelen en mee te doen aan instantloterijen. [verbalisant 1] , inspecteur van de Ksa, heeft voornoemde zeven websites en het op deze websites gepresenteerde aanbod onderzocht, beoordeeld en getoetst aan relevante bepalingen als artikel 30, lid 1, onder c en 14a, lid 2 van de Wok en de op deze wet gebaseerde regelgeving, zoals de Beschikking casinospelen 1996. De verbalisant heeft zijn bevindingen neergelegd in een per website afzonderlijk opgemaakt proces-verbaal (ZD01 1389 – 1612). De rechtbank vat de bevindingen en conclusies uit deze uitgebreide processen-verbaal samen in de volgende vaststellingen, die alle kunnen blijken uit de in de bewijsbijlage bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen:
A) zonder uitzondering is op elk van de voornoemde websites sprake van virtuele versies van:
1. een of meer kansspelautomaten in een of meer spelvarianten, en/of
2. een of meer casinospelen als Roulette, Poker, Black Jack, Baccarat, Moneywheel, Keno, en/of
3. een instantloterij Kraskaarten en of Scratchcards en een of meer spelvarianten.
B) door deel te nemen aan de op de websites gepresenteerde speelmogelijkheden kunnen spelers meedingen naar prijzen en/of premies (zoals jackpots)
C) aanwijzing van winnaars van prijzen geschiedt door kansbepaling waarop winnaars geen overwegende invloed kunnen uitoefenen.
Deze bevindingen, die tot de conclusie leiden dat sprake is van kansspelen in de zin van de Wok, zijn door of namens verdachte niet betwist.
De rechtbank concludeert op grond van het bovenstaande dat de op de websites [website 1] , [website 2] , [website 3] , [website 4] , [website 5] , [website 6] en [website 7] gepresenteerde spellen, kansspelen waren in de zin van de Wok.
Gelegenheid geven
Of sprake is van het gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen dient te worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van Wok. Hoewel niet met zoveel woorden vervat in de delictsomschrijving van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, moet sprake zijn van het in Nederland gelegenheid geven tot het spelen van kansspelen, nu het gaat om een hier te lande geldende nationale regeling.
Dit werpt de vraag op of en wanneer kan worden gezegd dat bedrijven die – al dan niet vanuit het buitenland - gokspelen via het internet aanbieden zich schuldig maken aan overtreding van de Wok. In dat verband verwijst de rechtbank naar het arrest van de HR van 18 februari 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AR4841) en in het bijzonder de volgende overwegingen:
“(…)
3.3.2
Bij de beantwoording van de vraag of het via internet aanbieden van kansspelen kan worden beschouwd als het hier te lande door art. 1, aanhef en onder a, Wok verboden 'gelegenheid geven', moet worden vooropgesteld dat doel en strekking van die bepaling tot een ruime uitleg van dat begrip nopen. De wetgever heeft, zoals onder meer blijkt uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal in 2.7 vermelde gegevens, zich ten doel gesteld de menselijke speelzucht te kanaliseren. Door onder strikte voorwaarden een beperkt legaal aanbod toe te staan, waarbij de opbrengst aan de schatkist of op de bevordering van het algemeen belang gericht particulier initiatief diende toe te komen, zou worden voorkomen dat de burger zich op buitenlandse kansspelen of het illegale aanbod zou richten. Regulering werd nodig geacht teneinde voldoende spelersbescherming te kunnen bieden en uitwassen en misstanden te voorkomen.
3.3.3
(…) Gelet op dit een en ander moet worden aanvaard dat van hier te lande gelegenheid geven in even bedoelde zin sprake is wanneer via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website de toegang tot kansspelen wordt geboden aan potentiële deelnemers in Nederland en dezen via hun computer rechtstreeks aan het spel kunnen deelnemen, dat wil zeggen: zonder dat andere handelingen zijn vereist dan die op de computer kunnen worden verricht. In dit verband is voldoende dat de website waarop de gelegenheid tot deelneming wordt geboden niet met gebruikmaking van de hiervóór bedoelde software de deelneming aan kansspelen onmogelijk maakt en blijkens haar inrichting mede is gericht op potentiële deelnemers in Nederland, hetgeen reeds het geval is indien Nederland is vermeld in een op de website voorkomende lijst van landen van waaruit aan de aangeboden kansspelen kan worden deelgenomen. (…).”
Vaststaat en niet betwist is dat de presentatie van de spellen via het internet aan de speler, geen andere handelingen vergde dan die door de speler op de computer kunnen worden verricht.
In de periode 30 oktober 2012 tot en met 21 mei 2013 is door [verbalisant 2] 6 maal onderzoek verricht naar de betreffende websites, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het proces-verbaal d.d. 9 april 2014 (ZD01 1317-1321).
In de periode 11 april 2013 tot en met 14 mei 2013 is door [verbalisant 1] , voornoemd, onderzoek verricht naar de zeven websites. Uit de door hen opgemaakte processen-verbaal van bevindingen blijkt met betrekking tot alle zeven websites van gerichtheid op Nederland. De rechtbank acht daarvoor onder meer redengevend:
  • De websites waren vanuit Nederland bereikbaar, hetgeen al blijkt uit het hiervoor aangehaalde onderzoek door de verbalisanten. Spelers met een Nederlands IP-adres waren niet door enige software uitgesloten van de toegankelijkheid van deze websites;
  • De websites waren op 30 oktober 2012 alle gesteld in de Nederlandse taal;
  • Websites waren in 2013 op subpagina’s, te weten bij spellen en speluitleggen, in de Nederlandse taal te raadplegen;
  • De websites boden alle IDEAL als betalingsmethode aan, dan wel vermeldden dat uitbetaling buiten de Nederlandse grenzen niet mogelijk is;
  • Op de websites werden specifieke uitlatingen gedaan in de Nederlandse taal, dan wel wijzend op Nederlandse gerichtheid, zoals bijvoorbeeld een verwijzing naar een Sinterklaasbonus, “Brabantse nachten”;
  • Op de websites werd vermeld dat recente winnaars van geldbedragen afkomstig zijn uit Nederlandse provincies;
  • Op de websites werd een Nederlandse vlag getoond.
Ook deze bevindingen zijn door of namens verdachte in de kern niet betwist. Het enkele gegeven dat in 2013, in verband met het voldoen aan door de Ksa gehanteerde prioriteringscriteria, de websites grotendeels in de Engelse taal zijn omgezet, doet aan het gewicht van de andere omstandigheden, die wijzen op een gerichtheid op Nederland, niet af.
Het voorgaande in samenhang bezien leidt de rechtbank naar het oordeel dat sprake is van ‘gelegenheid geven’ in de zin van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok.
Vergunning
Onder de Wok, zoals deze ten tijde in geding gold en thans nog geldt, is het niet mogelijk vergunning te krijgen voor het aanbieden van online kansspelen. Dergelijke vergunning is daarom ook tot op heden niet verleend aan enig aanbieder van online kansspelen. De conclusie met betrekking tot de betreffende websites moet dan ook zijn dat het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning, en derhalve in overtreding van artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok heeft plaatsgevonden.
Aanbieder(s)
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag wie als aanbieder van online kansspelen moet worden aangemerkt. Daarvoor acht de rechtbank relevant wie als rechthebbende heeft te gelden met betrekking tot de websites waarop online kansspelen werden aangeboden.
Uit het dossier (proces-verbaal van bevindingen ZD01 1237-1313) blijkt per website van de datum van eerste registratie van de domeinnamen, eventuele opvolgende registraties, en wie de registrant is geweest. Uit onderzoek naar de domeinnamen komt naar voren dat:
  • de domeinnaam [website 5] op 6 juli 2004 is geregistreerd en nadien opvolgend door [Engelse vennootschap 1] , [website provider] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] en op 9 juli 2009 door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] is geregistreerd;
  • de domeinnamen [website 1] op 22 februari 2007, [website 3] op 26 januari 2006, [website 4] op 19 juni 2003 zijn geregistreerd en nadien opvolgend door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] zijn geregistreerd;
  • de domeinnamen [website 6] op 25 september 2006 en [website 7] op 22 februari 2007 zijn geregistreerd, en nadien opvolgend door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] zijn geregistreerd;
  • de domeinnaam [website 2] op 25 juni 2009 is geregistreerd door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] .
Alle domeinnamen zijn derhalve op enig moment geregistreerd op naam van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ., een vennootschap naar het recht van Jersey, en vervolgens op naam van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] , een vennootschap naar het recht van Costa Rica. Tevens is in 2012 en 2013 geconstateerd dat dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] op de websites als eigenaar is vermeld.
De rechtbank gaat derhalve uit van de juridische werkelijkheid van het bestaan van een vennootschap (al dan niet naar buitenlands recht) als gerechtigde op deze domeinnamen. Een vennootschap is een in het recht erkende, in het economisch en maatschappelijk verkeer functionerende entiteit die in juridische zin bezitter of eigenaar kan zijn van geld, goederen en rechten, en rechten en verplichtingen scheppende overeenkomsten kan aangaan. In deze zaak dient dat derhalve uitgangspunt te zijn. De rechtbank merkt dan ook de eigenaar van de websites - laatstelijk voor alle websites [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] - aan als aanbieder van de online kansspelen.
Structuur
In het onderzoek Rykiel is gebleken dat bij het aanbieden van kansspelen gebruik is gemaakt van diverse Nederlandse en buitenlandse vennootschappen. Binnen deze vennootschappen werden werkzaamheden verricht als het maken van spellen, het online aanbieden van kansspelen, het afwikkelen van het financiële verkeer rondom inleg van en uitbetaling aan spelers, technische ondersteuning aan afnemers van spellen, alsmede de administratieve werkzaamheden die met voorgaande waren gemoeid. Ten aanzien van de hierna genoemde vennootschappen is het volgende gebleken:
-
[Engelse vennootschap 1] / [Engelse vennootschap 1]is op 8 juni 2004 opgericht in Engeland en op 22 augustus 2006 opgeheven. [medeverdachte 2] is sedert 29 juli 2004 en [medeverdachte 1] sedert 1 april 2005 bestuurder van de vennootschap, en tevens elk voor 50% houder van de aandelen. [Engelse vennootschap 1] is vanaf 25 juli 2005 registrant van de website [website 5] . Blijkens de zienswijze van [medeverdachte 1] , ingediend ter terechtzitting van 17 september 2018, “stond het eerste gokkastje online op [website 5] op 18 december 2004.”
-
[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] )is op 9 juni 2006 opgericht in Engeland door [betrokkene 1] en ingeschreven in het register van Companies House. De oprichting door [betrokkene 1] vond, naar hij verklaard heeft, plaats op verzoek van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Sedert 9 juni 2006 stond [betrokkene 1] ingeschreven als bestuurder, op 12 november 2007 opgevolgd door [betrokkene 2] . De aandelen werden sedert 20 juni 2006 gehouden door [betrokkene 1] ; sedert 20 juni 2007 was [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] houder van 100% van de aandelen en vanaf 20 juni 2008 was [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] houder van 100% van de aandelen. Op 12 oktober 2010 is de vennootschap opgeheven, waarna op 29 november 2010 een nieuwe vennootschap (Ltd) met dezelfde naam is opgericht. [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zijn dan bestuurder van de vennootschap en 100% van de aandelen worden gehouden door [betrokkene 2] . Per 1 december 2010 wordt [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] bestuurder en 100% aandeelhouder van [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] . In zijn zienswijze heeft [medeverdachte 1] te kennen gegeven dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] is opgericht in juni 2006 op voorstel van [betrokkene 1] , zodat spelers konden betalen met creditcard. In dat verband heeft hij besprekingen gevoerd met [getuige 1] , welke voorstelde “dat [medeverdachte 2] en ik niet zouden invullen dat we ons bezig hielden met ‘gambling’, omdat banken hier niet heel happig op zouden zijn. Ik hebt dit advies genegeerd (…).”
-
[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] )is als een reeds bestaande vennootschap met de naam [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] op 23 oktober 2006 gekocht op Costa Rica, onder gelijktijdige wijziging van de naam in [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] . [betrokkene 1] heeft hiertoe met name mailcontact gehad met [getuige 2] , notaris te Costa Rica, alsmede met [medeverdachte 3] , werkzaam bij [verdachte vennootschap 1] en personal assistant van [medeverdachte 1] , waaruit blijkt dat een en ander plaats vond op verzoek van [medeverdachte 1] . Als bestuurder van deze vennootschap zijn geregistreerd [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 3] , [betrokkene 5] . Aandelen werden gehouden door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] en vervolgens door [Panamese vennootschap] , een vennootschap in Panama. [medeverdachte 1] heeft in zijn zienswijze verklaard dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] werd opgericht in verband met het aanvragen van patenten/licenties voor het aanbieden van kansspelen vanuit Costa Rica. Tevens verwijst de rechtbank ter zake [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] naar hetgeen hiervoor onder “Aanbieder(s)” is overwogen over het eigenaarschap van de zeven websites, waarop kansspelen werden aangeboden.
Uit het dossier komt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam naar voren dat deze vennootschappen, vanaf 2004 tot en met mei 2013, beginnend bij [Engelse vennootschap 1] en eindigend met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] , via internet in Nederland kansspelen hebben aangeboden. Uit de zienswijze van [medeverdachte 1] blijkt dat de vennootschappen [Engelse vennootschap 1] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] juist zijn opgericht met het doel kansspelen via het internet te kunnen (blijven) aanbieden in Nederland. De bedrijfsvoering rondom het aanbieden van kansspelen was daar nagenoeg volledig op gericht. De veronderstelling dat het aanbieden van kansspelen door vennootschappen in het buitenland adequaat zou zijn om te stellen dat niet in Nederland gelegenheid werd gegeven tot het spelen van kansspelen, is gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder ‘Gelegenheid geven’ niet juist, nu de aangeboden spellen nog immer vanuit Nederland bereikbaar en te spelen waren voor spelers achter hun computer in Nederland. Hiervoor beschikte geen van de genoemde vennootschappen over een vergunning. Opzet op het aanbieden van online kansspelen in Nederland ligt in het voorgaande besloten.
De rechtbank overweegt daarbij nog het volgende. Gelet op artikel 51 Wetboek van Strafrecht (WvSr) kan een strafbaar feit worden gepleegd door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon. De rechtbank overweegt dat een Ltd naar Engels recht en een SA naar Costa Ricaans recht aangemerkt kunnen worden als rechtspersoon in de zin van artikel 51 WvSr.
Overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen [Engelse vennootschap 1] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] elk aangemerkt worden als dader van overtreding van artikel 1, lid 1, onder a van de Wok, nu gelet in voorgaande overwegingen besloten ligt dat de gedraging van het aanbieden van kansspelen via internet redelijkerwijs aan deze vennootschappen kan worden toegerekend.
De rol van [verdachte 1]
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode 1 september 2006 tot en met 24 mei 2013 tezamen en in vereniging met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] , [Engelse vennootschap 2] (hierna: [Engelse vennootschap 2] ) en/of [Engelse vennootschap 2] (hierna: [Engelse vennootschap 2] ) online kansspelen via de website [website 6] heeft aangeboden, dan wel, indien dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake is van ‘gelegenheid geven’ als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok, nu verdachte het aanbieden niet zelf organiseerde. Het was niet verdachte die spellen aanbood. Hij heeft geen significante bijdrage geleverd aan het aanbieden van kansspelen door [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] . Noch hijzelf, noch zijn bedrijven [Engelse vennootschap 2] en [Engelse vennootschap 2] waren betrokken bij de exploitatie van [website 6] . Weliswaar wist verdachte dat er online kansspelen werden aangeboden op [website 6] , maar niet dat deze in Nederland werden aangeboden. De rechtbank overweegt het volgende.
Naar verdachte heeft erkend, ontwikkelde hij spelsoftware, die hij leverde aan [medeverdachte 1] en in het bijzonder aan [website 8] ( [website 8] ). Hij leverde het deel dat spelers op het scherm zien, de zogenaamde ‘front end’ of voorkant. Daartoe zijn op 23 september 2006 een aantal afspraken over het exploiteren van gokspellen op papier gezet, waaronder het oprichten van [website 6] en [website 6] . De door verdachte ontwikkelde spellen zijn, naar hij wist, aangeboden op [website 6] . Verdachte had een aanspraak op 60% van de opbrengst van de spellen op deze website. Via het programma [software programma] had hij inzicht in de gegenereerde omzet op [website 6] .
De spellen op [website 6] waren voor spelers uit Nederland bereikbaar en in de Nederlandse taal gesteld, derhalve kenbaar op Nederland gericht. Onderdeel van de overeenkomst van 23 september 2006 was de afspraak dat ‘ [website 6] ’, een op Nederland gerichte extensie, zou worden opgericht en iDeal, een op dat moment alleen in Nederland beschikbare betaalmethode, zou worden gebruikt. [website 8] , waarmee verdachte de afspraken maakte en waaraan verdachte de spellen leverde, presenteerde zich in 2012 met ‘al onze gamingproducten zijn op Nederland gericht’. Verdachte heeft sedert 2006 werkzaamheden van allerlei aard en in verschillende rollen verricht binnen de organisatie van bedrijven van en rond [medeverdachte 1] , die gericht was op het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Gelet op het voorgaande moet verdachte hebben geweten dat binnen die organisatie kansspelen in Nederland werden aangeboden. De omstandigheid dat [website 6] , zoals verdachte heeft aangevoerd, nooit operationeel is geworden, doet daar niet aan af.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een wezenlijke en intellectuele bijdrage geleverd door gedurende jaren door hem ontwikkelde spelsoftware te leveren aan [website 8] , in de wetenschap dat de spellen in Nederland werden aangeboden. Naar het oordeel van de rechtbank was hij geen willekeurige neutrale leverancier van spellen. Hij was met zijn eigen vennootschappen voor zijn inkomsten bijna volledig gericht op en afhankelijk van de ondernemingen van [medeverdachte 1] . Hij had recht op een meerderheidsaandeel in de opbrengsten van de spellen op [website 6] . De mate waarin verdachte samenwerkte met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] en [medeverdachte 1] is zodanig geweest dat deze als nauw en bewust is aan te merken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] en personen als [medeverdachte 1] kansspelen heeft aangeboden in Nederland zonder dat daar vergunning voor was.
De strafbaarheid van het feit.
Verweer ontbreken materiële wederrechtelijkheid
Namens verdachte is het verweer gevoerd dat het in Nederland aanbieden van kansspelen via internet zonder vergunning niet strafbaar is, omdat sprake is van het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. Daartoe is aangevoerd dat, gezien de maatschappelijke ontwikkelingen, het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt beschouwd.
De rechtbank stelt voorop dat de wetgever met de invoering van de Wok in 1964 heeft beoogd het aanbieden van kansspelen te reguleren. Het tegengaan van kansspelverslaving en de maatschappelijk onwenselijke gevolgen daarvan hebben de wetgever met het reguleren voor ogen gestaan. Dat heeft geresulteerd in een strafbaarstelling als vervat in onder meer artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wok. Ontegenzeggelijk is destijds door de wetgever niet het ontstaan van het internet voorzien en meer in het bijzonder niet dat het aanbieden van kansspelen via het internet zou (gaan) plaatsvinden, laat staan de omvang waarin dat gebeurt. Niet kan echter worden gezegd dat de wetgever die brede ontwikkeling heeft mogelijk gemaakt of bevorderd en evenmin dat de wetgever, gegeven die ontwikkeling, de wens tot het beschermen van belangen als het tegengaan van kansspelverslaving, fraude en criminaliteit heeft prijsgegeven. Tot op heden heeft de wetgever immers het verbod op het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen gehandhaafd.
Per 1 april 2012 heeft de wetgever de Ksa ingesteld. De Ksa houdt toezicht op het aanbieden van kansspelen via internet, heeft handhavingsrichtlijnen opgesteld en handhaaft daadwerkelijk middels maatregelen met een punitief karakter als het opleggen van geldboetes aan aanbieders van kansspelen.
Met de toekomstige tot stand te brengen wetgeving beoogt de wetgever het aanbieden van kansspelen via internet te reguleren ter bescherming van de hiervoor genoemde belangen (Tweede Kamer der Staten Generaal, 2013-2014, Kamerstuk 33996, nr. 3, Memorie van Toelichting, pag 5).
Dit vindt plaats middels het handhaven van een algemeen verbod en invoering van een vergunningstelsel, vergezeld van handhavingsinstrumentarium. Dat instrumentarium is primair en in hoofdzaak bestuursrechtelijk van aard, maar in de mogelijkheid van strafrechtelijke handhaving als “ultimum remedium” is expliciet voorzien. Aan het indienen van het wetsvoorstel betreffende het organiseren van kansspelen op afstand in 2014 is brede maatschappelijke raadpleging en politiek debat vooraf gegaan, met als resultaat het ingediende wetsvoorstel.
In het licht van het voorgaande, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het aanbieden van kansspelen op internet zonder vergunning niet meer als maatschappelijk onwenselijk, illegaal of strafwaardig wordt beschouwd. De omstandigheid dat het optreden door de overheid in het verleden gedurende jaren heeft bestaan uit het versturen van brieven zonder dat dit vergezeld ging van daadwerkelijke handhaving, gericht op het doen stoppen van het aanbieden van online kansspelen, doet daaraan niet af.
De rechtbank verwerpt het verweer tot ontslag van alle rechtsvervolging.
De strafbaarheid van verdachte.
Verweer verontschuldigbare rechtsdwaling
Namens verdachte is het verweer gevoerd dat verdachte bij het bepalen van zijn keuzes, beslissingen en handelingen ter zake het online aanbieden van kansspelen zich steeds heeft laten leiden door de adviezen die hij heeft gekregen van zijn adviseurs van [advocaten kantoor] en de [adviseurs bedrijf] , [verdachte 10/advocate] . Deze adviezen hielden in dat wat verdachte deed niet strafbaar was en werd gedoogd. Bij verdachte was daarom sprake van een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de gedraging. Om die reden komt hem een beroep toe op afwezigheid van alle schuld en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank stelt voorop dat voor het slagen van een dergelijk verweer is vereist dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedragingen (vgl. Hoge Raad 23 mei 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZD0052) ). Relevant hierbij is onder meer of verdachte is afgegaan op het advies van ter zake deskundige adviseurs, op wiens advies hij heeft vertrouwd en ook mocht vertrouwen. Alleen het advies afkomstig van een persoon of instantie aan wie een zodanig gezag valt toe te kennen dat hij in redelijkheid op de deugdelijkheid daarvan mocht vertrouwen, excuseert. Verschillende aspecten kunnen hier van belang zijn, zoals de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de adviseur, de specifieke deskundigheid van de adviseur, de complexiteit van de materie waarover advies wordt ingewonnen en de manier waarop en de omstandigheden waaronder het advies in ingewonnen en gegeven (Hoge Raad 4 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU4664)
Van een persoon die een economische activiteit, zoals het aanbieden van online kansspelen, onderneemt, mag worden verwacht dat hij zich op de toepasselijke regelingen oriënteert. Gelet op het bepaalde in artikel 1, eerste lid, onder a, van de Wok was en is het zonder vergunning in Nederland aanbieden van kansspelen via internet niet toegestaan. Nederland kende en kent op basis van die, thans nog steeds geldende, wetgeving geen vergunningstelsel. Dergelijke vergunning is dan ook niet verleend aan verdachte, een medeverdachte of enige aan verdachte gelieerde rechtspersoon die eigenaar was van websites waarop online kansspelen werden aangeboden.
Niet is gebleken dat een van de genoemde adviseurs tegenover verdachte of een medeverdachte heeft meegedeeld dat het online aanbieden van kansspelen in Nederland was toegestaan, dat wil zeggen geen overtreding van artikel 1, lid 1 onder a Wok opleverde. Naar het oordeel van de rechtbank bezat van de adviseurs, van wie verdachte stelt advies te hebben ingewonnen, medeverdachte [verdachte 10/advocate] als advocaat gespecialiseerd in kansspelen de specifieke deskundigheid waarop verdachte wellicht af had mogen gaan. Juist deze adviseur heeft in haar memo van 24 februari 2009 (AD 2504) gesteld dat het online aanbieden van kansspelen zonder vergunning in Nederland strafbaar is gesteld en dat [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ) artikel 1, lid 1, onder a, van de Wok overtreedt. Het is dus niet aannemelijk dat zij verdachte anders heeft voorgelicht. Naar het oordeel van de rechtbank kan bij verdachte over de strafbaarstelling van het aanbieden van online kansspelen zonder vergunning geen onduidelijkheid hebben bestaan. Daarbij is de rechtbank gebleken dat de adviezen van [verdachte 10/advocate] enkel inhielden, als weergave van de stand van zaken met betrekking tot handhaving op het gebied van de Wok, dat de facto door de bevoegde autoriteiten niet werd ingegrepen om het aanbieden van online kansspelen te doen stoppen.
Voor zover met het verweer bedoeld is te stellen dat het in Nederland online aanbieden van kansspelen in strijd was met de Wok, maar werd gedoogd door de overheid en dat verdachte om die reden mocht menen dat wat hij deed niet strafbaar was, overweegt de rechtbank het volgende. Van een officieel gedoogbeleid van de Ksa of het Openbaar Ministerie is nooit sprake geweest. Uit het dossier blijkt juist dat tot handhaving bevoegde instanties als Projectbureau kansspelen, Directie Sanctie- en Preventiebeleid, Ministerie van Veiligheid en Justitie (tot 1 april 2012) en de Ksa (vanaf 1 april 2012) brieven verzonden, inhoudende dat het aanbieden van kansspelen via internet niet was toegestaan en dat de activiteiten dienden te worden gestaakt. Deze brieven waren ook gericht aan verdachtes zakenpartners [medeverdachte 1] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] (ZD01 2133-2145) en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ) (ZD01 2146-2147 en 2152-2169). Dat daarnaast door de bevoegde instanties niet daadwerkelijk handhavende acties zijn ondernomen gericht op het doen stoppen van het aanbieden van online kansspelen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte daaruit kon en mocht afleiden dat het in Nederland aanbieden van kansspelen via internet niet meer bestraft zou worden.
Hierin is geen wijziging gekomen met het op verzoek aan [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] verstrekken van de zogenaamde ‘comfort letter’ van 22 januari 2013 (ZD01 2277-2278) door de Ksa. In deze brief stelt de Ksa immers naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig dat het aanbieden van kansspelen niet legaal is. De rechtbank is van oordeel dat door de Ksa voldoende kenbaar is gemaakt dat het verstrekken van de ‘comfort letter’ en het hanteren van de prioriteringscriteria ingegeven waren door de noodzaak de beperkte handhavingscapaciteit van de Ksa doelmatig te kunnen richten.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen verwerpt de rechtbank het verweer op verontschuldigbare rechtsdwaling.
Er zijn ook verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Witwassen (zaaksdossiers 02A-B-C-F, feit 2)
Uit misdrijf afkomstig
De rechtbank heeft vastgesteld dat in de ten laste gelegde periode op de website [website 6] kansspelen werden aangeboden, gericht op en toegankelijk voor Nederlandse consumenten. Het via internet opzettelijk aanbieden van kansspelen in Nederland is een misdrijf op grond van de Wok en de Wet op de economische delicten. Inkomsten die daarmee worden gegenereerd, zijn dus afkomstig van misdrijf. Verdachte was bekend met de herkomst van de inkomsten.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de met online kansspelen gegenereerde inkomsten uit misdrijf afkomstig waren. Weliswaar wist verdachte dat er online kansspelen werden aangeboden op [website 6] .com, maar niet dat deze in Nederland werden aangeboden. De rechtbank heeft dit verweer al verworpen in het kader van haar overwegingen ten aanzien van de opzettelijke overtreding van de Wok. De rechtbank verwijst hier kortheidshalve naar die verwerping.
Witwashandelingen
Spelers van online kansspelen op voornoemde website legden geld in door betalingen te doen per creditcard, sms, Ideal of anderszins. Het ingelegde geld kwam – meestal door tussenkomst van [Payment service provider] – binnen op rekeningen die ter beschikking stonden van [verdachte vennootschap 1] . Vanaf 2006 was [verdachte vennootschap 1] het centrale punt voor de inkomsten uit online kansspelen in strijd met de Wok (bankrekeningen bij [bank 1] en [bank 2] en accounts van [verdachte vennootschap 1] bij [Payment service provider] ). Die inkomsten werden aangewend voor onder meer de financiering van [verdachte vennootschap 1] en de betaling van bedrijfskosten, waaronder betalingen aan leveranciers.
Verdachte leverde persoonlijk, dan wel via zijn bedrijf [Engelse vennootschap 2] de kansspelen die op [website 6] werden aangeboden en hij had recht op 60% van de winst die met die kansspelen werd gegenereerd. [verdachte vennootschap 1] verzamelde de opbrengsten uit [website 6] en maakte het afgesproken percentage van de winst naar verdachte, althans naar [Engelse vennootschap 2] , over. Daarnaast ontving verdachte vergoedingen van [adviseurs bedrijf] .
Vanaf eind 2008 werd het winstpercentage eerst overgemaakt naar [Engelse vennootschap 2] en ontving [Engelse vennootschap 2] een managementvergoeding. Verdachte persoonlijk ontving vervolgens loon uit [Engelse vennootschap 2] . De politie heeft op basis van omzetcijfers en belastingaangiften vastgesteld dat verdachte en zijn rechtspersonen nagenoeg volledig financieel afhankelijk waren van de inkomsten uit kansspelen.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet veroordeeld kan worden voor witwassen, omdat hij de herkomst van de inkomsten niet heeft verborgen of verhuld. De rechtbank overweegt dat dit ook geen vereiste is als het gaat om het overdragen, omzetten en gebruiken van gelden die uit misdrijf afkomstig zijn. Het aanwenden van uit misdrijf verkregen gelden, bijvoorbeeld door het geld naar anderen over te maken of als managementvergoeding of loon uit te keren, levert op zichzelf al witwassen op. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Het geldbedrag
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat in totaal € 1.824.124,-, afkomstig uit online kansspelen, is overgemaakt naar [Engelse vennootschap 2] , waarna het geld is aangewend als managementvergoeding, loon of anderszins.
Gewoonte
De rechtbank overweegt tot slot dat de totale geldsom is opgebouwd uit vele bedragen. Verdachte kreeg namelijk periodiek betaald. Er is sprake geweest van een vaste werkwijze, waarbij verdachte factureerde op basis van de opbrengsten uit de door hem geleverd spellen. Gelet op het structurele karakter hiervan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen, zoals strafbaar gesteld in artikel 420ter Wetboek van Strafrecht.
Valsheid in geschrift (zaaksdossier 7, feit 3)
De verdenking onder feit 3 van de tenlastelegging houdt in dat [Engelse vennootschap 2] gedurende de periode november 2007 tot en met november 2013 opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen. De valsheid bestaat erin dat op de facturen een reden voor de factuur was vermeld die niet overeenkomt met de waarheid. Het gebruik bestaat erin dat de facturen ter betaling zijn verzonden aan [verdachte vennootschap 1] en/of [adviseurs bedrijf] en zijn verwerkt in de administratie van [Engelse vennootschap 2] . Verdachte heeft aan deze gedraging feitelijk leiding gegeven.
Uit het dossier blijkt dat verdachte enig aandeelhouder en bestuurder is van de per 1 december 2008 opgerichte rechtspersoon [Engelse vennootschap 2] . [Engelse vennootschap 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van de eveneens per 1 december 2008 opgerichte vennootschap [Engelse vennootschap 2] .
In het opsporingsonderzoek zijn op inbeslaggenomen computers en servers e-mails aangetroffen die zien op facturering door [Engelse vennootschap 2] aan [verdachte vennootschap 1] respectievelijk [adviseurs bedrijf] . Uit onderzoek is het navolgende gebleken.
In het dossier bevinden zich een aantal facturen, waarbij [Engelse vennootschap 2] een bedrag in rekening brengt aan [verdachte vennootschap 1] of [adviseurs bedrijf] . Op de facturen is vermeld “omzet ingekocht belverkeer” of “programmeer en consultancy”. In het dossier bevinden zich eveneens in het programma Excel opgemaakte bestanden, waarop een overzicht te zien is van bedragen, met de beschrijvingen “Total turnover (income uit iDeal, per Call, per min, SMS, Click and Buy, PasSafe en creditcards)”, “Share [verdachte 1] (60%)”en “Fl-affiliate account”. De bedragen op de aangetroffen Excel-overzichten zijn direct te relateren aan door [Engelse vennootschap 2] verzonden facturen.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat gegevens op de Exceloverzichten en vervolgens de facturen zien op opbrengsten/omzet van de website [website 6] . Verdachte had een aanspraak op 60% van de omzet op [website 6] . Middels het programma [software programma] had hij inzicht in de revenuen van [website 6] , de Excel-overzichten maakte hij naar aanleiding daarvan op en die gegevens kwamen op de factuur. Zoals de rechtbank met betrekking tot de verdenking in het kader van de Wok jegens verdachte heeft overwogen is [website 6] een website waarop online kansspelen werden aangeboden in Nederland.
Verdachte heeft daarbij verklaard dat die opbrengst naar zijn opvatting ook was gerelateerd aan door hem verrichte werkzaamheden, nu hij 24/7 bezig was met programmeerwerkzaamheden, maar dat hij zonder het verrichten van werkzaamheden nog steeds aanspraak had kunnen maken op de 60% van de omzet op [website 6] . De rechtbank acht dit laatste ook aannemelijk, omdat de aanspraak voortvloeit uit de tussen verdachte en [medeverdachte 1] gemaakte afspraken, zoals vastgelegd in het document d.d. 23 september 2006.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de vermelding op de facturen van [Engelse vennootschap 2] aan [verdachte vennootschap 1] en de [adviseurs bedrijf] niet overeenkomstig de waarheid is, nu de daarop vermelde, in rekening gebrachte bedragen niet zagen op “ingekocht belverkeer” of “programmeer en consultancy”, maar op opbrengsten van het aanbieden van online kansspelen, zonder dat er een relatie was tussen de gefactureerde bedragen en de omschrijving op de facturen. Verdachte heeft immers verklaard dat hij aanspraak kon maken op de bedragen, ongeacht of hij werkzaamheden verrichtte.
Een factuur is daarbij een geschrift dat naar zijn aard bedoeld is om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een aanspraak op het betalen van enig bedrag, in rekening gebracht op grond van een daaraan ten grondslag liggende overeenkomst.
Vaststaat dat de facturen in de administratie van [verdachte vennootschap 1] zijn opgenomen, nu deze facturen daar zijn aangetroffen. De facturen zijn eveneens opgenomen in de administratie van [Engelse vennootschap 2] , gelet op de verklaring van verdachte dat hij een accountant in had gehuurd die de facturen voor hem verwerkte.
Vaststaat tevens dat de facturen zijn betaald en dat een groot bedrag aan [Engelse vennootschap 2] is betaald. De facturatie heeft plaatsgevonden in de sfeer van de rechtspersoon [Engelse vennootschap 2] en verdachte heeft als (indirect) bestuurder feitelijk leiding gegeven aan die gedraging.
Ontslag van alle rechtsvervolging
De rechtbank gaat vervolgens in op de vraag of door het toezenden van de facturen aan [verdachte vennootschap 1] dan wel het opnemen van de facturen in de administratie van [Engelse vennootschap 2] sprake is van ‘gebruik maken’ als bedoeld in artikel 225, lid 2 Sr.
Voor het opzettelijk gebruik maken van valselijk opgemaakte geschriften, zoals bedoeld in artikel 225, lid 2, van het Sr dient sprake te zijn van het gebruikmaken ter misleiding van een ander, te weten degene te wiens aanzien het geschrift wordt gebruikt. Wanneer die ander op de hoogte is van de valsheid en de verdachte weet dat ook, is er geen sprake van een oogmerk om de ander te misleiden. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat bij de omschrijving op de facturen van [Engelse vennootschap 2] wellicht de bedoeling om de herkomst van de gelden, te weten online gokspellen, te verhullen, maar niet de bedoeling om de ander, [verdachte vennootschap 1] of [adviseurs bedrijf] , te misleiden.
Evenmin kan van misleiding worden gesproken bij het opnemen van de facturen in de eigen administratie van [Engelse vennootschap 2] nu niet is gebleken dat de administratie is overgelegd aan een derde, die op grond van die administratie is misleid(zie Hoge Raad d.d. 21 december 2004; ECLI:NL:HR:2004:AR4886).
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve geen sprake van het gebruikmaken van valselijk opgemaakte geschriften als bedoeld in artikel 225, lid 2, van het Sr en kan hetgeen bewezen wordt verklaard niet gekwalificeerd worden als een strafbaar feit. De rechtbank ontslaat verdachte ter zake het onder feit 3 tenlastegelegde van alle rechtsvervolging.
Faillissementsfraude (zaaksdossier 4, feit 4)
Het aan verdachte onder feit 4 ten laste gelegde komt erop neer dat in het zicht van het faillissement van [adviseurs bedrijf] op 20 februari 2014 een bedrag € 14.520,00 is overgeboekt van de rekening van [adviseurs bedrijf] op de rekening van [Engelse vennootschap 2] ter voldoening van een factuur van [Engelse vennootschap 2] , waardoor [Engelse vennootschap 2] ten opzichte van andere schuldeisers is bevoordeeld. Indien dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen is het verwijt dat [Engelse vennootschap 2] een bedrag van
€ 14.520,00 aan de boedel heeft onttrokken, door betaling van een factuur aan te nemen, in het zicht van het faillissement van [adviseurs bedrijf] Aan die gedraging heeft verdachte feitelijk leiding gegeven.
[adviseurs bedrijf] is onderdeel van een structuur van [adviseurs bedrijf] . Enig aandeelhouder en bestuurder van [adviseurs bedrijf] is de besloten vennootschap [adviseurs bedrijf] Enig aandeelhouder en bestuurder van [adviseurs bedrijf] is [verdachte vennootschap 2] waarvan [medeverdachte 1] , geboren op 30 mei 1978 op zijn beurt enig aandeel houder en bestuurder is. [adviseurs bedrijf] is bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant op 25 februari 2014 failliet verklaard.
Verdachte is enig aandeelhouder en bestuurder van de op 1 december 2008 opgerichte vennootschap [Engelse vennootschap 2] , welke vennootschap enig aandeelhouder en bestuurder is van de eveneens op 1 december 2008 opgerichte vennootschap [Engelse vennootschap 2] .
De curator in het faillissement [curator] heeft aangifte gedaan van het feit dat op 20 februari 2014 een factuur van [Engelse vennootschap 2] nr DT20140003 d.d. 13 februari 2014 met als omschrijving “aanvullende programmeer- en consultancywerkzaamheden in de periode van januari 2013” ad € 14.520,00 is betaald vanaf de rekening [bankrekeningnummer] op naam van [adviseurs bedrijf]
In het dossier bevinden zich twee verschillende versies van de factuur van [Engelse vennootschap 2] welke niet overeenkomen. De versie aangetroffen in de administratie van [adviseurs bedrijf] vermeldt een betalingstermijn van 30 dagen en een omschrijving met betrekking tot werkzaamheden “januari 2013”. De versie aangetroffen in de administratie van [Engelse vennootschap 2] vermeldt een betalingstermijn van 10 dagen en een omschrijving met betrekking tot werkzaamheden “januari 2014”. De indruk dat sprake is van een onjuiste, wellicht valselijk opgemaakte versie van de factuur zal de rechtbank onbesproken laten, nu het al dan niet valselijk opmaken van de factuur niet afdoet aan of bijdraagt aan de omstandigheid dat op 20 februari 2014 € 14.520,00 is overgemaakt door [adviseurs bedrijf]
De rechtbank stelt het volgende vast. Reeds in 2013 was het verdachte duidelijk dat de financiële situatie van [adviseurs bedrijf] niet goed was. Verdachte is in per 1 juni 2013 als werknemer in dienst getreden van [adviseurs bedrijf] en heeft op 8 oktober 2013 volmacht verkregen om [adviseurs bedrijf] en haar dochtervennootschappen te vertegenwoordigen. In een mail van 20 november 2013, gericht aan onder meer verdachte, maakt [verdachte 10/advocate] meermalen gewag van de situatie bij een faillissement van [adviseurs bedrijf] . Op 1 december 2013 verdachte als directeur in dienst getreden van [adviseurs bedrijf] , maar op 9 januari 2014 is hij teruggetreden als directeur en heeft afstand gedaan van zijn volmacht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij bij de factuur van 13 februari 2014, maar bij elke factuur in de zes maanden voorafgaand zich heeft afgevraagd of deze betaald zou worden. Dit alles in samenhang beziend concludeert de rechtbank dat ook voor verdachte duidelijk en voorzienbaar moet zijn geweest dat [adviseurs bedrijf] in staat van faillissement zou worden gesteld.
De feitelijke betaling is verricht door [verdachte 2] , welke handeling moet worden toegerekend aan [adviseurs bedrijf] nu deze handeling in de sfeer en ten behoeve van de rechtspersoon is verricht. Verdachte had sedert 9 januari 2014 niet de bevoegdheid meer om opdrachten tot betalingen te doen. Niet is gebleken dat hij sedert die datum desondanks dergelijke opdrachten heeft gegeven, of anderszins nog leiding heeft gegeven aan activiteiten binnen [adviseurs bedrijf] . Ontegenzeggelijk oefende [medeverdachte 1] nog de feitelijke zeggenschap over de gang van zaken binnen [adviseurs bedrijf] uit en had hij de bevoegdheid en de mogelijkheid om te beschikken over het al dan niet betalen aan [Engelse vennootschap 2] . Weliswaar bevond [medeverdachte 1] zich in de tenlastegelegde periode in detentie vanwege de voorlopige hechtenis in het kader van onderzoek Rykiel, maar die omstandigheid heeft er niet aan in de weg gestaan dat hij doorlopend overleggen en bijeenkomsten heeft gehad met allerlei betrokkenen, zoals [hoofdverdachte] of zijn moeder. Ook heeft hij deelgenomen aan een Algemene vergadering van aandeelhouders van [adviseurs bedrijf] . Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de betaling van de factuur door [adviseurs bedrijf] op 20 februari 2014. De rechtbank spreekt verdachte van het onder feit 4 primair ten laste gelegde vrij.
Wel acht de rechtbank het onder feit 4 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, te weten: dat [Engelse vennootschap 2] in het zicht van het faillissement van [adviseurs bedrijf] betaling van een bedrag van € 14,520,00 in ontvangst heeft genomen en geaccepteerd en daarmee aan de boedel heeft onttrokken, waardoor [Engelse vennootschap 2] is bevoordeeld ten opzichte van andere schuldeisers. Verdachte had als enige binnen [Engelse vennootschap 2] - middellijk via [Engelse vennootschap 2] - de bevoegdheid en de mogelijkheid om hierover te beschikken en heeft dat ook gedaan door het bedrag te accepteren en niet terug te doen storten in de boedel.
Onttrekking aan het beslag (zaaksdossier 4, feit 5)
De verdenking houdt in dat 71 spellen, met alle intellectuele eigendomsrechten, broncodes en sleutels, waarop op 29 augustus 2013 en 3 september 2013 (conservatoir) beslag is gelegd, zijn onttrokken aan dat beslag door verdachte. Die verdenking is gebaseerd op de constatering van de politie dat deze 71 spellen na voornoemde data wederom op internet werden aangeboden.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte in de loop der jaren spellen heeft ontwikkeld, die door aan [medeverdachte 1] gelieerde casino’s via internet werden aangeboden. Het gaat daarbij om in totaal 77 spellen. Door geen van de procespartijen is betwist dat van 6 van de 77 spellen de intellectuele eigendomsrechten zijn overgedragen door [hoofdverdachte] aan [adviseurs bedrijf] Ten aanzien van de overige 71 spellen stelt het Openbaar Ministerie zich op het standpunt dat van deze spellen ook de intellectuele eigendomsrechten zijn overgedragen. Op deze 71 spellen is beslag gelegd onder de verschillende [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] -vennootschappen.
Vaststaat dat in de loop der jaren overeenkomsten zijn gesloten met betrekking tot het maken en ter beschikking stellen van online gokspellen aan aanbieders van die spellen. Zo bevindt zich in het dossier (ZD04-142) een in de Engelse taal gestelde overeenkomst ‘Confirmation agreement/deed of assignment of IP-rights’ met als partijen [adviseurs bedrijf] , [naam holding medeverdachte] en [Engelse vennootschap 2] , volgens de aanhef getekend op 11 juli 2011. Hierin wordt de overdracht van de ‘IP-rights’ (de rechtbank begrijpt: intellectuele eigendomsrechten) op spellen overeengekomen. Voor de spellen op waarop de overeenkomst ziet wordt verwezen naar ‘Attachment 1’. De attachment ontbreekt in het dossier.
Verdachte heeft het standpunt ingenomen dat hij de eerste 6 spellen inclusief de intellectuele eigendomsrechten heeft overgedragen aan [adviseurs bedrijf] Van de daaropvolgend door hem/ [Engelse vennootschap 2] gemaakte spellen, 71 in totaal, zijn enkel de gebruikersrechten door hem overgedragen.
In het dossier bevinden zich meerdere documenten zoals e-mails en brieven, onder meer van het [advocaten kantoor] , waaruit blijkt dat dit standpunt juist kan zijn.
Voor zover de rechtbank in het kader van deze strafzaak kan beoordelen kan dus niet worden uitgesloten dat [Engelse vennootschap 2] de intellectuele eigendomsrechten op de 71spellen heeft behouden, waardoor zij deze rechten kon blijven exploiteren (hetgeen kennelijk ook is gebeurd via [bedrijf 2] ), onafhankelijk van het beslag dat wellicht op de gebruikersrechten van [adviseurs bedrijf] is gelegd.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de intellectuele eigendomsrechten (en afgeleide rechten met bijbehorende sleutels en broncodes) op de spellen zijn onttrokken aan het beslag door verdachte.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van hetgeen hem onder feit 5, primair als subsidiair is ten laste gelegd.
Criminele organisatie (zaaksdossier 3, feit 1)
InleidingBij meerdere verdachten is deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd in de zin van artikel 140 Wetboek van strafrecht (Sr). De organisatie, bestaande uit natuurlijke personen en rechtspersonen zou volgens het Openbaar Ministerie het oogmerk hebben gehad op overtreding van de Wok, (gewoonte)witwassen en valsheid in geschrifte.
Eerst moet worden vastgesteld of sprake is van een ‘organisatie’. Onder ‘organisatie’ wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere rechts- dan wel natuurlijk persoon. Daarvoor is niet noodzakelijk dat binnen het samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en waarbij op de deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam optreden tegenover derden kunnen sterke aanwijzingen zijn voor een samenwerkingsverband en daarmee een organisatie, maar zijn niet vereist om dit vast te kunnen stellen.
Een organisatie zoals hiervoor bedoeld, wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van een misdrijf / misdrijven. Daarvoor is van belang dat gekeken wordt naar de misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten van de deelnemers gericht op het doel van de organisatie. Van belang hierbij is om op te merken dat het oogmerk van de organisatie niet hetzelfde is als het oogmerk van de deelnemer. In het deelnemen aan de organisatie ligt het opzet besloten. De deelnemer moet weten dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van een misdrijf / misdrijven. Niet vereist is dat de deelnemer opzet heeft op de door de organisatie beoogde of gepleegde, concrete misdrijven.
Bij de vraag of sprake is geweest van deelname aan een criminele organisatie is niet vereist dat vastgesteld wordt dat een verdachte voor alle ten laste gelegde feiten – in het kader van de criminele organisatie – verantwoordelijk is. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van deelname bij de afzonderlijke verdachte gaat er om of kan worden vastgesteld:
- of de verdachte – in zijn algemeenheid – wist dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven (waarbij voorwaardelijk opzet niet voldoende is) en
- of de verdachte een aandeel heeft gehad c.q. ondersteunende handelingen heeft verricht, gericht op verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Bij deze beoordeling speelt een belangrijke, maar geen beslissende rol of een verdachte wordt veroordeeld voor één van de afzonderlijke ten laste gelegde andere feiten in het kader van de criminele organisatie. In dit kader wordt nog opgemerkt dat niet vereist is dat komt vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere natuurlijke en rechtspersonen die deel uitmaken c.q. uitmaakten van de organisatie.
Beoordeling: organisatieDe rechtbank komt tot het oordeel dat in deze zaak sprake is geweest van een criminele organisatie en overweegt daarvoor het volgende. Zoals wordt besproken bij de afzonderlijke rollen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , zijn zij in 2002 dan wel 2003 gaan samenwerken teneinde spelletjes te ontwikkelen en deze vervolgens online aan te bieden. In dit kader heeft [medeverdachte 2] in juli 2004 [Engelse vennootschap 1] ( [Engelse vennootschap 1] ) in Engeland opgericht, teneinde de betaling van prijzengeld te verzorgen die particulieren konden winnen door mee te doen aan games en goksspelen op internet. Het oprichten van [Engelse vennootschap 1] was een startpunt van waaruit geld werd verdiend met het aanbieden van kansspelen en van waaruit de rechtspersonenstructuur is uitgebreid, met het aankopen dan wel oprichten van onder andere [verdachte vennootschap 1] in 2005, [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] in 2006, [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ) en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ) in 2006, [verdachte vennootschap 3] in 2008 en [Panamese vennootschap] in 2011.
[vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] waren de registranten en daarmee de eigenaren van de zeven online goksites waarmee – zoals vastgesteld in het kader van overtreding van de Wok – gedurende een aantal jaren online kansspelen in Nederland zijn aangeboden.
Via de rechtspersonenstructuur opgezet door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , waarin [verdachte vennootschap 1] een centrale rol speelde, werd het geld dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen gebruikt om spelers uit te betalen, affiliates te betalen en kosten te voldoen. Ook werd het verdiende geld gebruikt om via [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 4] de vastgoedtak – waarin panden werden aangekocht en doorverkocht dan wel beheerd en verhuurd – te financieren. Door middel van de opgezette rechtspersonenstructuur en de exploitatie van de hiervoor genoemde zeven gokwebsites, hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een organisatie opgericht die gericht was op het aanbieden van online kansspelen in Nederland. Zij hebben de organisatie vervolgens vorm gegeven door spelsoftwareontwikkelaars (onder meer [hoofdverdachte] ) aan te trekken, personeel in dienst te nemen (onder meer [verdachte 3] en [verdachte 4] ) en door adviseurs in te huren (onder meer [verdachte 8/belastingadviseur] en [verdachte 9, CEO Payment service provider] ), die allen werkzaamheden hebben verricht gericht op het verwezenlijken van het doel, zijnde het (kunnen blijven) aanbieden van online kansspelen.
[medeverdachte 3 / broer van medeverdachte 2] , de broer van [medeverdachte 2] , heeft vanaf zijn deelname in 2008 – toen hij 50% van de aandelen in [verdachte vennootschap 4] verkreeg – meegeholpen de organisatie in stand te houden door met het geld dat verdiend werd met het aanbieden van online kansspelen de vastgoedtak van de organisatie verder te ontwikkelen en te onderhouden.
De samenwerking tussen de verdachten – hoewel niet telkens tussen alle verdachten onderling – kan niet als incidenteel worden aangemerkt. Integendeel, de samenwerking had een zeer duurzaam en bestendig karakter. Dit blijkt onder meer uit de duur van het samenwerkingsverband, vanaf 2004 (toen [Engelse vennootschap 1] werd opgericht) tot in ieder geval mei 2013, toen de eerste doorzoekingen plaatsvonden in het kader van het onderzoek Rykiel.
Beoordeling: criminele organisatieDe rechtbank is verder van oordeel dat de hiervoor omschreven organisatie vanaf het begin (vanaf 2004) het oogmerk (het doel) had het aanbieden van online kansspelen in Nederland en daarmee het opzettelijk overtreden van de Wok. De rechtbank stelt vast dat het oogmerk op het aanbieden van online kansspelen in Nederland in strijd met de wet een crimineel oogmerk was. De rechtbank verwijst in dit kader naar wat hiervoor is overwogen met betrekking tot de organisatie en ook naar wat is vastgesteld in het kader van de overtreding van de Wok.
Anders dan het Openbaar Ministerie ziet de rechtbank het witwassen van de opbrengsten van het aanbieden van online kansspelen en de valsheid in geschrifte niet als oogmerk en dus als doel op zich van de organisatie. Het witwassen ziet de rechtbank als een gevolg van het feit dat geld werd verdiend met het aanbieden van online kansspelen en dus met een misdrijf. Dit geld werd vervolgens omgezet en gebruikt. De valsheid in geschrifte lag naar het oordeel van de rechtbank in het verlengde van het doel om online kansspelen in Nederland aan te bieden en de wens hier zo lang mogelijk mee door te gaan, ook na oprichting van het Projectbureau Kansspelen en later – in 2012 – de Ksa.
In de tenlastelegging van de criminele organisatie worden meerdere (buitenlandse) rechtspersonen genoemd die betrokken zouden zijn bij de criminele organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank dienen de volgende rechtspersonen als onderdeel van de criminele organisatie te worden beschouwd nu zij een essentiële rol hebben gespeeld in de rechtspersonenstructuur die het aanbieden van online kansspelen in Nederland mogelijk heeft gemaakt, te weten: [naam holding medeverdachte] , [verdachte vennootschap 4] , [verdachte vennootschap 1] , [verdachte vennootschap 3] , [Engelse vennootschap 1] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] , [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] . Voor wat betreft verdachte [hoofdverdachte] komt hier nog bij en [Engelse vennootschap 2] .
De overige in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen merkt de rechtbank niet aan als deelnemers van de organisatie nu deze rechtspersonen geen relevante rol hebben gespeeld met betrekking tot het doel van de organisatie.
Voor wat betreft de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] -vennootschappen merkt de rechtbank nog specifiek op dat deze vennootschappen gericht waren op spelsoftwareontwikkeling en het aanbieden daarvan via zogenaamde platforms. Niet kan worden vastgesteld dat de activiteiten van de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] -vennootschappen er op gericht waren/zijn online kansspelen in Nederland aan te bieden in strijd met de Wok. De rechtbank laat deze vennootschappen dan ook in dit kader buiten beschouwing. Dit heeft ook tot gevolg dat de ten laste gelegde periode bij alle verdachten – indien deelname is bewezen – wordt beperkt tot 24 mei 2013, omdat na die datum de rechtspersonen die betrokken waren bij het online aanbieden van kansspelen hun activiteiten gestaakt hebben. Dat de [verzamelnaam betrokken vennootschappen 1 t/m 4] vennootschappen na 24 mei 2013 (en tot 10 november 2013 dan wel januari 2014) doorgegaan zijn met het ontwikkelen van spelsoftware wordt dan ook – anders dan dat het Openbaar Ministerie doet – niet strafrechtelijk aan verdachten verweten.
Bij elke verdachte zal – indien deelname is bewezen – ook vastgesteld worden wat de begindatum is geweest van die deelname.
Deelname [hoofdverdachte]
De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de verdachte kan worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie.
Zoals overwogen in het kader van de bespreking van zaaksdossier 1 inzake overtreding van de Wok en het witwassen, acht de rechtbank bewezen dat [hoofdverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het illegaal aanbieden van kansspelen door daarvoor spelsoftware (voor [website 6] ) te ontwikkelen en het witwassen van (een deel van) de opbrengsten daarvan (tot een bedrag van € 1,8 miljoen). Aan de hand hiervan en gelet op wat [hoofdverdachte] ter zitting van 8 en 9 oktober 2018, onder meer in het kader van de verdenking van deelname aan een criminele organisatie heeft verklaard, stelt de rechtbank het volgende vast.
Volgens [hoofdverdachte] is hij eind 2005 in contact gekomen met [medeverdachte 1] omdat zij een gedeelde interesse hadden in gokspellen en het ontwikkelen daarvan. Zoals is gebleken hebben [medeverdachte 1] en [hoofdverdachte] vervolgens financiële en praktische afspraken gemaakt in het kader van spelsoftwareontwikkeling door [hoofdverdachte] voor het kunnen aanbieden van gokspellen op [website 6] . Zoals tevens is vastgesteld, wist [hoofdverdachte] dat dit kansspel illegaal in Nederland werd aangeboden. Door middel van zijn bedrijf [Engelse vennootschap 2] heeft [hoofdverdachte] de inkomsten die hij verwierf in het kader van het aanbieden van de online kansspelen vervolgens aangewend ten behoeve van zichzelf en de verdere ontwikkeling van spelsoftware. Vanwege het aandeel dat [hoofdverdachte] heeft gehad in de ontwikkeling van [website 6] , is de rechtbank van oordeel dat [hoofdverdachte] deel heeft genomen aan de criminele organisatie als hiervoor bedoeld, in de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 mei 2013. Voor wat betreft de rechtspersonen die deelnamen aan de criminele organisatie acht de rechtbank bewezen dat [Engelse vennootschap 2] deel uitmaakte van de organisatie voor zover [hoofdverdachte] betreft.
De rechtbank acht niet bewezen dat [hoofdverdachte] zich tevens schuldig heeft gemaakt aan leiding geven aan de criminele organisatie van 24 mei 2013 en tot 19 januari 2014. Dit gelet op wat hierboven is vastgesteld omtrent de leidinggevende rol van medeverdachte [medeverdachte 1] binnen de [adviseurs bedrijf] vennootschappen in die periode. Van dit deel wordt [hoofdverdachte] dan ook partieel vrijgesproken.
Bewijsbijlage.
De door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zijn uitgewerkt in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlagen, bijlagen 2, 3, 4, 5 en 6. De inhoud van de bewijsbijlagen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. De rechtbank merkt daarbij op dat de bewijsmiddelen in bijlagen 2 tot en met 5 tevens hebben te gelden als bewijs voor feit 1, deelneming aan de criminele organisatie.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 24 mei 2013,
in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven inzake overtreding van de wet op de kansspelen
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast verdachte uit
- [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3 / broer van medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en [verdachte 8/belastingadviseur] en [verdachte 4] en[verdachte 9, CEO Payment service provider] en andere personen en
- rechtspersonen, te weten [Engelse vennootschap 2] en [naam holding medeverdachte] en [verdachte vennootschap 4] en [verdachte vennootschap 1] en [verdachte vennootschap 3] en [Engelse vennootschap 1] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] en [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] en [aandeelhouder kansspelaanbieder 1] ;
2.
in de periode van 1 september 2006 tot en met 24 mei 2013,
in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderenvan het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders, krachtens die gewoonte- in totaal EUR 1.824.124,-, betreffende inkomsten uit in ieder gevalhet illegale casino [website 6] , via [verdachte vennootschap 1] en [adviseurs bedrijf] overgedragen en/ofomgezet en/of van dat geldbedrag gebruik gemaakt,
terwijl hij verdachte en zijn mededaders ten aanzien van datgeldbedrag wisten, dat datonmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
[Engelse vennootschap 2]in de periode van november 2007 tot en met november 2013
tezamen en in vereniging met anderen,meermalen, telkens opzettelijk gebruik heeft gemaakt vanvalse geschriften, te weten facturen van [Engelse vennootschap 2]
met een totale waarde van circa EUR 1.300.000,-,zijnde elk van die geschriften bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen,
bestaande die valsheid hierin dat op die facturen in strijdmet de waarheid was vermeld- " omzet ingekocht belverkeer" met een bijbehorend BTW bedrag en/of- "programmeer en consultancy" met een bijbehorend BTW bedrag
en bestaande het gebruik hierin dat [Engelse vennootschap 2] die facturen- ter fine van betaling heeft verzonden aan [verdachte vennootschap 1] en/of [adviseurs bedrijf]en-in haar ( [Engelse vennootschap 2] ) administratie heeft verwerkt,hebbende hij, verdachte, telkens feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedragingen.
4.
[Engelse vennootschap 2]in de periode van 13 februari 2014 tot en met 20 februari 2014in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen
in het vooruitzicht van faillissement van [adviseurs bedrijf] [verdachte vennootschap 1] (welkerechtspersoon bij vonnis van de rechtbank Oost Brabant op 25 februari 2014in staat van faillissement is verklaard),ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers,
enig goed, te weten een bedrag (van EUR 14.520) aan de boedel heeftonttrokken, door dat bedrag bij factuur van 13 februari 2014 aan [adviseurs bedrijf]in rekening te brengen en door vervolgens op 20 februari 2014 betalingvan dat bedrag te accepterenterwijl het faillissement van [adviseurs bedrijf] op 25 februari 2014 is gevolgd,
hebbende hij, verdachte, feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging;
6.
in de periode van 1 september 2006 tot en met 24 mei 2013in Nederland
tezamen en in vereniging met de ondernemingen [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder]( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ) en/of [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ( [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] ) (als registrantenvan de website [website 6] ), [Engelse vennootschap 2] enandere rechtspersonen en/ofnatuurlijke personen
opzettelijk gelegenheid heeft gegeven
om in of vanuit Nederland via internet mede te dingen naar een of meerprijzen of premies,waarbij de aanwijzing der winnaars geschiedde door enige kansbepalingwaarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed kondenuitoefenen,
zonder dat daarvoor een vergunning ingevolge de Wet op de kansspelenwas verleend,immers,
hebbende hij, verdachte en zijn mededaderseen of meer virtuele versies van kansspelen, te weten een of meerkansspelautomaten (in een of meer spelvarianten), welke plegen te worden gespeeldop kansspelautomaten in de zin van artikel 30 sub c Wet op de kansspelen,aangeboden via internet en/of de website [website 6] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Hiervoor heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat feit 3 niet strafbaar is en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Bij bespreking van zaaksdossier 1 is al vastgesteld dat feit 6 strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
De rechtbank stelt vast dat er ook voor de bewezenverklaarde feiten onder 1, 2 en 4 geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Verder zijn er voor de feiten onder 1, 2 en 4 geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor wat bewezen is verklaard.
Bij de bespreking van zaaksdossier 1 is al vastgesteld dat verdachte voor feit 6 strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest, een beroepsverbod om als bestuurder op te treden gedurende drie jaar en publicatie van het vonnis.
De officier van justitie heeft ter zitting aangekondigd een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
Het standpunt van de verdediging.
Namens verdachte is verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, zoals bedoeld in artikel 9a Wetboek van Strafrecht, waarbij een vergelijking is gemaakt met de gedoogsituatie met betrekking tot coffeeshops. Daarnaast is verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de impact die deze strafzaak op verdachte heeft gehad en met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman van verdachte heeft tot slot verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd let de rechtbank op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank neemt voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft als deelnemer aan een criminele organisatie opzettelijk de Wok overtreden en daarmee veel geld verdiend. Deze verdiensten uit criminele activiteiten heeft verdachte witgewassen. Van witwassen gaat een maatschappij-ontwrichtende werking uit. Het vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan.
Verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan faillissementsfraude.
Criminaliteit in georganiseerd verband zoals die waarmee de onderhavige organisatie zich bezig hield vormt een bedreiging voor de Nederlandse samenleving. Deze dreiging is met name gelegen in de macht en corrumperende invloed van een organisatie als deze.
Het aanbieden van online kansspelen in Nederland moest vanuit het oogpunt van geldelijk gewin koste wat kost doorgaan. De organisatie deed dit echter zonder vergunning en hiermee werd het financieel-economisch stelsel en het overheidsbeleid ten aanzien van gokken ondermijnd.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de straf die aan verdachte wordt opgelegd uit het oogpunt van generale preventie van zodanige orde en zwaarte zijn dat navolging van de handelwijze door anderen wordt ontmoedigd.
Vanwege de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de lange duur en de grote omvang van hetgeen is witgewassen, zal de rechtbank niet volstaan met toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht maar zal de rechtbank in verband met een juiste normhandhaving een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete opleggen.
Voor publicatie van het vonnis en een beroepsverbod, zoals door het Openbaar Ministerie gevorderd, acht de rechtbank geen termen aanwezig.
Strafkorting wegens overschrijding redelijke termijnBij beoordeling van de vraag of in het onderhavige geval sprake is van overschrijding van de redelijke termijn dient het volgende te worden vooropgesteld.
Het voorschrift van art. 6, eerste lid, EVRM inzake de behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn beoogt te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging moet leven. Naast de bescherming die aldus aan de verdachte wordt geboden zijn er ook andere factoren die dwingen tot een voortvarende afhandeling van strafzaken, zoals de preventieve werking die geacht wordt uit te gaan van berechting en bestraffing, de gerechtvaardigde belangen van het eventuele slachtoffer van het feit, en de ongunstige invloed van het tijdsverloop op de beoordeling van de feiten als gevolg van de verbleking van de herinnering van - bijvoorbeeld - eventuele getuigen.
Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen, maar kan wel aanleiding geven tot compensatie van de op te leggen straf.
De redelijke termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de overheid jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem/haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van de verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden zoals:
a. de ingewikkeldheid van de zaak. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de omvang van het verrichte onderzoek, alsmede de gelijktijdige berechting van zaken tegen medeverdachten en/of van andere zaken tegen de verdachte.
b. de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de naleving door de verdachte van wettelijke voorschriften die mede met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken in het leven zijn geroepen, en het doen van verzoeken door de verdediging die leiden tot vertraging in de afdoening van de zaak.
c. de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Daartoe kan bijvoorbeeld worden gerekend de mate van voortvarendheid die in het opsporingsonderzoek en/of het onderzoek ter terechtzitting is betracht.
De vermindering van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn is afhankelijk van de mate waarin de redelijke termijn is overschreden. Daarbij geldt als algemene maatstaf dat indien een gevangenisstraf wordt opgelegd, het onvoorwaardelijke deel ervan wordt verminderd met 5% bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes maanden of minder en met 10% bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zes maanden doch niet meer dan twaalf maanden. In de gevallen waarin de redelijke termijn met méér dan twaalf maanden is overschreden, dient naar bevind van zaken te worden gehandeld.
In de zaak van verdachte [hoofdverdachte] stelt de rechtbank vast dat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn een aanvang heeft genomen op 19 maart 2014, de dag waarop [hoofdverdachte] in verzekering werd gesteld.
Het eindprocesverbaal is gereedgekomen op 18 april 2014 en onder meer op 13 mei 2014, 23 december 2014 en 30 januari 2015 aangevuld.
Op de terechtzittingen van 11 en 13 november 2014 ( [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3 / broer van medeverdachte 2] , [verdachte 8/belastingadviseur] , [hoofdverdachte] , [verdachte 4] en [verdachte 9, CEO Payment service provider] ) en 9 en 10 maart 2015 (toen waren de strafzaken tegen [verdachte 5] , [medeverdachte 3] , [verdachte 3] , [verdachte 6] , [verdachte 7] , [verdachte 2] , [verdachte 8] , [verdachte 11] , [verdachte 12] , [verdachte 13] voor het eerst aan de orde; de zaken tegen de eerst vermelde groep verdachten dienden eveneens) heeft de rechtbank regie gevoerd in de zaken tegen de natuurlijke personen waarna op verzoek van de verdediging in de periode oktober tot en met december 2015 een groot aantal getuigen bij de rechter-commissaris is gehoord en de rechter-commissaris nog aanvullend onderzoek uitvoerde.
Naar aanleiding van dat onderzoek door de rechter-commissaris, de getuigenverhoren en in verband met de veertien inmiddels ook door het Openbaar Ministerie gedagvaarde rechtspersonen heeft een tweede regiezitting Rykiel plaatsgevonden op 21 januari 2016. Hierna zijn door de rechter-commissaris wederom getuigen gehoord.
De rechtbank heeft in juli 2016 besloten dat de beoogde inhoudelijke behandeling vanaf oktober/november 2016 geen doorgang kon vinden. Die beslissing hield verband met de uitspraak van de Hoge Raad dat een aantal geheimhouderstukken kon gaan behoren tot de processtukken. Daarnaast bleken bij het kabinet van de rechter-commissaris nog stukken in een kluis te liggen die betrekking hebben op de onderhavige strafzaak.
Om die reden heeft de rechtbank op 6 oktober 2016 een planningszitting gehouden waarna de rechtbank aan de rechter-commissaris heeft opgedragen een notitie te verspreiden met een inventarisatie van de in beslag genomen stukken waarover door de Hoge Raad reeds een beslissing is genomen en van de in beslag genomen stukken waarover nog een beslissing moest worden genomen. De rechter-commissaris heeft vervolgens op 29 november 2016 een regiebijeenkomst gehouden en is bij brief van 31 mei 2017 tot een afronding van zijn werkzaamheden gekomen.
Op de terechtzitting 31 oktober 2017 heeft de rechtbank andermaal regie gevoerd in de zaken Rykiel naar aanleiding van de vrijgegeven geheimhoudersstukken en heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst tot de inhoudelijke behandeling van 17 september 2018. De reden waarom de rechtbank de zaken niet eerder inhoudelijk kon behandelen was onder meer gelegen in de omstandigheid dat inmiddels duidelijk was geworden dat het Openbaar Ministerie ook de advocate, mr. [verdachte 10/advocate] , zou dagvaarden en in die strafzaak ook nog regie gevoerd zou moeten worden. Die regievoering in de zaak [verdachte 10/advocate] heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 8 februari 2018. Daarna zijn in alle zaken Rykiel nog enkele medeverdachten door de rechter-commissaris gehoord, namelijk in juli en augustus 2018.
Intussen, op 27 juni 2018, is de laatste aanvulling op het eindproces-verbaal (aanvulling 5) opgemaakt naar aanleiding van de regiezittingen, de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris en de benodigde onderzoekshandelingen die verband hielden met beoordeelde geheimhoudersstukken en de afhandeling van het beslag.
Alle zaken, inclusief die tegen [verdachte 10/advocate] , zijn inhoudelijk behandeld vanaf 17 september 2018 en de rechtbank wijst vonnis in alle zaken op 20 december 2018.
Om redenen van doelmatigheid en proceseconomie heeft de rechtbank besloten geen van de individuele zaken af te splitsen waarbij zij gelet heeft op de onderlinge samenhang tussen de zaken en het verwijt van lidmaatschap van een criminele organisatie aan nagenoeg alle verdachten.
In aanmerking nemende de aard en ernst van de tegen de verdachten naar voren gebrachte beschuldigingen, de betrokkenheid van het grote aantal verdachten daarbij, de tijdens het onderzoek door de meeste verdachten ingenomen proceshouding alsmede de namens de verdachten successievelijk naar voren gebrachte onderzoekwensen en de voor vervulling daarvan benodigde tijd, komt de rechtbank tot het oordeel dat het tijdverloop tot 6 oktober 2016 niet als onredelijk kan worden gekwalificeerd. Anders oordeelt de rechtbank ten aanzien van de tijd die het vervolgens nog heeft geduurd alvorens de zaak voor het eerst inhoudelijk, in september 2018, werd behandeld. De rechtbank heeft voor dit tijdverloop geen bevredigende verklaring kunnen vinden in de stukken.
Resumerend is de rechtbank derhalve van oordeel dat het recht van verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden en dat deze termijn met een periode van 2 jaren is overschreden. De rechtbank wil in deze zaak niet volstaan met de constatering dat het recht van verdachte op berechting binnen redelijke termijn is geschonden maar verbindt aan deze constatering tevens gevolgen voor wat betreft de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in die zin dat een korting wordt toegepast van 20%. In plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden zal de rechtbank aan verdachte aldus opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
De op te leggen straf brengt mee dat de rechtbank het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis afwijst.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 23, 24, 24c, 27, 47, 51, 57, 91, 140, 344, 420bis, 420ter;
Wet op de kansspelen art. 1 (oud en nieuw), 36, 45;
Wet op de economische delicten art. 1, 2, 6, 87.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
acht het tenlastegelegde onder feit 4 primair en feit 5 primair en subsidiair niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
(t.a.v. feit 1:)
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven; (t.a.v. feit 2 primair:)
medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen; (t.a.v. feit 4 subsidiair:)
medeplegen van in het vooruitzicht van faillissement, terwijl het faillissement is gevolgd, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers, enig goed aan de boedel onttrekken, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging; (t.a.v. feit 6 primair:)
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 1, eerste lid onder a (voorheen: 1 onder a) van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan.
verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging met betrekking tot feit 3, nu dit feit niet strafbaar is.
legt op de volgende straffen:
(t.a.v. feit 1, feit 2 subsidiair, feit 4 subsidiair, feit 6 primair:)
*een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht;
*een
geldboetevan EUR
50.000,-(vijftigduizend euro) subsidiair 285 dagen hechtenis
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.H.J.J. van de Wetering, voorzitter,
mr. M.E.L. Hendriks en mr. R. van den Munckhof, leden,
in tegenwoordigheid van mrs. H.J.G. van der Sluijs en G.J.B. van Weegen, griffiers,
en is uitgesproken op 20 december 2018.

Voetnoten

1.Voor de precieze invulling en duiding van de verweren verwijst de rechtbank naar de relevante delen van de ter terechtzitting van rechtbank overgelegde pleitnota’s.
2.De tekst van artikel 1 onder a is bij Wet van 22 december 2011 tot wijziging van de Wet op de kansspelen in verband met de instelling van de kansspelautoriteit (Stb, 2012, 11) - ongewijzigd - ondergebracht onder artikel 1, eerste lid en onder a van de Wok (inwtr. 1 april 2012, Stb 2012, 83).
3.vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280, NJ 2013/109.
4.vgl. HR 8 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5002.
5.vgl. HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:7, NJ 2013/563.
6.vgl. HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:286.
7.De onderverdeling is aangebracht omwille van de leesbaarheid.
8.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 1 -3. Het genoemde rapport heeft betrekking op één van de projecten die het kabinet in het kader van de operatie ‘Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit’ had aangekondigd (Kamerstukken II, 1998/1999, 24 036, nr. 126).
9.Kamerstukken II, 2000-2001, 24036, nr. 180, p. 5 en 9.
10.Kamerstukken II, 2002-2003, 24036 en 24557, nr. 280, p. 12 (tweede voortgangsrapportage).
11.Kamerstukken II, 2004-2005, 24557, nr. 64, p. 4 (vierde voortgangsrapportage).
12.Kamerstukken II, 2006-2007, 24557, nr. 76, p. 4 (vijfde voortgangsrapportage d.d. 13 juli 2007).
13.ZD 15 ( [afkorting] ), p. 9-10.
14.ZD01, map 5, resp. p. 2133-2134, p. 2136-2137, p. 2139-2140 en p. 2142-2143.
15.ZD01, map 5, resp. p. 2146-2147, p. 2152-2153, p. 2155-2157, p. 2163-2164, p. 2169-2171.
16.Kamerstukken II, 2014-2015, Aanhangsel van Handelingen 1845.
17.Vgl. o.m. de brief van de Ksa aan [vennootschap naar het recht van Jersey/kansspelaanbieder] d.d. 8 juni 2012 (ZD01, p. 2179).
18.Boetebesluit Ksa 7 augustus 2013.
19.Jaarverslag Ksa 2012, p. 23 en p. 29.
20.Zie ook de op de website van de Ksa openbaar gemaakte besluit op wobverzoek van 8 december 2014.
21.ZD01, map 5, resp. p. 2179-2181,
22.Jaarverslag Ksa 2013 en het op de website van de Ksa gepubliceerde Boetebesluit Ksa van 7 augustus 2013.
23.Wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele nadere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (ingediend op 18 juli 2014) en thans aanhangig bij de Eerste Kamer.
24.AD, p. 2208 - 2210.
25.Zie onder meer de controle van ‘ [website 8] ’ op 7 februari 2013 (ZD01, p. 1319-1320), de controle van website [website 5] op 11 april 2013 (ZD01, p. 1550-1561), de controle van website [website 1] op 24 april 2013 (ZD01, p. 1421 – 1462) de controle van website [website 4] op 7 mei 2013 (ZD01, p. 1575 – 1602) en de controle van website [website 3] op 8 mei 2013 (ZD01, p. 1467 – 1490) en de controle op 14 mei 2013 van website [website 2] (ZD01, p. 1505 – 1537).
26.Handhavingsprotocol van 13 juni 2012, ondertekend op 14 november 2012.
27.AD, p. 1-3.
28.AD, p. 2207.
29.Relaasproces-verbaal Algemeen dossier, p. 1-39.
30.Wat betreft de fraude met winstuitkeringen: zie o.m. verklaringen [getuige 3] (ZD01, p. 2794, 2802-2804).