ECLI:NL:RBOBR:2022:1963

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
21/854
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging loongerelateerde uitkering na werkgeversbezwaar en zorgvuldigheidsgebrek in verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het UWV over de beëindiging van haar loongerelateerde uitkering (LGU) op grond van de Wet WIA. Eiseres, die als magazijnmedewerkster werkte, was arbeidsongeschikt verklaard voor 35,28% en had recht op een LGU van 24 november 2020 tot 24 november 2022. Zowel eiseres als haar ex-werkgever maakten bezwaar tegen het besluit van het UWV. Eiseres trok haar bezwaar in, maar het bezwaar van de ex-werkgever werd gegrond verklaard, waardoor haar arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 25,95% en haar uitkering per 24 november 2022 zou worden beëindigd.

Eiseres ging in beroep tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat het UWV haar beperkingen had onderschat en dat het onderzoek in de bezwaarfase onzorgvuldig was geweest. De rechtbank oordeelde dat het UWV zijn besluiten mocht baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, mits deze aan bepaalde voorwaarden voldeden. De rechtbank concludeerde dat het UWV de klachten van eiseres niet had onderschat en dat de geselecteerde functies passend waren, ondanks haar argumenten over haar taalvaardigheid en computervaardigheden.

De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiseres per einde wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde het UWV tot vergoeding van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op €1.138,50, en het griffierecht van €49,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 21/854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2022 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.E.M. Lucassen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: A.G. Lavrijsen).

Procesverloop

Met het besluit van 21 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiseres medegedeeld dat zij van 24 november 2020 tot 24 november 2022 recht heeft op een loongerelateerde uitkering (LGU) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres is voor 35,28% arbeidsongeschikt verklaard.
Zowel eiseres als haar ex-werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij brief van 8 januari 2021 heeft eiseres haar bezwaar ingetrokken. Het bezwaar van de ex-werkgever werd gehandhaafd.
Met het besluit van 26 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van de ex-werkgever gegrond verklaard. Het UWV heeft daarbij vastgesteld dat eiseres met ingang van 24 november 2020 voor 25,95% arbeidsongeschikt is en dat bij een ongewijzigde situatie de uitkering per 24 november 2022 (einddatum LGU) zal worden beëindigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend met een rapport van de arbeidsdeskundige Bezwaar en Beroep (B&B). Eiseres heeft hierop gereageerd en daarbij medische stukken overgelegd.
Het UWV heeft vervolgens aanvullend verweer gevoerd en twee rapporten van de verzekeringsarts B&B overgelegd. Het rapport van de verzekeringsarts B&B van 15 december 2021 is opgemaakt nadat in beroep alsnog een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
Op 1 maart 2022 werd deze zaak op zitting aangehouden vanwege fysieke afwezigheid van eiseres en haar gemachtigde ter zitting. Naderhand heeft eiseres gereageerd op laatstgenoemd verzekeringsgeneeskundig rapport.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat voorafging aan deze procedure
1.
Eiseres werkte als magazijnmedewerkster voor gemiddeld 39,89 uur per week. Zij is op 27 november 2018 met gezondheidsklachten uitgevallen voor haar werkzaamheden. Nadat zij de wachttijd heeft doorlopen, heeft zij op6 augustus 2020 een aanvraag voor een
WIA-uitkering gedaan. Deze aanvraag heeft geleid tot de besluitvorming zoals weergegeven onder het kopje ‘Procesverloop’.

Het bestreden besluit

2. In het bestreden besluit heeft het UWV zich op het standpunt gesteld dat eiseres, met haar beperkingen, de functies van montagemedewerker (SBC-code: 267051), medewerker post (SBC-code: 315133) en elektrotechnisch medewerker (SBC-code: 267071) uit kan voeren. Daarmee kan eiseres een zodanige verdiencapaciteit realiseren dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Maar omdat aan eiseres bij het primaire besluit van 21 oktober 2020 al een LGU was toegekend tot 24 november 2022, blijft zij - op grond van artikel 56 van de wet WIA - onverminderd recht houden op die uitkering.
De standpunten van partijen
Standpunt van eiseres
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert het volgende aan.
3.1.
Het onderzoek in bezwaar is onzorgvuldig geweest, omdat eiseres ten onrechte niet de mogelijkheid heeft gekregen om te reageren op het voornemen van het UWV om het bezwaar van haar ex-werkgever gegrond te verklaren.
3.2. Ook vindt eiseres dat haar beperkingen zijn onderschat. Eiseres heeft zowel fysieke klachten (hartritmestoornis) als psychische klachten (angst- en paniekstoornis). Ten aanzien van de psychische klachten stelt eiseres dat zij is gediagnosticeerd met een matig ernstig depressieve stoornis met angstige stemming en somatische symptoomstoornis. Ook heeft eiseres onvoldoende coping-mechanismen. Eiseres is in behandeling bij GGZ [naam] en gebruikt vanwege haar psychische klachten medicatie. Ten onrechte heeft het UWV zich gebaseerd op een verwachting dat de belastbaarheid van eiseres zal verbeteren vanwege toekomstige behandeltrajecten. Tot slot voert eiseres ten aanzien van de medisch inhoudelijke beoordeling aan dat - gelet op haar psychische problematiek en haar dagverhaal - ten onrechte geen urenbeperking van vier uren per dag is aangenomen.
3.3.
Omdat de belastbaarheid van eiseres onjuist is ingeschat, is zij van mening dat zij de voor haar geselecteerde functies niet kan verrichten. Eiseres voert specifiek aan dat zij niet geschikt is voor de functie van medewerker post (SBC-code: 315133), omdat zij de Nederlandse taal maar matig beheerst en zij slechts eenzijdige werkervaring met magazijnwerkzaamheden heeft. Ook heeft eiseres geen affiniteit met deze functie en is niet gebleken dat die aansluit bij haar opleidingsniveau (afgeronde middelbare school Turkije, algemeen onderwijs).
3.4.
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres in beroep medische stukken overgelegd, te weten:
  • een brief van de huisarts van 30 juni 2021,
  • een huisartsenjournaal over de perioden van 6 juli 2020 – 15 juni 2021, van 20 februari 2020 – 3 juni 2021 en over de periode van 26 augustus 2020 – 31 mei 2021,
  • een brief van GZ-psycholoog [naam] van 26 mei 2021,
  • een brief van reumatoloog [naam] van 20 februari 2020,
  • een brief van polikliniek longgeneeskunde van [naam] van 10 december 2020,
  • een brief van cardioloog [naam] van 31 mei 2021 en
  • een brief van de psycholoog en regiebehandelaar van [naam] van 22 juli 2021.
Verweer van het UWV4. Het UWV ziet in wat eiseres naar voren heeft gebracht geen aanleiding een ander standpunt in te nemen en verzoekt het beroep, mede onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts B&B van 25 augustus 2021 en van 15 december 2021 en het commentaar van de arbeidsdeskundige B&B van 28 juni 2021, ongegrond te verklaren.
De beoordeling door de rechtbank5. De rechtbank stelt voorop dat het UWV zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Die rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen:
  • zij moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen,
  • ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en
  • de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
5.1.
Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank beoordeelt of de rapporten die in deze zaak zijn opgesteld, voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden. Voor het aanvechten van de inhoudelijke medische beoordeling van de verzekeringsarts geldt dat eiseres niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsarts heeft aangenomen.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
6. De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Dat blijkt uit de onderzoeksactiviteiten die zij hebben verricht. De verzekeringsarts heeft het dossier van eiseres bestudeerd en haar gesproken op het spreekuur van 7 oktober 2020 dat vanwege de corona-pandemie telefonisch heeft plaatsgevonden. Tijdens het telefonisch spreekuur werd een uitgebreide anamnese afgenomen (inclusief dagverhaal) en is eiseres voor zover mogelijk (observerend) psychisch onderzocht.
6.1.
In de bezwaarfase is eiseres niet gezien door een verzekeringsarts B&B, maar wel in de beroepsfase tijdens de hoorzitting van 15 december 2021. Tijdens deze hoorzitting heeft een observerend psychisch en lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Ook heeft de verzekeringsarts B&B kennisgenomen van de dossiergegevens en wat eiseres in beroep naar voren heeft gebracht, waaronder een brief van 22 juli 2021 van [naam] , een brief van 30 juni 2021 van huisarts [naam] , een huisartsenjournaal over de periode van 6 juli 2020 – 15 juni 2021, een brief van 31 mei 2021 van cardioloog [naam] , een brief van 26 mei 2021 van GZ-psycholoog [naam] , een brief van 10 december 2020 van [naam] van polikliniek longgeneeskunde en een brief van 20 februari 2020 van reumatoloog [naam] . De verzekeringsarts B&B heeft de verschillende medische stukken kenbaar betrokken bij de heroverweging en de door de verzekeringsarts in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 7 oktober 2020 neergelegde beperkingen onderschreven.
6.2.
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat eiseres in de bezwaarfase niet is opgeroepen voor een hoorzitting en zo niet de kans heeft gekregen te worden gezien door een verzekeringsarts B&B. De rechtbank ziet aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, aangezien het gebrek door de verzekeringsarts B&B in de beroepsfase is hersteld door eiseres alsnog te zien en aannemelijk is dat eiseres door deze gang van zaken niet benadeeld is.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV geen tegenstrijdigheden bevatten en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen.
Medisch inhoudelijk7. Het UWV is bekend met de fysieke en psychische klachten die eiseres ervaart, waaronder de schouder-, linkerknie, hart-, rug- en heupklachten en de bij eiseres vastgestelde diagnoses fibromyalgie en depressieve episode matig. In verband hiermee zijn passende beperkingen aangenomen in de FML van 7 oktober 2020. Vanwege de fysieke klachten van eiseres zijn beperkingen aangenomen voor schouderbelastend werk en zwaar fysiek arbeid. Ook is eiseres beperkt geacht op heffen boven schouderniveau, trillingsbelasting op haar arm, zware krachtfuncties met haar arm en/of hand, langdurig gedwongen houdingen of standen met haar arm en tot slot op piekbelastingen. Ten aanzien van de psychische klachten zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken sociaal en persoonlijk functioneren.
7.1.
De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat het UWV de beperkingen van eiseres zoals opgenomen in de FML heeft onderschat. De verzekeringsarts B&B heeft toegelicht dat de door eiseres in beroep ingebrachte medische informatie ziet op na de datum die hier ter beoordeling staat, te weten datum in geding 24 november 2020. Desondanks blijkt uit deze informatie niet dat de lichamelijke beperkingen van eiseres sinds 24 november 2020 zijn verergerd. Zo blijkt uit de informatie van de longarts van 10 december 2020 dat de longfunctie van eiseres sinds 2019 niet is veranderd, dat sprake is van een normaal aspect van hart en longen, dat geen sprake is van een obstructieve of restrictieve longfunctiestoornis en dat de diffussiecapaciteit normaal is. Daarnaast blijkt uit de informatie van de cardioloog van 31 mei 2021 dat blijkens de echocardiografie de hartklachten van eiseres geen cardiale oorzaak hebben. Zo was bij eiseres een goede linkerventrikelfunctie te zien en geen kleplijden. Evenmin geeft het huisartsenjournaal reden voor verdergaande beperkingen. Zo blijkt uit de notitie van de huisarts van 21 april 2021 dat de reumatoloog ook geen verandering heeft geconstateerd na een eerder onderzoek. Voor wat betreft haar klachten aan haar bekken en heupen is dit volgens de verzekeringsarts B&B niet terug te voeren op medisch objectiveerbare gegevens. Ten aanzien van de psychische klachten schrijft de verzekeringsarts B&B dat deze onveranderd zijn gebleven. De psychosociale factoren die herstel zouden belemmeren lijken zelfs verminderd, nu de relatie met haar man is verbeterd. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts B&B volgen. Zelfs al zag de door eiseres in beroep ingebrachte medische informatie op de datum in geding, dan heeft de verzekeringsarts B&B naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat alsnog geen reden was voor het aannemen van verdergaande beperkingen.
7.2.
Verder hebben de verzekeringsartsen van het UWV toegelicht dat zij geen aanleiding zien voor het aannemen van een urenbeperking, omdat eiseres niet voldoet aan de criteria zoals die zijn opgenomen in de standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’. Er is bij eiseres op de datum in geding geen sprake van een stoornis in de energiehuishouding vanwege een ernstige ziekte en ook niet van een verminderde beschikbaarheid vanwege intensieve therapie. Evenmin zijn er medische redenen een urenbeperking aan te nemen uit preventief oogpunt. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze toelichting te twijfelen.
7.3.
Het is de rechtbank duidelijk dat eiseres meer beperkingen ervaart door haar klachten dan het UWV heeft aangenomen. Maar bij een beoordeling als deze wordt geen rekening gehouden met alle – subjectief – ervaren gezondheidsklachten van eiseres. Slechts indien en voor zover klachten zijn terug te voeren op enige, objectief medisch aantoonbare, ziekte of gebrek leidt dit tot het aannemen van beperkingen. Zoals hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank geen reden om te concluderen dat het UWV de (objectiveerbare) klachten van eiseres heeft onderschat.
Arbeidskundig
8. De rechtbank merkt op dat de arbeidsdeskundige in het rapport van 20 oktober 2020 tot de conclusie is gekomen dat er, gelet op de in de FML vermelde beperkingen, functies kunnen worden geselecteerd die leiden tot een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35,28%. In bezwaar laat de arbeidsdeskundige B&B de functie van bestucker conventioneel met SBC-code 267051 vervallen, omdat deze ten onrechte door de arbeidsdeskundige was geselecteerd. Doordat deze functie kwam te vervallen, kreeg de functie met SBC-code: 267051 in bezwaar een hoger uurloon. Naar aanleiding van een heroverweging door de arbeidsdeskundige B&B werd de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 25,95%.
8.1.
Uitgaande van de juistheid van de bij eiseres vastgestelde beperkingen, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de passendheid van de door de arbeidsdeskundige B&B aan de schatting ten grondslag gelegde functies van montagemedewerker (SBC-code: 267051), medewerker post (SBC-code: 315133) en elektrotechnisch medewerker (SBC-code: 267071). De arbeidsdeskundige B&B heeft voldoende gemotiveerd toegelicht dat eiseres in staat is deze functies te verrichten. De belastbaarheid van eiseres wordt in deze functies niet overschreden.
8.2.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat de functie van administratief medewerker (SBC-code: 315133) niet passend voor haar is, verwijst de arbeidsdeskundige B&B in zijn rapport van 28 juni 2021 naar de arbeidsmogelijkhedenlijst en het resultaat functiebeoordeling van 9 februari 2021. Daaruit blijkt dat voor deze functie enkele jaren vmbo-onderwijs zonder diploma wordt vereist en dat eiseres daaraan voldoet nu zij een afgeronde middelbare school diploma in Turkije heeft afgerond. Verder worden er geen ervaringseisen (in vergelijkbare functies) gesteld. Ook is de Nederlandse taal in deze functie geen probleem, omdat volgens de arbeidsdeskundige B&B eiseres ook normaal kan communiceren met het UWV en andere instanties. Daarbij wordt erop gewezen dat eiseres al ruim 30 jaar in Nederland woont en sinds 1999 met haar begrip van de Nederlandse taal op de Nederlandse arbeidsmarkt actief heeft kunnen zijn. Daarnaast vraagt deze functie niet dat eiseres lange teksten dient te schrijven dan wel anderszins met klanten in het Nederlands dient te communiceren. Bovendien is geen bijzondere computervaardigheid in deze functie vereist en kunnen werkzaamheden met de computer op de werkplek zelf aangeleerd worden. De rechtbank kan dit volgen. Aanvullend verwijst de rechtbank hiervoor naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1] Ook merkt de rechtbank op dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat haar met diploma afgeronde middelbare school in Turkije onvoldoende is voor het gevraagde opleidingsniveau in de voor eiseres geselecteerde functies.
8.3.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
Conclusie9. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep ongegrond is. Het UWV heeft naar het oordeel van de rechtbank dus terecht vastgesteld dat eiseres per einde wachttijd 24 november 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
9.1.
Omdat de rechtbank toepassing geeft aan artikel 6:22 van de Awb, ziet zij aanleiding om het UWV te veroordelen tot vergoeding van de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.138,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting met een waarde per punt van € 759,- met wegingsfactor 1). Ook moet het UWV het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.138,50;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. F.B.H. Vermeulen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 18 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Ten aanzien van het hebben van affiniteit met een functie verwijst de rechtbank naar: CRvB 5 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO3280, CRvB 12 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:964, CRvB 27 november 2013, 27 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2593 en CRvB 27 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1152. Ten aanzien van (het vergaren van) de Nederlandse taal verwijst de rechtbank naar: CRvB 24 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:629 en ten aanzien van het computergebruik verwijst de rechtbank naar: CRvB 12 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3969.