ECLI:NL:RBOBR:2022:2288
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de proceshouding van de gemachtigde
In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 10 juni 2022, met zaaknummer 21/279, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Land van Cuijk beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning, die op 31 januari 2021 op € 266.000 is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarop eiser in beroep is gegaan. Tijdens de zitting op 24 mei 2022 heeft eiser nieuwe standpunten gepresenteerd, die niet eerder waren aangevoerd, wat de rechtbank heeft aangemerkt als een tekortkoming in de procesopstelling van de gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning adequaat heeft onderbouwd met vergelijkingsobjecten. Eiser heeft zijn eigen waardestandpunt van € 240.000 niet voldoende onderbouwd, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met de relevante factoren bij de waardebepaling.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van de woning gehandhaafd blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter mr. A.F. Vink, in aanwezigheid van griffier mr. A. Bijleveld.