ECLI:NL:RBOBR:2024:3540

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
23/362-T
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over hoorplicht in WOZ-zaak met bestuurlijke lus

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, uitgesproken op 1 augustus 2024, wordt de heffingsambtenaar van de Samenwerking A2-gemeenten in de gelegenheid gesteld om een geconstateerd gebrek in de uitspraak op bezwaar van 20 december 2022 te herstellen. De zaak betreft de waardering van de woning van eiser, die per waardepeildatum 1 januari 2021 op € 591.000 is vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardering en stelt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, ondanks zijn expliciete verzoek om een hoorzitting. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden, aangezien er een meningsverschil bestaat over de feiten en de waardering van de woning. De rechtbank past de bestuurlijke lus toe, wat inhoudt dat de heffingsambtenaar de gelegenheid krijgt om het gebrek in de besluitvorming te herstellen door eiser alsnog te horen. De heffingsambtenaar moet binnen twee weken na de tussenuitspraak meedelen of hij gebruik maakt van deze gelegenheid en heeft acht weken de tijd om het hoorgesprek te organiseren en de rechtbank te informeren over de uitkomst. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan in afwachting van de reactie van de heffingsambtenaar.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 23/362-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de Samenwerking A2-gemeenten, de heffingsambtenaar

(H.J.M. Venner).

Inleiding

1. Met deze tussenuitspraak stelt de rechtbank de heffingsambtenaar in de gelegenheid om een geconstateerd gebrek in de uitspraak op bezwaar van 20 december 2022 te herstellen.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van eisers woning aan [adres] in [plaats] per waardepeildatum 1 januari 2021 met de beschikking van 25 februari 2022 vastgesteld op € 591.000. De WOZ-beschikking is opgenomen in het aanslagbiljet van dezelfde datum waarbij ook de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het kalenderjaar 2022 is bekend gemaakt.
1.2.
Met de uitspraak op bezwaar van 20 december 2022 heeft de heffingsambtenaar de vastgestelde waarde gehandhaafd.
1.3.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar van 20 december 2022 beroep ingesteld.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 22 februari 2024 en, nadat bleek dat die zitting niet kon doorgaan, op 30 juli 2024. Ook die zitting kon geen doorgang vinden.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser voert in beroep een aantal inhoudelijke gronden aan tegen de (na bezwaar gehandhaafde) WOZ-waarde van zijn woning. Verder stelt hij aan de orde dat de heffingsambtenaar ten onrechte van het horen in de bezwaarfase heeft afgezien, hoewel eiser wel expliciet om een hoorzitting heeft verzocht.
3. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voorafgaand aan het doen van de uitspraak op bezwaar van 20 december 2022 eiser ten onrechte niet heeft gehoord
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
In het belastingrecht geldt – in afwijking van de overige rechtsgebieden binnen het bestuursrecht – als uitgangspunt dat als ten onrechte van een hoorzitting in bezwaar is afgezien de rechtbank de uitspraak op bezwaar moet vernietigen en de zaak naar de heffingsambtenaar moet terugwijzen. De heffingsambtenaar moet dan eiser in de gelegenheid stellen om alsnog te worden gehoord. Daarna moet de heffingsambtenaar vervolgens (opnieuw) uitspraak op bezwaar doen. [1]
3.2.
Een uitzondering op deze hoofdregel doet zich voor als eiser door het niet houden van de hoorzitting niet is benadeeld. Eiser is niet benadeeld als er tussen hem en de heffingsambtenaar geen meningsverschil is over de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan en de heffingsambtenaar ter zake geen beleidsvrijheid heeft. [2] Als zo’n uitzondering zich niet voordoet kan toch van terugwijzing naar de heffingsambtenaar worden afgezien als eiser uitdrukkelijk wenst dat de rechtbank ondanks de schending van de hoorplicht door de heffingsambtenaar het beroep inhoudelijk behandelt. [3]
3.3.
Tot slot is het mogelijk dat de rechtbank de heffingsambtenaar in de gelegenheid stelt om dit gebrek in de besluitvorming binnen een daartoe te stellen termijn te herstellen. Dit wordt een bestuurlijke lus genoemd en die is wettelijk geregeld in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bestuurlijke lus kan – als alternatief voor de in overweging 3.1. genoemde vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de terugwijzing naar de heffingsambtenaar – worden toegepast als de rechter vaststelt dat de heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden. [4]
3.4.
Eiser verzoekt in zijn bezwaarschrift (van 6 april 2022) om zijn bezwaar mondeling te mogen toelichten. De heffingsambtenaar biedt in zijn e-mail van 17 november 2022 aan eiser de mogelijkheid van een schriftelijke hoorzitting. Daarop geeft eiser in zijn brief van 8 december 2022 aan dat wat hem betreft een schriftelijke hoorzitting “niet gelijk staat met een hoorzitting op grond van de Wet algemeen bestuursrecht” (de rechtbank begrijpt: de Awb). In die brief herhaalt eiser zijn verzoek om een mondelinge hoorzitting. Uit de uitspraak op bezwaar blijkt niet dat een hoorzitting heeft plaatsgevonden. Ook staat niet in die uitspraak of zich een van de wettelijke uitzonderingsgronden heeft voorgedaan op grond waarvan de heffingsambtenaar (ondanks het verzoek van eiser om te worden gehoord) van het horen kon afzien. [5]
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar ten onrechte van horen in bezwaar heeft afgezien. Verder is er tussen eiser en de heffingsambtenaar een meningsverschil over de van belang zijnde feiten en de waardering daarvan, zodat de rechtbank alleen al daarom dit niet kan passeren. [6] De rechtbank heeft eiser met een brief van 15 juli 2024 gevraagd of hij desondanks kan instemmen met een inhoudelijke behandeling van het beroep. Eiser heeft per e-mail van 22 juli 2024 aan de rechtbank laten weten dat hij hiermee niet instemt en dat hij alsnog door de heffingsambtenaar wenst te worden gehoord.
3.6.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen om zo de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen om de schending van de hoorplicht te herstellen. Om dit geconstateerde gebrek te herstellen zal de heffingsambtenaar eiser voor een hoorgesprek moeten uitnodigen, waarbij de dag, het tijdstip en de locatie van het hoorgesprek concreet bij de uitnodiging aan eiser worden medegedeeld. [7]
3.7.
De heffingsambtenaar moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
3.8.
Als de heffingsambtenaar gebruik maakt van de hiervoor geboden gelegenheid, dan stelt de rechtbank hem in de gelegenheid om eiser alsnog uit te nodigen voor een hoorgesprek en te horen. Hiervoor stelt de rechtbank de heffingsambtenaar een termijn van acht weken na de datum van de verzending van de tussenuitspraak. De heffingsambtenaar dient vervolgens zo spoedig mogelijk, dat wil in dit geval zeggen uiterlijk binnen acht weken na de datum van de verzending van de tussenuitspraak, de rechtbank te berichten over de volgende punten:
  • of en wanneer het hoorgesprek heeft plaatsgevonden; en zo ja,
  • wat de uitkomst is van het hoorgesprek.
3.9.
Verder wijst de rechtbank erop dat zij nog geen verweerschrift en een eventuele taxatie van de heffingsambtenaar heeft ontvangen. De rechtbank verzoekt de heffingsambtenaar om het verweerschrift en een eventuele taxatie uiterlijk tegelijkertijd met de hiervoor onder 3.8 genoemde informatie aan te leveren.
3.10.
De rechtbank houdt verder iedere beslissing aan in afwachting van nadere berichten van de heffingsambtenaar.

Beslissing

De rechtbank:
  • schorst het onderzoek en heropent het vooronderzoek;
  • draagt de heffingsambtenaar op binnen twee weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
  • stelt de heffingsambtenaar in de gelegenheid om binnen acht weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • verzoekt de heffingsambtenaar om binnen acht weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak een verweerschrift en een eventuele taxatie in te dienen;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. A.F. Vink, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. Kroon, griffier. De tussenuitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Hoge Raad 15 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI3751, Hoge Raad 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:59, en Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:524.
2.Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, Hoge Raad 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:114, en Gerechtshof 's-Hertogenbosch 23 juli 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:2358.
3.Gerechtshof 's-Hertogenbosch 12 juli 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2937.
4.Gerechtshof 's-Hertogenbosch 3 juni 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:1677.
5.Zie: artikel 7:3 van de Awb.
6.Met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
7.Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:524.