In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 11 april 2025, wordt het beroep van een werkgever tegen een loonsanctie van het UWV behandeld. De loonsanctie was opgelegd omdat het UWV meende dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De rechtbank oordeelt dat de werkgever een deugdelijke grond had voor zijn tekortkomingen in de re-integratie, aangezien het UWV ten onrechte had aangenomen dat er geen benutbare mogelijkheden waren voor de werknemer. De werkgever had een deskundigenoordeel aangevraagd, waaruit bleek dat de re-integratie-inspanningen tot dat moment voldoende waren. De rechtbank concludeert dat het UWV de loonsanctie onterecht heeft opgelegd en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank herroept het besluit van het UWV en bepaalt dat de werkgever recht heeft op terugbetaling van het griffierecht en een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank verklaart het beroep tegen de weigering van de bekorting van de loonsanctie niet-ontvankelijk, omdat de werkgever daar geen belang meer bij heeft.