ECLI:NL:RBOBR:2025:2198

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
24/1466
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd door UWV onterecht; werkgever krijgt gelijk in beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 11 april 2025, wordt het beroep van een werkgever tegen een loonsanctie van het UWV behandeld. De loonsanctie was opgelegd omdat het UWV meende dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. De rechtbank oordeelt dat de werkgever een deugdelijke grond had voor zijn tekortkomingen in de re-integratie, aangezien het UWV ten onrechte had aangenomen dat er geen benutbare mogelijkheden waren voor de werknemer. De werkgever had een deskundigenoordeel aangevraagd, waaruit bleek dat de re-integratie-inspanningen tot dat moment voldoende waren. De rechtbank concludeert dat het UWV de loonsanctie onterecht heeft opgelegd en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank herroept het besluit van het UWV en bepaalt dat de werkgever recht heeft op terugbetaling van het griffierecht en een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank verklaart het beroep tegen de weigering van de bekorting van de loonsanctie niet-ontvankelijk, omdat de werkgever daar geen belang meer bij heeft.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/1466

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 april 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , de werkgever

(gemachtigde: [naam] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van de werkgever tegen de aan hem opgelegde loonsanctie en de weigering om de loonsanctie te bekorten.
1.1.
Met het besluit van 6 april 2023 heeft het UWV een loonsanctie aan de werkgever opgelegd, omdat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat dit zonder deugdelijke grond was. Hij moet daarom het loon van zijn werknemer [naam] tot 30 april 2024 doorbetalen. Het verzoek van de werkgever om de loonsanctie te bekorten, heeft het UWV in zijn besluit van 25 september 2023 geweigerd.
1.2.
De werkgever heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 17 januari 2024 is het UWV bij deze besluiten gebleven.
1.3.
De werkgever heeft beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] (directeur bij de werkgever) en [naam] (HR-adviseur bij de werkgever), de gemachtigde van de werkgever en de gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het opleggen van de loonsanctie en de weigering om de loonsanctie te bekorten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die de werkgever heeft aangevoerd.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV de loonsanctie ten onrechte heeft opgelegd. De werkgever krijgt gelijk en het beroep tegen het opleggen van de loonsanctie is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
Gelet op het oordeel van de rechtbank dat de loonsanctie ten onrechte is opgelegd, heeft de werkgever geen belang meer bij het beroep tegen de weigering van de bekorting van de loonsanctie. De rechtbank verklaart het beroep tegen de weigering van de bekorting van de loonsanctie daarom niet-ontvankelijk.
Relevante feiten en omstandigheden
4. De werknemer werkte 37,93 uur per week bij de werkgever als modelleur Tekla Structures. Op 4 mei 2021 heeft hij zich ziek gemeld.
4.1.
De werkgever heeft op 23 juni 2022 een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV of hij als werkgever voldoende re-integratie-inspanningen verricht. Bij brief van 27 juli 2022 heeft het UWV aan de werkgever meegedeeld dat de re-integratie-inspanningen tot nu voldoende zijn geweest.
4.2.
Op 28 januari 2023 heeft de werknemer bij het UWV een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering. [1]
Standpunten van partijen
5. De werkgever is van mening dat hij geen aanleiding had om na het deskundigenoordeel de re-integratie op te starten. In het door hem ontvangen deskundigenoordeel stond namelijk dat het UWV de visie van de bedrijfsarts bevestigt dat de werknemer ‘geen benutbare mogelijkheden’ had en dat er daarom geen re-integratie mogelijk is. Hij was niet op de hoogte van het standpunt van de verzekeringsarts in de medische rapportage bij het deskundigenoordeel dat er toekomstgericht gestart zou moeten worden qua uren. Deze medische rapportage is niet door zijn arbodienst of door hem ontvangen. Er heeft enkel telefonisch contact plaatsgevonden tussen zijn bedrijfsarts en de verzekeringsarts. Er was sprake van een verschil van inzicht tussen de verzekeringsarts en de bedrijfsarts. Tijdens dit gesprek is volgens de werkgever afgesproken dat de verzekeringsarts haar bevindingen op zou nemen in het deskundigenoordeel. De verzekeringsarts heeft vervolgens nagelaten haar conclusie te delen. De werkgever had graag contact onderhouden met de werknemer, maar alle deskundigen, diverse bedrijfsartsen, de huisarts en de arbeidsdeskundigen, hebben aangegeven dat dit niet mogelijk was. De bedrijfsarts heeft zowel voor als na het door de werkgever aangevraagde deskundigenoordeel gesteld dat er bij de werknemer sprake is van marginale mogelijkheden en dat werken nog niet aan de orde is. Ook uit het dagverhaal van de werknemer blijkt dat deze niet inzetbaar was. De werkgever doet een beroep op uitspraken van rechtbanken waarin is geoordeeld dat in beginsel het afgaan op een onjuist advies van de bedrijfsarts voor rekening en risico komt van de werkgever, tenzij van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd te twijfelen aan de adviezen van de bedrijfsarts. [2] Ook stelt de werkgever dat het onderzoek van het UWV onzorgvuldig is, omdat er geen medische informatie is opgevraagd bij de behandelaren van de werknemer.
5.1.
Het UWV stelt dat het deskundigenoordeel een momentopname is en een oordeel geeft over de re-integratie-inspanningen tot 26 juli 2022. In het kader van die beoordeling heeft de verzekeringsarts telefonisch contact gehad met de bedrijfsarts. Tijdens dit overleg heeft de verzekeringsarts aangegeven dat er met het oog op de toekomst opbouw in uren moet plaatsvinden. Dit is echter niet gebeurd. De verzekeringsarts komt daarom tot de conclusie dat ten onrechte is vastgehouden aan de situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’, terwijl de werknemer niet voldoet aan de voorwaarden daarvoor, zoals die zijn opgenomen in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit). Vanaf het deskundigenoordeel van 26 juli 2022 was het mogelijk om de arbeidsmogelijkheden van de werknemer nader te onderzoeken. Dit is niet gebeurd en daarom zijn er mogelijk re-integratie kansen gemist. Een werkgever blijft verantwoordelijk voor de re-integratie van een werknemer. Dat de bedrijfsarts een conclusie van een verzekeringsarts niet heeft gedeeld, moet ook voor risico van de werkgever blijven. Het opvragen van medische informatie was niet nodig, omdat deze al in het dossier zat. Bovendien was de werknemer op dat moment niet meer onder medische behandeling.
Toetsingskader
6. De toepasselijke wettelijke regels en beleidsregels staan in de bijlage bij deze uitspraak.
De overwegingen van de rechtbank
Onvoldoende re-integratie-inspanningen
7. Niet in geschil is dat in dit geval geen sprake is van een bevredigend re-integratieresultaat en dat het UWV daarom de re-integratie-inspanningen moest beoordelen.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV aannemelijk heeft gemaakt dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, omdat de bedrijfsarts is uitgegaan van een onjuiste belastbaarheid van de werknemer. De verzekeringsarts Bezwaar & Beroep (B&B) heeft zorgvuldig onderzoek gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank was er geen indicatie om nadere medische informatie op te vragen. Hij heeft ook voldoende gemotiveerd dat niet is voldaan aan de criteria van ‘geen benutbare mogelijkheden’ in het Schattingsbesluit. In de standpunten van de werkgever ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan deze motivering. De bedrijfsarts is dus ten onrechte tot de conclusie gekomen dat bij de werknemer sprake was van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’. Daardoor zijn de arbeidsmogelijkheden van de werknemer ten onrechte niet onderzocht. De rechtbank kan dan ook de conclusie van de arbeidsdeskundige van het UWV volgen dat de werkgever daarom mogelijk re-integratiekansen heeft gemist.
Deugdelijke grond voor de tekortkomingen
8. De rechtbank is echter van oordeel dat sprake is van een deugdelijke grond voor de tekortkomingen in de re-integratie. Het UWV heeft daarom ten onrechte de loonsanctie opgelegd. De rechtbank overweegt het volgende.
8.1.
Een werkgever mag in beginsel uitgaan van de juistheid van een deskundigenoordeel als een bevestigend antwoord is verkregen op de vraag of de re-integratie-inspanningen van de werkgever en de werknemer tot op dat moment voldoende zijn geweest. [3]
8.2.
In dit geval had de werkgever twijfels over het handelen van de bedrijfsarts. Hij vond namelijk dat de werknemer wel benutbare mogelijkheden had en re-integratie-inspanningen kon verrichten. Het was bij het UWV bekend dat vanwege dit verschil van mening het deskundigenoordeel door de werkgever was aangevraagd. Het UWV heeft vervolgens in het deskundigenoordeel de visie van de bedrijfsarts bevestigd dat sprake was van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’. Er konden daarom geen re-integratieactiviteiten van de werkgever worden verwacht en de re-integratie-inspanningen werden op dat moment als voldoende beoordeeld. Dit oordeel staat expliciet en zonder voorbehoud benoemd in de aan de werkgever toegestuurde brief van 27 juli 2022 en de daarbij gevoegde rapportage van de arbeidsdeskundige van 26 juli 2022. Bovendien werd de werkgever in deze brief geadviseerd om het oordeel te gebruiken bij de verdere re-integratie. Op basis hiervan kon de werkgever ervan uitgaan dat de sociaal-medische beoordeling van de bedrijfsarts juist was, bij verdere re-integratie kon worden gebruikt en enkel bij gewijzigde omstandigheden hoefde te worden aangepast.
8.3.
Tijdens de zitting heeft het UWV toegelicht dat de werknemer tijdens het deskundigenoordeel strikt genomen niet voldeed aan de criteria voor een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’, zoals de bedrijfsarts had aangenomen. Desondanks was de verzekeringsarts hiermee akkoord gegaan om de werknemer voldoende tijd voor herstel te geven. De rechtbank is van oordeel dat het UWV door akkoord te gaan met de sociaal-medische beoordeling van de bedrijfsarts ten onrechte bij de werkgever de indruk heeft gewekt dat deze beoordeling correct was en bij een gelijkblijvende medische situatie kon worden gehanteerd. De werkgever is daarvan dan ook uitgegaan en had vanwege de stabiele medische situatie van de werknemer geen aanleiding om de re-integratie bij te sturen. De rechtbank wijst er daarbij op dat in de medische rapportage van 27 december 2023 door de verzekeringsarts B&B wordt bevestigd dat de medische toestand van de werknemer na het deskundigenoordeel ongewijzigd bleef. Het kan de werkgever daarom niet verweten worden dat hij bij gelijkblijvende omstandigheden de re-integratie niet heeft opgestart.
8.4.
Het standpunt van het UWV dat de verzekeringsarts van het UWV in een telefoongesprek met de bedrijfsarts op 26 juli 2022 heeft gezegd dat de re-integratie toekomstgericht gestart moest worden en opgebouwd qua uren, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat de medische rapportage van de verzekeringsarts van 26 juli 2022 waarin deze conclusie summier is weergegeven, niet is toegezonden aan de bedrijfsarts.

Conclusie en gevolgen

9. Uit het voorgaande volgt dat de loonsanctie niet in stand kan blijven. De overige beroepsgronden van de werkgever tegen het loonsanctiebesluit hoeven daarom niet te worden besproken. De rechtbank verklaart het beroep tegen het opleggen van de loonsanctie gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op het opleggen van de loonsanctie. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit van 6 april 2023 herroepen. Vervolgens zal de rechtbank bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. De werkgever heeft geen belang meer bij het beroep tegen de weigering van de bekorting van de loonsanctie. De rechtbank verklaart het beroep tegen de weigering van de bekorting van de loonsanctie daarom niet-ontvankelijk.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt de werkgever het griffierecht terug. Ook krijgt hij een vergoeding van zijn proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108,-. Voor de kosten in beroep gaat het om 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1. Voor de gemaakte kosten in bezwaar gaat het om 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 647,- en wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het opleggen van de loonsanctie gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op het opleggen van de loonsanctie;
  • herroept het primaire besluit van 6 april 2023;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaatst treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de weigering van de bekorting van de loonsanctie;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 371,- te betalen aan de werkgever;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van de werkgever van € 3.108,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Rinzema, voorzitter, en mr. G. de Jong en mr. Y.S. Klerk, leden, in aanwezigheid van mr. M.E.A. Schokker-Stadhouders, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2025.
De griffier is buiten staat om deze
uitspraak te ondertekenen.
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 25 Reïntegratieverplichtingen en verplichte loondoorbetaling werkgever
(…)
9. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen kan herstellen. (…)
Artikel 65. Reïntegratieverslag bij aanvraag
De aanvraag voor een uitkering op grond van deze wet gaat vergezeld van een reïntegratieverslag als bedoeld in artikel 25, derde lid. De eerste zin is niet van toepassing voorzover artikel 26, eerste lid, toepassing vindt. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de verzekerde dan wel de eigenrisicodrager, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Ziektewet en de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van die wet, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden in redelijkheid hebben kunnen komen tot de reïntegratie-inspanningen, die zijn verricht.
Beleidsregels beoordelingskader poortwachter
Bijlage
Kader voor inzet en beoordeling van re-integratie-inspanningen
Welke inspanningen worden van werkgever en werknemer verlangd? Hoe toetst het UWV?
(…)
3. Uitgangspunten beoordeling
Redelijkheid
Van werkgever en werknemer wordt verwacht dat zij al het mogelijke doen met het oog op de re-integratie. Dit uiteraard binnen de grenzen van de redelijkheid. Artikel 65 Wet WIA bepaalt dat het UWV achteraf beoordeelt of werkgever en werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn. (…)
Het resultaat staat voorop
Bij de beoordeling door het UWV van de geleverde re-integratie-inspanningen staat het bereikte resultaat voorop. Dat resultaat hoeft niet optimaal te zijn. Een bevredigend resultaat is voldoende. Er is dan immers voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. (…)
Is geen bevredigend resultaat behaald dan zal het UWV beoordelen of er door werkgever en door werknemer in de eerste twee ziektejaren voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht.
(…)
Geen bevredigend resultaat maar wel voldoende re-integratie-inspanningen of een deugdelijke grond
Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat bereikt is maar het UWV de inspanningen van de werkgever op basis van dit beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het UWV de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft.
(…)
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 2 De arbeidsongeschiktheidsbeoordeling
(…)
5. Benutbare mogelijkheden als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid zijn alleen dan niet aanwezig indien:
a. betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
b. betrokkene bedlegerig is;
c. betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
d. betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
(…)

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.De werkgever verwijst bijvoorbeeld naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 februari 2022, ECLI:NL:RBOBR:2022:415.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 22 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2429.