ECLI:NL:RBOBR:2025:5467

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
11291605 \ EL EXPL 24-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomst tussen eiser en Dexia

In deze zaak heeft de kantonrechter te 's-Hertogenbosch op 7 augustus 2025 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, en Dexia Nederland B.V. De zaak betreft een effectenleaseovereenkomst die eiser in het verleden heeft afgesloten met Dexia, waarbij eiser stelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door hem als klant te accepteren, terwijl de tussenpersoon die hem adviseerde geen vergunning had. Eiser vordert onder andere schadevergoeding en een verklaring voor recht dat de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is. De rechtbank oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en dat eiser schade heeft geleden. De vorderingen van eiser worden toegewezen, inclusief een veroordeling van Dexia tot betaling van een schadevergoeding van € 16.097,57, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast wordt Dexia veroordeeld om binnen veertien dagen het Bureau Kredietregistratie te informeren dat eiser geen verplichtingen meer heeft uit de leaseovereenkomsten, op straffe van een dwangsom. De vorderingen van Dexia in reconventie worden afgewezen. De proceskosten worden aan Dexia opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 11291605 \ EL EXPL 24-14
Vonnis van 7 augustus 2025
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie in de hoofdzaak,
verwerende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie in de hoofdzaak,
eisende partij in reconventie in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: Dexia,
gemachtigde: USG Legal Professionals.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de incidentele vordering ex artikel 843a tevens houdende de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
- de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in het verleden de volgende leaseovereenkomst gesloten met de rechtsvoorgangster van Dexia:
2.2.
Deze effectenleaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) had een looptijd van 240 maanden. Op grond van deze overeenkomst moest [eiser] tijdens de looptijd een bedrag voldoen van € 453,45 per maand. De leasesom bestaat uit het totaal van de aankoopbedragen van de aandelen/effecten vermeerderd met rente. [eiser] heeft diverse bedragen ingelegd.
2.3.
De overeenkomst is in 2006 door Dexia beëindigd, omdat [eiser] in gebreke bleef de overeengekomen maandbetalingen te voldoen.
2.4.
Dexia heeft vervolgens een eindafrekening opgesteld waaruit blijkt dat [eiser] aan deze overeenkomst een restschuld heeft overgehouden van in totaal een bedrag van € 10.184,17.
2.5.
Bij brief van 11 april 2006 heeft de gemachtigde van [eiser] aan Dexia geschreven dat [eiser] zich beroept op de nietigheid van de hiervoor genoemde effectenleaseovereenkomst en deze overeenkomst voor zover nodig wordt vernietigd c.q. ontbonden op grond van (onder meer) een onrechtmatige daad.
2.6.
Bij brief van 8 juli 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] , onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2016 [1] , Dexia verzocht om al hetgeen onverschuldigd is betaald, vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten (terug) te betalen.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie en het incident

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het (voorwaardelijke) incident:
- Dexia ex artikel 843a Rv zal veroordelen het aanvraagformulier en haar versie van de ondertekende overeenkomst aan [eiser] te verstrekken,
in de hoofdzaak:
- voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
- voor recht zal verklaren dat [eiser] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van Dexia en Dexia gehouden is die schade te vergoeden,
- Dexia zal veroordelen om binnen twee weken na betekening van het vonnis te be-werkstelligen dat de registratie van [eiser] bij het Bureau Kredietregistratie in Tiel wordt doorgehaald en dat de aan die registratie gekoppelde achterstandscodering ongedaan wordt gemaakt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat Dexia daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,00,
- Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
- voor recht zal verklaren dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
- Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] met rente,
- Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Dexia concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure. Haar verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
- [eiser] ex artikel 843a Rv zal veroordelen om aan Dexia een afschrift te verstrekken van het intakeformulier waar de door Leaseproces namens [eiser] in deze procedure ingenomen feitelijke stellingen aan zijn ontleend,
in de hoofdzaak:
- [eiser] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.906,02, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 september 2006,
- voor recht zal verklaren dat Dexia niets meer aan [eiser] verschuldigd is uit hoofde van de overeenkomst onder nummer [nummer 1] ,
- [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak en in het incident

Algemeen
4.1.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend [2] . Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
Verjaring
4.4.
Voor zover Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] inmiddels is verjaard, wordt dit verweer niet gevolgd. In de jurisprudentie zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op de verjaring [3] . Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigden van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
Tussenpersoon
4.5.
[eiser] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon [A] . Tussen partijen is niet in geschil dat deze tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In de prejudiciële beslissing van 10 juni 2022 [4] heeft de Hoge Raad uitgelegd in welke gevallen Dexia heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999 (dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995). Daarvan is volgens de Hoge Raad sprake als de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon (zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning), tevens – naar Dexia wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven. Dexia stelt dat het gegeven beleggingsadvies naar het destijds geldende Europese recht niet vergunningplichtig was. In het vonnis van de rechtbank Overijssel van 22 juni 2021 [5] , dat heeft geleid tot de hiervoor genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 juni 2022, heeft de rechtbank toegelicht, onder verwijzing naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 oktober 2019 [6] , dat en waarom geen sprake is van strijd met het toepasselijke Europese recht. Er is geen reden om thans anders te oordelen. De Hoge Raad heeft, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer ook als dat onder omstandigheden als een ‘verkooppraatje’ kan worden gekarakteriseerd.
4.6.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had of behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] als de partij die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn.
Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is, weegt mee dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.7.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[eiser] had [A] telefonisch benaderd voor het inwinnen van
financieel advies. [eiser] gaf aan op zoek te zijn naar financieel advies over zijn hypothecaire lening. De medewerker van [A] stelde voor om een afspraak te maken voor een kantoorbezoek om de financiële situatie van [eiser] door te nemen met een financieel adviseur van [A] . [eiser] heeft hiermee ingestemd. [eiser] is meerdere keren langsgegaan bij [A] op kantoor. Bij de kantoorbezoeken waren zowel [eiser] als zijn echtgenote aanwezig.
Tijdens het eerste gesprek heeft de adviseur van [A] geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser] . Zo is met de adviseur gesproken over de bestaande hypothecaire lening en de maandlasten van [eiser] . Daarnaast is met de adviseur gesproken over de wens van [eiser] om zijn hypothecaire lening af te lossen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om dit doel te bereiken en dat hij hier een geschikt product voor wist.
De adviseur adviseerde [eiser] om een Capital Effect product van Bank Labouchere af te
sluiten. [eiser] diende hiervoor de overwaarde op zijn woning op te nemen middels het ophogen en oversluiten van zijn hypothecaire lening en deze aan te wenden voor de vooruitbetaling van ongeveer NLG 48.000,- van het Capital Effect product. Volgens de adviseur zou [eiser] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [eiser] zijn hypothecaire lening zou kunnen aflossen. De adviseur hield [eiser] voor dat dit kon tegen dezelfde maandlasten, ondanks dat de hypothecaire lening zou worden verhoogd.
De adviseur gaf aan dat [eiser] middels het Capital Effect zijn hypothecaire lening zou kunnen aflossen. De hypothecaire lening zou worden verhoogd maar de rente van de hypothecaire lening zou worden verlaagd waardoor de maandlasten hetzelfde zouden blijven. De adviseur adviseerde [eiser] om zijn hypothecaire lening over te sluiten en te verhogen naar een bedrag van NLG 235.000,-. Het honorarium van de notaris hoefde [eiser] niet te betalen, waardoor een bedrag van ruim NLG 48.000,- uit de hypotheek zou vrijkomen. De adviseur adviseerde [eiser] om vervolgens het vrijgekomen bedrag van ruim NLG 48.000,- aan te wenden voor de vooruitbetaling van het Capital Effect product. Het overige deel van de nieuwe hypothecaire lening was bestemd om de oude hypothecaire lening en krediet af te lossen en voor de hypotheekkosten. Volgens de adviseur zou het Capital Effect product na vijf jaar een aanzienlijk vermogen opleveren, waarmee [eiser] de hypothecaire lening kon aflossen.
De adviseur heeft [eiser] bijgestaan in het oversluiten van zijn hypothecaire lening. [eiser] heeft conform het advies van de adviseur zijn hypothecaire lening overgesloten en verhoogd bij AMEV Woning Hypotheken voor een bedrag van NLG 235.000,-. De adviseur heeft de taxatie verzorgd en de aanvraag voor de hypotheek in gang gezet.
De aanvraag voor het Capital Effect is door de adviseur in orde gemaakt en de uiteindelijke
overeenkomst is tijdens een opvolgende kantoorbezoek ondertekend. [eiser] heeft conform het advies van de adviseur een Capital Effect overeenkomst afgesloten met een vooruitbetaling van NLG 47.965,07. Voor de vooruitbetaling heeft [eiser] zijn hypothecaire lening aangewend.
4.8.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 22 maart 2001 met contractnummer [nummer 1] , voorzien van het adviseursnummer: [nummer 2] - [A] ;
- de hypotheekofferte van 5 april 2001;
- de nota van afrekening van Van Susante & Wösten Notarissen van 1 juni 2001;
- een kopie van een uittreksel van de KvK van [A] met als beschrijving van de werkzaamheden ‘
Bemiddelen bij het afsluiten van hypotheken, verzekeringen, financieringen, beleggingen, inde ruimste zin des woords.’ en ‘
Het drijven van een of meer ondernemingen op het gebied van assurantiebemiddeling en financiële advisering (waaronder met name begrepen de advisering op het gebied van
hypothecaire geldleningen)
4.9.
Met deze feitelijke uiteenzetting en de overlegging van de overeenkomst met daarop het ATP-nummer, heeft [eiser] voldoende onderbouwd gesteld dat sprake is geweest van vergunningplichtige advisering. Hoewel [eiser] Dexia heeft verzocht om het aanvraagformulier en haar versie van de overeenkomst in het geding te brengen, heeft Dexia aan dit verzoek geen gehoor gegeven, zodat [eiser] niet in staat is gesteld zijn stelling met dit stuk zo mogelijk nader te onderbouwen. Dexia heeft de door [eiser] geschetste gang van zaken slechts in algemene termen betwist. Dexia had echter meer concreet moeten maken dat en waarom volgens haar destijds geen sprake is geweest van advisering. Zo had Dexia moeten uiteenzetten op welke wijze de overeenkomst in haar visie tot stand was gekomen. Dexia heeft weliswaar erop gewezen dat zij op geen enkele wijze betrokken is geweest bij het contact tussen [eiser] en de adviseur van de tussenpersoon, maar dat kan Dexia niet baten. Voor zover Dexia daardoor in bewijsnood is, komt dat voor haar rekening en risico. Niet alleen had zij zoals hiervoor is overwogen eerder bewijs kunnen verzamelen maar daarbij komt dat Dexia destijds ervan heeft afgezien om eigen voorlichting te geven aan potentiële klanten en gebruik heeft gemaakt van deze tussenpersoon voor de afzet van haar producten. Dit terwijl het voor haar als aan toezicht onderworpen effecteninstelling verboden was om van die tussenpersoon cliënten aan te nemen aan wie adviezen waren verstrekt. Het had op haar weg gelegen om daarop controle uit te oefenen en ervoor te zorgen dat zij wel over concrete informatie beschikte over de totstandkoming van een contract en de daarbij betrokken (medewerker van de) tussenpersoon [7] . Daarom wordt uitgegaan van de juistheid van de door [eiser] geschetste gang van zaken nu Dexia deze onvoldoende heeft weersproken. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
Wetenschap Dexia
4.10.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. Uit diverse uitspraken volgt dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven [8] . Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had het op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van de overeenkomst met [eiser] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.
Aansprakelijkheid Dexia
4.11.
Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot de schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft [9] . Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
Vorderingen van [eiser]
4.12.
De door [eiser] gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar hem tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat. De verklaring voor recht dat de restschuld niet verschuldigd is zal eveneens worden toegewezen. Verder zal Dexia – voor het geval zij met betrekking tot [eiser] een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven – worden veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eiser] geen verplichtingen uit de overeenkomsten meer heeft. De daaraan te verbinden dwangsom wordt bepaald op € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00.
4.13.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. De voor vergoeding in aanmerking komende schade bestaat uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) en het niet vergoede gedeelte van de (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk ontvangen dividenduitkeringen en fiscale voordelen. Een en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 [10] . De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in de arresten van de hoge Raad van respectievelijk 1 mei 2015 en 3 februari 2017 [11] .
4.14.
[eiser] meent dat zijn schade als volgt berekend dient te worden:
4.15.
Dexia heeft deze berekening niet betwist, zodat de kantonrechter zal uitgaan van dit bedrag. Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
de voorwaardelijke incidentele vordering van [eiser]
4.17.
[eiser] vordert Dexia op te dragen om een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier en de bij Dexia in bezit zijnde ondertekende overeenkomst. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij deze stukken in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.
De incidentele vordering van Dexia(
afgifte intakeformulier)
4.18.
Dexia vordert dat [eiser] wordt veroordeeld het intakeformulier van zijn gemachtigde aan Dexia te verstrekken. Met ingang van 1 januari 2025 is artikel 843a Rv in gewijzigde vorm verplaatst naar artikel 194 e.v. Rv. Vanwege het overgangsrecht is in deze zaak artikel 843a Rv (oud) nog van toepassing. Een zogenoemde “exhibitievordering” komt in beginsel voor toewijzing in aanmerking als is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv (oud) voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden:
- degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben,
- het moet gaan om bepaalde bescheiden,
- aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.19.
Daargelaten de vraag of aan deze vereisten is voldaan, oordeelt de kantonrechter dat op grond van het derde en vierde lid van artikel 843a Rv (oud) geen inzage van het intakeformulier verlangd kan worden. In het derde lid van artikel 843a Rv (oud) is, kortgezegd, bepaald dat beoefenaren van vertrouwensberoepen ter zake van hetgeen hen in hun hoedanigheid is toevertrouwd niet gehouden zijn om aan de exhibitievordering te voldoen. In beginsel betreft dit alle met de beroepsbeoefenaar gewisselde stukken en is het aan de beroepsbeoefenaar om te bepalen of die informatie hem in zijn hoedanigheid zijn toevertrouwd. Er is dus bij hoge uitzondering ruimte om van de beroepsbeoefenaar te verlangen dat hij zich niet op zijn verschoningsrecht beroept. Ook van [eiser] als cliënt van de beroepsbeoefenaar kan (ervan uitgaande dat [eiser] , althans zijn gemachtigde, in het bezit is van het intakeformulier) geen inzage worden verlangd omdat gewichtige redenen als bedoeld in het vierde lid van artikel 843a Rv (oud), zich daartegen verzetten. Dexia wil kennelijk weten welke gegevens [eiser] destijds aan Leaseproces heeft verstrekt en vervolgens in het dossier van Leaseproces terecht zijn gekomen. Het verstrekken van informatie aan een rechtsbijstandverlener over een geschil door middel van een gesprek of een intake- of vragenformulier dient onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Daarvan is geen sprake meer als een rechtzoekende er rekening mee moet houden dat de aan zijn rechtsbijstandverlener verstrekte gegevens, via een toegewezen exhibitievordering, bij zijn wederpartij terecht kunnen komen. Het is van groot belang dat het vertrouwelijke karakter van de informatie-uitwisseling tussen de rechtzoekende en diens rechtsbijstandverlener blijft bestaan. Al met al oordeelt de kantonrechter dat de incidentele vordering van Dexia moet worden afgewezen.
4.20.
De proceskosten van dit incident komen voor rekening van Dexia omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 82,00.
Vorderingen Dexia
4.21.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
Proceskosten
4.22.
Omdat [eiser] inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiser] gevallen. Omdat het partijdebat in reconventie is samengevallen met het debat in conventie worden de kosten in reconventie tot op heden begroot op nihil. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 × tarief € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.169,97
4.23.
De gevorderde rente over de proceskosten zal als na te melden worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
in de incidenten
in het voorwaardelijke incident ex. artikel 843a Rv van [eiser]
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten,
in het incident ex. artikel 843a Rv van Dexia
5.3.
wijst de vordering af,
5.4.
veroordeelt Dexia in proceskosten van [eiser] , tot op heden begroot op € 82,00,
in de hoofdzaak
in conventie
5.5.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door hem als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.6.
verklaart voor recht dat de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
5.7.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 16.097,57 ter zake de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover, een en ander zoals weergegeven in r.o. 4.13.,
5.8.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 1.169,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.9.
veroordeelt Dexia in de wettelijke rente over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.10.
veroordeelt Dexia – voor het geval Dexia met betrekking tot [eiser] een A-codering aan het BKR heeft doorgegeven – om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het Bureau Kredietregistratie te Tiel te berichten dat [eiser] geen verplichtingen uit de leaseovereenkomsten meer heeft, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 voor elke dag dat Dexia niet aan deze veroordeling voldoet tot een maximum van € 10.000,00,
5.11.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.13.
wijst de vorderingen af,
5.14.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2025.

Voetnoten

1.Beckers/Dexia, ECLI:NL:HR:2016:2012
2.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).
3.zie onder meer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 3 november 2020 ECLI:NL:GHARL: 2020:8992, gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:1462 en gerechtshof Den Bosch 10 januari 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:23.
4.ECLI :NL:HR:2022:862
7.Vergelijk gerechtshof Arnhem Leeuwarden 16 mei 2023 ECLI:NL:GHARL:2023:4177.
8.Zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:882.
9.Hoge Raad 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7.
11.ECLI:NL: HR:2015:1198 en ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3.