ECLI:NL:RBOBR:2025:561

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
4 februari 2025
Zaaknummer
24/4231
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen sluiting bedrijfspand wegens aangetroffen hennepkwekerij

Op 5 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, een groothandel in marmer, een voorlopige voorziening vroeg tegen de sluiting van haar bedrijfspand. De burgemeester van Valkenswaard had op basis van artikel 13b van de Opiumwet besloten het pand voor zes maanden te sluiten, omdat er een verborgen hennepkwekerij met 1300 hennepplanten was aangetroffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting van het pand noodzakelijk was, maar dat de sluiting van de showroom en het magazijn niet evenwichtig was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de sluiting van de showroom en het magazijn werd geschorst. De burgemeester moet het griffierecht en proceskosten aan verzoekster vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/4231

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 februari 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] ., uit [vestigingsplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. Y. Quint)
en

de burgemeester van Valkenswaard, de burgemeester

(gemachtigde: G.M. van Gerven).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de sluiting van het bedrijfspand, gelegen aan de [adres] in [vestigingsplaats] (het bedrijfspand), voor de duur van zes maanden.
1.1.
Met het bestreden besluit van 7 november 2024 heeft de burgemeester aan verzoekster voornoemde last onder bestuursdwang opgelegd en bepaald dat het pand wordt gesloten met ingang van 14 november 2024 om 10.00 uur en gedurende zes maanden gesloten blijft tot en met donderdag 15 mei 2025 tot 10.00 uur.
1.2.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt
.Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter van deze rechtbank gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Verzoekster heeft nadere (financiële) stukken ingediend.
1.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en zijn kantoorgenoot, mr. P.E. van Zon, de heren [naam] . en [naam] , bestuurders van verzoekster en de gemachtigde van de burgemeester.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster exploiteert een groothandel in onder meer de in- en verkoop en import van marmer en andere natuursteensoorten vanuit onder andere Turkije. Verder voert zij bouwprojecten op het gebied van marmer uit. Verzoekster is eigenaar van het bedrijfspand.
2.1.
Op 8 oktober 2024 heeft de politie het bedrijfspand doorzocht. De politie heeft naar aanleiding hiervan op 4 november 2024 een bestuurlijke rapportage opgemaakt. Hierin staat - onder meer - het volgende:
“In het pand aan de [adres] [vestigingsplaats] is op 8 oktober 2024 een verborgen hennepkwekerij met 1300 planten aangetroffen. De aanwezige opsporingsambtenaren konden ambtshalve vaststellen dat de aangetroffen kwekerij in werking was. Tevens hebben zij vastgesteld dat er aanwijzingen zijn om aan te nemen dat er eerdere oogsten hebben plaatsgevonden in het pand.
De hennepplanten (1300), henneptoppen en benodigde goederen voor een hennepkwekerij werden in beslag genomen.
De stroomvoorziening is direct onderzocht door een fraude-inspecteur van netwerkbeheerder Enexis. Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij illegaal werd afgenomen.”
2.2.
Op 8 oktober 2024 heeft een toezichthouder van de gemeente Valkenswaard een controlebezoek uitgevoerd naar aanleiding van de door de politie aangetroffen hennepkwekerij. De toezichthouder heeft naar aanleiding hiervan op 8 oktober 2024 een controlerapport opgemaakt. Hierin staat onder meer het volgende:
“Ter plaatse was een hennepkwekerij aangetroffen door de politie. De politie gaf hierbij aan dat het vermoedelijk om ommenabij de 1300 planten ging. Ik heb de hennepkwekerij ook zelf waargenomen. In bijlage 3 zijn foto’s toegevoegd van de ontmantelde hennepkwekerij. De politie gaf daarnaast aan dat er een (illegale) woning was aangetroffen in het pand. Ze weten niet wie de bewoner was. De politie vertelde dat er een “Duitse man” op het perceel aanwezig was en dat hij verklaart heeft “hier onlangs geslapen te hebben” of woorden van gelijke strekking.”
2.3.
De burgemeester heeft bij brief van 10 oktober 2024 aan verzoekster laten weten voornemens te zijn het bedrijfspand voor de duur van zes maanden te sluiten. Verzoekster heeft bij e-mail van 15 oktober 2024 haar zienswijze tegen het voornemen kenbaar gemaakt.
2.4.
In het bestreden besluit heeft de burgemeester besloten om op grond van artikel 13b van de Opiumwet en de Beleidsregel bestuurlijke handhaving van artikel 13b van de Opiumwet (Damoclesbeleid) het bedrijfspand voor de duur van zes maanden te sluiten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
De voor de beoordeling belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
4.1.
Verzoekster voert aan dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat haar belang bedrijfseconomisch is en daarmee ook persoonlijk. Verzoekster kan aanzienlijk minder omzet genereren, omdat er geen toegang is tot een groot gedeelte van de (bedrijfs)voorraad en omdat het niet mogelijk is om klanten te kunnen demonstreren wat mogelijk is met de verwerking van steen. De prognose voor het voortbestaan van de onderneming is dramatisch. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoekster het financieel jaarverslag van 2022 overgelegd, alsmede de balans/winst- en verliesrekening over de jaren 2023 en 2023. Verder wijst verzoekster erop dat de machines die in de gesloten ruimte staan door langdurige stilstand beschadigd kunnen raken. Verzoekster heeft er een groot (financieel) belang bij om de machines operationeel in te kunnen zetten.
4.2.
Volgens de burgemeester is er geen sprake van een spoedeisend belang. Hij heeft met de financiële belangen van verzoekster rekening gehouden door de werkplaats (in het pand) open te laten. Verder wijst de burgemeester erop dat het terrein achter het pand - via de grote poort aan de rechterzijde van het pand - bereikbaar blijft. Verzoekster kan (dus) klanten ontvangen en werkzaamheden verrichten in de werkplaats, aldus de burgemeester.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het vaste rechtspraak [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is dat een financieel belang in de regel op zichzelf onvoldoende reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Een spoedeisend belang kan echter wel worden aangenomen, als aannemelijk is dat de betrokken onderneming in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Daarvan kan sprake zijn als de continuïteit van de bedrijfsvoering in gevaar komt als geen voorlopige voorziening wordt getroffen.
4.4.
De voorzieningenrechter stelt verder vast dat het pand verschillende ruimtes bevat, waaronder de – opengelaten – werkplaats, een showroom/magazijn, een (illegale) woning en de ruimte waarin de hennepkwekerij is aangetroffen. Niet in geschil is dat verzoekster ten behoeve van haar onderneming de werkplaats en de showroom/het magazijn gebruikt. Verzoekster heeft over de showroom/het magazijn verklaard dat in die ruimte marmeren platen staan opgeslagen om aan potentiële klanten te tonen. Door sluiting van die ruimte is het niet mogelijk om nieuwe projecten binnen te halen, aldus verzoekster. Die verklaring acht de voorzieningenrechter voorshands aannemelijk. In reactie op de stelling van de burgemeester dat verzoekster uit de lopende projecten nog inkomsten kan genereren, heeft verzoekster ter zitting verklaard dat die projecten grotendeels al zijn (aan)betaald en dat de afbetalingen van die projecten de onderneming niet boven water kunnen houden. Ook die verklaring acht de voorzieningenrechter voorshands aannemelijk. Bij de beoordeling van verzoeksters verklaringen heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat verzoekster met financiële stukken heeft onderbouwd dat in de maanden november en december 2024, waarin het bedrijfspand daadwerkelijk is gesloten, sprake is van een negatief verschil van € 160.000,- ten opzichte van die maanden in 2023. Daar waar in november 2023 werd afgesloten met een eindsaldo van € 14.675,85 was het eindsaldo in november 2024 van - € 49.650,52. En in december 2023 was het eindsaldo € 62.736,94, terwijl in december 2024 het eindsaldo - € 32.011,26 was. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat als gevolg van sluiting van de showroom/ het magazijn de onderneming van verzoekster in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval sprake van een spoedeisend belang.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van de gronden van verzoekster.
6. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat op 14 november 2024 feitelijk uitvoering is gegeven aan het bestreden besluit door het pand te sluiten met uitzondering van de werkplaats. De werkplaats en overigens ook het terrein achter het pand zijn bereikbaar en toegankelijk gebleven. Door de werkplaats niet te sluiten heeft de burgemeester in feite het bestreden besluit in zoverre herroepen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de burgemeester in het te nemen besluit op bezwaar dat punt zal gaan adresseren.
7. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat dat in het bedrijfspand een verborgen hennepkwekerij met onder meer 1300 hennepplanten is aangetroffen. Dat is een hoeveelheid hennepplanten die de gebruikershoeveelheid ver overschrijdt. Dit zijn aanwijzingen dat drugs in of vanuit het bedrijfspand werden verhandeld. Verzoekster betwist niet dat de burgemeester om die reden bevoegd was het bedrijfspand te sluiten. Het gaat in deze zaak alleen om de vraag of de burgemeester gebruik heeft mogen maken van die bevoegdheid en in dat verband of de sluiting van het bedrijfspand noodzakelijk en evenwichtig is. Die vraag zal de voorzieningenrechter beantwoorden aan de hand van de gronden van verzoekster en met inachtneming van het toetsingskader zoals dat volgt uit de uitspraken van de Afdeling van 28 augustus 2019 [2] (de zogenoemde overzichtsuitspraak), 2 februari 2022 [3] en 6 juli 2022 [4] . Ook betrekt de voorzieningenrechter de uitspraak van 20 maart 2024 [5] .
-
De noodzaak tot sluiting
8. Verzoekster heeft aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, omdat er alternatieven voor deze sluiting zijn.
8.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals de hierboven genoemde uitspraken van 2 februari 2022 en 20 maart 2024, volgt dat bij beoordeling van de noodzaak van de sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Hierbij is ten eerste van belang de hoeveelheid en de soort aangetroffen drugs. Daarnaast is de rol van het pand in de keten van drugshandel van belang. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit het pand werden verhandeld, kan in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar het pand, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot kan maken. De noodzaak zal in het algemeen groter zijn in het geval van recidive. Ook zal die noodzaak groter zijn als het betrokken pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke panden door de burgemeester voor bij die panden betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die panden.
8.2.
In dit geval is in het bedrijfspand van verzoekster een verborgen hennepkwekerij met onder meer 1300 hennepplanten aangetroffen. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt verder dat er aanwijzingen zijn om aan te nemen dat er eerdere oogsten hebben plaatsgevonden in het bedrijfspand. Gelet hierop heeft de burgemeester de situatie in het bedrijfspand als een ernstig geval mogen aanmerken die de openbare orde aantast. Ook mag ervan uit worden gegaan dat het bedrijfspand een belangrijke rol vervult bij het faciliteren van de grootschalige hennepteelt. [6] Hierbij heeft de burgemeester verder mogen betrekken dat het bedrijfspand is gelegen in een grensregio wat het als het om drugshandel gaat tot een kwetsbaar gebied maakt. Dit betekent dat de burgemeester de sluiting van het bedrijfspand naar het – voorlopig – oordeel van de voorzieningenrechter noodzakelijk heeft mogen achten en dat hij niet was niet gehouden om met een minder ingrijpend middel te volstaan.
8.3.
Tijdens de zitting heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat het openlaten van de werkplaats afdoet aan de noodzakelijkheid van de sluiting. Dit volgt de voorzieningenrechter niet. De gemachtigde van de burgemeester heeft tijdens de zitting toegelicht dat de keuze om de werkplaats open te laten uit coulance naar verzoekster toe is gemaakt en dat daarin de (financiële) gevolgen die het bestreden besluit heeft voor verzoekster zijn betrokken. De voorzieningenrechter kan de burgemeester hierin volgen en begrijpt dat de burgemeester deze keuze heeft gemaakt in het licht van de evenwichtigheid van de sluiting. De voorzieningenrechter zal de vraag of het openhouden van de werkplaats gevolgen moeten hebben voor het bestreden besluit daarom in dat kader beoordelen.
-
De evenwichtigheid van de sluiting
9. Verder heeft verzoekster aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de persoonlijke, medische en financiële belangen van verzoekster en haar bestuurders. De bestuurders ontkennen wetenschap te hebben gehad van de aanwezigheid van een kwekerij. Bovendien is er een derde-partij, de heer [naam] , die heeft verklaard verantwoordelijk te zijn voor de kwekerij in het pand. Tot slot is er een huurcontract waar de politie over beschikt. Verder raakt de sluiting voor zes maanden verzoekster hard in financieel opzicht.
9.1.
Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, moet hij zich ervan vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig. [7]
9.2.
Uit vaste rechtspraak [8] van de Afdeling volgt dat de burgemeester bij de beoordeling van de evenwichtigheid de mate waarin de overtreding aan de aangeschreven persoon - in dit geval verzoekster als verhuurder - kan worden verweten. Van een verhuurder wordt verwacht dat hij de zorg betracht die in redelijkheid nodig is met het oog op het voorkomen van overtreding van de Opiumwet vanuit het pand. Dit houdt in dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het pand wordt gemaakt. De rechtspraak daarover brengt mee dat verhuurders concreet toezicht moeten houden op het gebruik van een pand dat zij verhuren. Het is niet genoeg dat zij het pand alleen maar bezoeken. Zij moeten ook controles uitvoeren die zijn gericht op het gebruik van het pand.
9.3.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat verzoekster haar stelling dat zij de ruimte waarin de hennepkwekerij is aangetroffen heeft verhuurd aan de heer [naam] , niet met stukken heeft onderbouwd. Tijdens de zitting heeft (de gemachtigde van) verzoekster verklaard over een proces-verbaal van de politie te beschikken waaruit zou blijken dat de politie over een huurovereenkomst tussen verzoekster en [naam] beschikt, en dat zij bereid is om dat stuk over te leggen. Mede gelet op deze verklaring acht de voorzieningenrechter het vooralsnog aannemelijk uit dat de bestuurders van verzoekster zelf geen directe betrokkenheid hebben gehad bij de aangetroffen hennepkwekerij. Het ligt wel op de weg van verzoekster om in de bezwaarfase alsnog het desbetreffende proces-verbaal, dan wel andere bewijs voor de gestelde huurovereenkomst, over te leggen. De burgemeester heeft tijdens de zitting ook te kennen gegeven dat hij een afschrift hiervan zou willen ontvangen voor de behandeling van het bezwaar van verzoekster.
Ervan uitgaande dat verzoekster de ruimte waarin de hennepkwekerij is aangetroffen heeft verhuurd aan de heer [naam] en zij geen directe betrokkenheid heeft gehad bij de aangetroffen hennepkwekerij, kan verzoekster niettemin een verwijt worden gemaakt van de overtreding. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster geen concreet toezicht gehouden op het gebruik van de ruimte. Vaststaat immers dat de bestuurders van verzoekster die ruimte destijds niet hebben betreden en, zoals zij zelf op de zitting hebben verklaard, slechts af en toe een blik hebben geworpen door een glazen deur naar de verhuurde ruimte. Dat zij nooit enige aanwijzingen hebben gehad dat zich een hennepkwekerij in de verhuurde ruimte bevond, is geen rechtvaardiging voor het niet houden van concreet toezicht op het gebruik van de verhuurde ruimte. Gelet hierop heeft de burgemeester bij zijn afweging in het kader van de evenwichtigheid van de maatregel de verwijtbaarheid van verzoekster kunnen betrekken.
9.4.
Over de financiële gevolgen van de sluiting overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Zoals hiervoor onder 4.4 is overwogen, is het voldoende aannemelijk dat door de sluiting van de showroom/het magazijn de onderneming van verzoekster op korte termijn in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Door de werkplaats open te laten heeft de burgemeester (al) rekening gehouden met de financiële belangen van verzoekster en kennelijk ook met het ontbreken van directe betrokkenheid van verzoekster bij de aangetroffen hennepkwekerij. Tijdens de zitting heeft de burgemeester verklaard dat de sluiting niet als doel heeft om verzoekster failliet te laten gaan. Bij deze stand van zaken is het aan de burgemeester om nader te beoordelen of de sluiting van het bedrijfspand, in het bijzonder de showroom/het magazijn (en uitgezonderd de werkplaats), voor de duur van zes maanden nog evenwichtig is. Zonodig kan de burgemeester, bijvoorbeeld tijdens de hoorzitting, verzoekster om een nadere toelichting en/of onderbouwing vragen over haar financiële situatie en het gebruik van de showroom/het magazijn.
9.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het bezwaar van verzoekster op voorhand geen redelijke kans van slagen worden ontzegd.
Belangenafweging
10. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de voorzieningenrechter twijfels over de rechtmatigheid van het bestreden besluit en is het de vraag of dit besluit in bezwaar in stand zal blijven. Als de voorzieningenrechter dan vervolgens kijkt naar de belangen die er voor partijen op het spel staan bij het wel of toewijzen van de gevraagde voorlopige voorziening, komt zij tot de volgende weging van die belangen.
10.1.
Het belang van de burgemeester bestaat het algemene belang van handhaving van de openbare orde en, zoals de burgemeester meer specifiek ter zitting heeft toegelicht, het afgeven van een signaal dat tegen drugscriminaliteit wordt opgetreden. Dat belang is groot, maar daar tegenover staat het belang van verzoekster, bestaande uit een mogelijk faillissement van de onderneming als de sluiting van de showroom/het magazijn voortduurt. Met het overleggen van de financiële stukken en de toelichting ter zitting heeft verzoekster daartoe een begin van bewijs geleverd. Gelet hierop en de twijfels die de voorzieningenrechter heeft over de evenwichtigheid van de sluiting, weegt het belang van verzoekster om haar onderneming verder te kunnen exploiteren zwaarder.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat sluiting van het pand wordt geschorst, voor zover het gaat om de showroom/het magazijn. Voor het treffen van een verdergaande voorziening ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Dit betekent dat de burgemeester de sluiting van de showroom/het magazijn zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee werkdagen na bekendmaking van deze uitspraak, ongedaan moet maken en dat hij deuren of andere mogelijkheden om vanuit de showroom/het magazijn de rest van het bedrijfspand te bereiken moet afsluiten en verzegelen.
11.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de burgemeester het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • treft de voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst, voor zover dit ziet op de showroom/ het magazijn;
  • bepaalt dat deze voorziening geldt tot zes weken nadat het besluit op bezwaar bekend is gemaakt;
  • bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 371,- aan verzoekster moet vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.L. Verbruggen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Opiumwet

Artikel 13b

1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
2. Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.
Beleidsregel bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid)

3. Lokalen en daarbij behorende erven

Drugshandel in en/of bij lokalen vormt een ernstige aantasting van de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid. Daarbij legt een illegaal verkooppunt, de illegale aanwezigheid van drugs maar ook de voorbereidingshandelingen daartoe, een zware druk op de omgeving. Zeker in woongebieden wordt de aanwezigheid daarvan als zeer belastend ervaren. Illegale verkooppunten (de drugshandel zoals dat hierboven is gedefinieerd) vormen een bedreiging voor de sociale veiligheid in de buurt en leiden vaak tot verloedering van het straatbeeld. Bij lokalen en daarbij behorende erven is (net als bij de woningen en bijbehorende erven) onderscheid gemaakt tussen de drugshandel in softdrugs en/of voorbereidingshandelingen daartoe en drugshandel in harddrugs en/of voorbereidingshandelingen daartoe.
Sluitingstermijnen
Lokalen en daarbij behorende erven worden gesloten in de volgende gevallen:
- Softdrugs en/of voorbereidingshandelingen daartoe in lokalen en bijbehorende erven
Indien in lokalen en daarbij behorende erven drugshandel en/of voorbereidingshandelingen daartoe plaatsvinden ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) met een handelshoeveelheid van ≥ 30 gram en/of ≥ 15 hennepstekjes of planten worden de volgende bestuursrechtelijke maatregelen getroffen:
Overtreding
Sluiting
In een al dan niet voor het publiek toegankelijke lokaal (+ bijbehorende erven) wordt softdrugs geconstateerd met een handelshoeveelheid van ≥ 30 gram en/of ≥ 15 hennepstekjes of planten gram en/of voorbereidingshandelingen daartoe.
1ste constatering: 6 maanden sluiting
2de constatering: 12 maanden sluiting
3de constatering: sluiting voor onbepaalde tijd
Wordt bij een 1e constatering een hoeveelheid aangetroffen van < 15 planten of < 30 gram softdrugs in lokalen en bijbehorende erven, dan wordt overwogen of met een minder ingrijpende bestuurlijke maatregel kan worden volstaan. Dit ligt anders bij voorbereidingshandelingen aangezien de wetgever heeft bepaald dat van strafbare voorbereidingshandelingen bij softdrugs eerst sprake is bij grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:792.
6.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1143, r.o. 6.3. e.v.
7.Zie de uitspraken van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 en 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2523.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1143, r.o. 6.5.