Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 31 oktober 2025 in de zaken tussen
, [eiser 2], allen uit [vestigingsplaats] , de
[eiser 2], uit [vestigingsplaats] en
[eiser 2], uit [vestigingsplaats] , eisers 2,
[naam] tevens handelend onder de naam [naam]uit [vestigingsplaats] (gemachtigde: mr. M.G. Ramakers) ( [naam] ) en
[naam], uit [vestigingsplaats] (gemachtigde: mr. W.G.B. van de Ven) ( [naam] ).
Samenvatting
- de omgevingsvergunning van 4 april 2018 met kenmerk 17060437 voor de aspecten milieu, bouwen, strijdig gebruik bestemmingsplan en natuur en onderliggende omgevingsvergunningen voor zover die betrekking hebben op de mestvergistingsinstallatie (de omgevingsvergunning 2018).
- de natuurvergunning van 10 mei 2016 met kenmerk Z/004495-31739-PRO, voor zover deze betrekking heeft op de mestvergistingsinstallatie (de natuurvergunning 2016).
Procesverloop
27februari 2023. Tijdens deze comparitie hebben eisers 2 hun verzoek om voorlopige voorziening (SHE 22/3199) ingetrokken. De zaken zijn gevoegd met de lopende zaken SHE 23/745 en SHE 23/751 die eveneens aanhangig zijn gemaakt door respectievelijk eiseres 1 en eisers 2. Hierna zijn nog twee andere zaken van eiseres 1 en eisers 2, SHE 23/1948 en SHE 23/2152, gevoegd met de vier zaken.
mr. M.A.A. Soppe, ing. J.R. van Niekerk, ing. J.H. Horrevoets, drs. F.J.H. Vossen. Daarnaast zijn ing. K. de Croon en ing. E. Feringa, werkzaam bij de StAB gehoord als deskundigen. Partijen zijn na deze zitting in overleg getreden.
mr. F.M. Dingemans en ing. J.J.A.M. Mouwen als deskundige, de gemachtigde van het college vergezeld van ing. R.F.C. Hilgers en ing. J.S. Verswijveren en de gemachtigde van [naam] samen met mr. M.A.A. Soppe, drs. F.J.H. Vossen en ing. J.H. Horrevoets. Verder is [naam] namens [naam] verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
- [naam] exploiteert aan de [adres] te [vestigingsplaats] (op De Spinder) een inrichting waartoe een IPPC-installatie behoort die is genoemd in Bijlage I, categorie 5.1, 5.3, 5.4 en 5.5 van de Richtlijn industriële emissies. Bij besluit van 22 december 2009 is een revisievergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend aan [naam] voor het opslaan, overslaan en be- en verwerken en storten van diverse afvalstoffen op de locatie [adres] te [vestigingsplaats] . De vergunning maakte onder meer de exploitatie van een vergister voor voedings- en genotmiddelen (VGI-vergister), compostvergister, compostering van GFT, reiniging van grond, opslaan van brandbare afvalstoffen en het storten van afvalstoffen mogelijk.
- Bij besluit van 12 maart 2012 heeft het college aan [naam] een omgevingsvergunning (milieu) verleend voor onder andere een mestvergistingsinstallatie, een bio-energiecentrale, een biomassaconversion center, vergisters voor reststromen uit voedings- en genotmiddelen-industrie en slachtafval, almede het realiseren van installaties voor de productie, opslag en afvoer van vloeibaar biogas en vloeibaar koolzuurgas. In de omgevingsvergunning van 14 oktober 2014 is de positionering van een aantal installaties veranderd, waarbij het biomassaconversion center en de installaties voor vloeibaar biogas en koolzuurgas zijn vervallen. Deze veranderingsvergunning maakt het oprichten van en in werking hebben van een mestvergistingsinstallatie mogelijk.
- In 2016 heeft het college een natuurvergunning aan [naam] verleend. Hierbij is de bio-energiecentrale niet vergund.
- In de omgevingsvergunning 2018 heeft het college een omgevingsvergunning voor de activiteiten “milieu” (veranderingsvergunning), “bouwen” en “planologische afwijking van het bestemmingsplan” (omgevingsvergunning 2018) verleend met een aangehaakte natuurtoestemming (artikel 2.1, eerste lid, onder e, a, c en i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Wabo). Deze vergunning is onherroepelijk.
- Op 1 april 2022 heeft het college een omgevingsvergunning voor een milieu neutrale wijziging verleend voor een groot aantal bouwkundige wijzigingen, waaronder het vergroten van de aanbouw voor de luchtwasser. Tevens is met deze milieu-neutrale wijziging voorzien dat één van de twee warmtekrachtkoppelingen (WKK’s) vervalt, de vrachtwagens voor de vergister een eigen weegbrug krijgen, en een gesloten verdamper op het buitenterrein wordt geplaatst ter vervanging van het intra filtratie en “Zitta-systeem”. Bij besluit van 24 januari 2023 heeft verweerder de bezwaren van eiseres 1 en eisers 2 deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Eiseres 1 en eisers 2 hebben hiertegen beroep ingesteld (de zaken SHE 23/745 en SHE 23/751).
- Op 7 juli 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [naam] voor het vergroten en verplaatsen van een luchtwasser bij de mestvergister. Eiseres 1 en eisers 2 hebben hiertegen beroep ingesteld (de zaken SHE 23/1948 en SHE 23/2152).
- [naam] is begonnen met de bouw van de vergister zoals deze is vergund in het bestreden besluit. De bouw is nagenoeg afgerond. De installatie is begin 2024 in gebruik genomen waarbij niet de volledige vergunde capaciteit wordt benut.
- Ten noorden en noordoosten van de installatie ligt het Natura 2000-gebied “Loonse- en Drunense Duinen & Leemkuilen”. Ten westen ligt het Natura 2000-gebied “Kampina en Oisterwijkse Vennen”. Het gehele project ligt midden in het hart van Brabant en er zijn nog meer Natura 2000-gebieden in de nabijheid gelegen, maar deze twee gebieden liggen op de kortste afstand. In de natuurvergunning 2016 heeft het college overwogen dat het gehele project van [naam] een stikstofdepositie veroorzaakt op het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen van ruim 16 mol/hectare/jaar.
- Het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen is deels gelegen op grondgebied van de gemeente Tilburg.
- Direct ten zuiden en zuidwesten van de inrichting liggen op korte afstand diverse woonwijken waaronder de woonwijken [naam] , [naam] en [naam] .
- De maatregelen vanuit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in het bijzonder de Contourennota Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering (de Contourennota), het programma Stikstofreductie en Natuurverbetering en de maatregelen in de gebiedsplannen in het kader van de Wsn.
- De maatregelen in de Brabantse Ontwikkelaanpak Stikstof (BOS 1.0) en Bouwstenen aanpak stikstof Noord-Brabant en de eventuele aanvulling van deze pakketten.
- De opkoopregelingen van piekbelasters (de Maatregel Gerichte Aankoop, verder MGA-1) die heeft geleid tot een afname van 4,74 mol/hectare/jaar op het Natura 2000-gebied Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen en 40,18 mol/hectare/jaar op het Natura 2000-gebied Kampina & Oisterwijkse Vennen. In het verlengde daarvan verwijst het college in het bestreden besluit naar de Landelijke beëindigingsregeling Veehouderijlocaties (LBV) en de tweede Maatregel Gerichte Aankoop (MGA 2). Verder wordt verwezen naar diverse beheermaatregelen en natuurverbeteringsmaatregelen. Het college hecht belang aan de rechtszekerheid van [naam] en [naam] en de relatief lage stikstofwinst bij het intrekken van de toestemmingen voor de mestvergistingsinstallatie.
Dit beoordelingskader is gebaseerd op het beoordelingskader van de uitspraak van 20 januari 2021 [12] dat is bevestigd in de uitspraak van 2 juli 2025 [13] . Een grond voor intrekking of wijziging van een natuurvergunning is aanwezig als sprake is van een - dreigende - verslechtering of verstoring met significante gevolgen voor een habitattype of soort waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen en de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend effecten heeft op die natuurwaarden (zie de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024 [14] , rechtsoverweging 25.2). Deze beoordeling vergt een gebiedsgerichte beoordeling. Het college moet niet alleen de te treffen maatregelen in beeld brengen, maar moet ook onderbouwen welke daling van stikstofdepositie naar het oordeel van het college noodzakelijk is, en binnen welke termijn deze daling van stikstofdepositie kan worden gerealiseerd. Aangezien deze onderbouwing per Natura 2000-gebied moet worden gegeven, hoeft het college daarbij niet noodzakelijkerwijs aan te sluiten bij de generieke omgevingswaarden die in art. 1.12a van de Wnb zijn opgenomen en het bijbehorende tijdpad, maar kan het college voor het betreffende Natura 2000-gebied een gebiedsspecifieke onderbouwing hanteren. Het college zal vervolgens moeten motiveren waarom de daling van stikstofdepositie door de voorgestelde maatregelen voldoende is om verslechtering tegen te gaan. Daarbij kan helpend zijn dat het college inzichtelijk maakt wat de kenmerken zijn van het gebied en wat op basis daarvan nodig en mogelijk is voor het betreffende Natura 2000-gebied om invulling te geven aan artikel 6, tweede lid, van de Hrl. De passende maatregelen moeten vervolgens zijn gericht op het tegengaan van de (dreigende) verslechtering (zie rechtsoverweging 10.7 van de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2025). Het college heeft in het bestreden besluit verzuimd om deze beoordeling te verrichten en heeft ter zitting aangegeven dat het bestreden besluit achterhaald is. Alleen al daarom komt het bestreden besluit in aanmerking voor vernietiging.
- Omdat het geurrapport van 2017 onderdeel uitmaakt van de vergunning neemt de StAB aan dat de verwijzing naar een oude tabel met onjuiste gegevens in de vergunning van 2018 onjuist was.
- De StAB volgt de herberekeningen van het college van de prognose van geuremissie op basis van de in 2017 gebruikte kengetallen van Ecoson en van twee andere bedrijven. De StAB komt tot een totale verwachte ongereinigde geurvracht van de installatie van 108,2 MouE/ton, dat is 1,82 keer hoger dan waarvan in de aanvraag 2018 is uitgegaan (59,6 MouE/ton). Als het Ecoson kengetal worst-case met twee zou moeten worden vermenigvuldigd, bedraagt de totale verwachte ongereinigde geurvracht 130,3 MouE/ton. Dat is 2,19 keer hoger dan waarvan in de aanvraag 2018 is uitgegaan.
- De StAB kan niet vaststellen dat de geurvracht van de drooglucht van digestaat op basis van de referentie Ecoson van 66 MouE/ton onjuist is.
ouE/s te voldoen met nog niet vergunde wijzigingen in de installatie. De rechtmatigheid van de weigering om de omgevingsvergunning 2018 in te trekken is daarmee afhankelijk van het lot van de omgevingsvergunningen van 1 april 2022 en 7 juli 2023. Eiseres 1 en eisers 2 hebben tegen deze besluiten ook beroep ingesteld (de zaken SHE 22/745 en SHE 751 respectievelijk SHE 23/1948 en SHE 23/2152).