Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
uitspraak van de meervoudige kamer van 19 november 2025 in de zaak tussen
[eisers], beide uit [vestigingsplaats], eisers
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit [plaats]
Inleiding
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
[plaats] (de locatie). Hiervoor beschikt zij over een natuurvergunning uit 2015, die is verleend voor het traditioneel huisvesten van 294 melk- en kalfkoeien en 200 stuks vrouwelijk jongvee. De locatie bevindt zich in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden “Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek”, “Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen”, “Kampina & Oisterwijkse Vennen” en “Rijntakken”.
(de Afdeling) heeft op 18 december 2024 een uitspraak gedaan waarin is geoordeeld dat intern salderen niet langer vergunningvrij kan geschieden. [2] Nu intern salderen niet meer vergunningvrij is, is er geen legaal stikstofniveau waarbinnen de derde-partij vrij mag wijzigen. Dat betekent dat de bedrijfsvoering terug moet worden gebracht naar het vergunde niveau in de natuurvergunning uit 2015, dat onder meer ziet op dieraantallen en de te gebruiken stallen en huisvestingssystemen.
1 januari 2025 én waarvoor op grond van de voorheen geldende rechtspraak over intern salderen geen vergunning nodig was, een overgangsperiode van vijf jaar te bepalen waarin het bevoegd gezag niet met handhavingsinstrumenten kan optreden tegen de voortzetting van die activiteit zonder natuurvergunning. Deze overgangsperiode loopt tot 1 januari 2030.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 4 januari 2024;
- draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,00 aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.814,00;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) aan [eisers] een schadevergoeding van € 500,00 te betalen, met dien verstande dat bij betaling aan één van hen de Staat aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
mr. D.J. de Lange, leden, in aanwezigheid van mr.J. Oosterveer, griffier.