Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
einduitspraak van de meervoudige kamer van 11 december 2025 in de zaken tussen
[naam Stichting] , uit [vestigingsplaats] , eiseres
Samenvatting
Procesverloop
Beoordeling door de rechtbank
- het college heeft in de bestreden besluiten ten onrechte niet de gevolgen van de realisatiefase van de projecten in kaart gebracht;
- het college heeft ten onrechte niet aangegeven of de actualisatie van de Aeriusberekening van 30 januari 2024 deel uitmaakt van de verleende vergunningen;
- het college heeft niet aangegeven wat de staat van instandhouding van de betrokken Natura 2000-gebieden is, of het behoud van de natuurwaarden voldoende is geborgd of dat de verbeter- of hersteldoelstellingen worden gerealiseerd als de totale stikstofdepositie zal afnemen;
- bij de bepaling van de referentiesituatie van de drie bedrijven ten behoeve van (externe) saldering in de realisatiefase is ten onrechte uitgegaan van een te grote invloed van de gebouwen en onduidelijk is of het gebruik van stal 1 bij het derde bedrijf kan worden hervat zonder natuurvergunning of omgevingsvergunning, onderdeel bouwen.
- In de herstelbesluiten zijn de referentiesituaties en de gevolgen van de drie projecten terecht gezamenlijk en dus niet afzonderlijk beoordeeld.
- In de herstelbesluiten zijn bij de referentiesituaties de weilanden betrokken waar twee van de drie projecten op worden gerealiseerd. In de herstelbesluiten is het gebruik (bemesting) van deze weilanden niet uitdrukkelijk benoemd als een vorm van extern salderen (waarbij de gevolgen van het gebruik worden gesaldeerd met de gevolgen van projecten op een andere locatie), maar in de AERIUS-berekeningen is bij het vaststellen van de emissies vanwege bemesten wel 30% van de emissies afgeroomd. Partijen verschillen van mening over de omvang van de gevolgen van het bemesten van de weilanden waarop de projecten worden gerealiseerd. De rechtbank zal verderop in deze uitspraak een oordeel hierover geven.
- Op basis van de bijlagen bij de herstelbesluiten staat vast dat de gebruiksfase van de drie gezamenlijke projecten leidt tot een hogere stikstofdepositie op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden, dan de realisatiefase.
- Er zijn berekeningen uitgevoerd van de stikstofdepositie vanwege de drie gezamenlijke projecten in de aangevraagde situatie, met rekenjaar 2024 in de gebruiksfase. In de aangevraagde situatie bedraagt de emissie voor de drie projecten samen 757 kg NH3 per jaar en 33.846 kg NOx per jaar. Dit levert een maximale stikstofdepositie op van 2,02 mol/ha/jr op de hoogst belaste hexagoon in het Natura 2000-gebied “Langstraat” en 1,41 mol/ha/jr op het Natura 2000-gebied “Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen”.
- Indien rekening wordt gehouden met de referentiesituatie waarbij de referentiesituatie wordt gevormd door verkeer op de bestaande infrastructuur en de bemesting van de weilanden op de percelen waar de projecten op worden gerealiseerd, bedraagt de grootste toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie op het Natura 2000-gebied “Langstraat” 0,19 mol/ha/jr, op “Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen” 0,37 mol/ha/jr en op “Kampina en Oisterwijkse Vennen” 0,03 mol/ha/jr.
- In de herstelbesluiten wordt de staat van instandhouding van de verschillende Natura 2000-gebieden beschreven. Deze beschrijving is afkomstig uit de meest recente natuurdoelanalyse van het betreffende Natura 2000-gebied en is tussen partijen niet in geschil. Per gebied is de hoogste depositie van de afzonderlijke saldogevers op de verschillende beschermde habitattypen weergegeven. Eiseres maakt uit de natuurdoelanalyses tevens op dat in enkele gebieden sprake is van een verslechtering. In het Natura 2000-gebied “Langstraat” wordt aan habitattype H3130 Zwakgebufferde vennen een zogenoemde ‘Nee, tenzij – b’ status toegekend (dreigende verslechtering). Deze status wil zeggen dat aanvullende maatregelen tegen verslechtering urgent zijn. In het Natura 2000-gebied “Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen” zijn er ook meerdere habitattypen met een ‘Nee tenzij – c’ status zoals H3130 Zwakgebufferde vennen en H9190 Oude eikenbossen. Deze status wil zeggen dat aanvullende maatregelen tegen verslechtering urgent zijn, maar dat zekerheid over de effectiviteit van de aanvullende maatregelen ontbreekt. Dit is door het college niet betwist.
- Het college acht in de herstelbesluiten het (verder) terugdringen van stikstofdepositie in overbelaste Natura 2000-gebieden noodzakelijk voor herstel en versterking van de natuur. Het inzetten van het saldo van de externe saldering ten behoeve van deze gebieden zou, alhoewel de stikstofwinst marginaal zou zijn – ook gezien de bestaande overschrijdingen van de kritische depositiewaarde (KDW) voor de onderscheiden habitattypen – bijdragen aan het (verder) omlaag brengen van de stikstofdepositie op de in bijlage 1 en 2 bij de herstelbesluiten genoemde Natura 2000-gebieden.
- De Afdeling acht bij de beantwoording van de vraag of aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan, alleen het gedeelte van de referentiesituatie dat wordt ingezet als mitigerende maatregel relevant. Slechts voor dat deel (en dus niet voor de gehele referentiesituatie) moet worden onderbouwd dat het inzetten daarvan niet al nodig is in het licht van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
- Dit kan alleen in een gebiedsgerichte onderbouwing, dat wil zeggen, in een onderbouwing waarbij specifieke milieukenmerken en omstandigheden van de afzonderlijke betrokken Natura 2000-gebieden worden betrokken. Aan de onderbouwing van salderen bij een Natura 2000-gebied waar het goed mee gaat, worden minder hoge eisen gesteld dan aan de onderbouwing van salderen bij een gebied waarin sprake is van een (dreigende) verslechtering. Bij gebieden waar geen sprake is van een (dreigende) verslechtering volstaat het om te toetsen of de maatregel nodig is ter uitvoering van artikel 6, eerste lid van de Habitatrichtlijn. Bij gebieden waar sprake is van een (dreigende) verslechtering moeten passende maatregelen worden getroffen omdat anders het verslechteringsverbod in artikel 6, tweede lid van de Habitatrichtlijn wordt overtreden.
- De Afdeling heeft ook geoordeeld dat het niet volstaat om te verwijzen naar de verhouding tussen het wel (2%) en het niet-ingezette deel (98%) van de referentiesituatie.
De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat met de passende maatregelen die zijn genoemd tot en met de zitting van 10 juli 2025, wordt voorzien in de noodzakelijke daling van stikstofdepositie binnen afzienbare termijn. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van 18 december 2024 van de Afdeling en de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2025, ook al worden daar de passende maatregelen voor een ander Natura 2000-gebied (Kempenland-West) besproken. De in die uitspraak genoemde passende maatregelen zijn nagenoeg identiek aan de passende maatregelen die het college heeft aangevoerd in deze zaak.”
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart de beroepen tegen de herstelbesluiten gegrond;
- vernietigt de herstelbesluiten;
- verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt het college op om binnen zes maanden na de verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen voor de drie projecten met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van drie keer € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 6.871,23 aan proceskosten aan eiseres.