ECLI:NL:RBOVE:2023:620

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
9231928 EL 21-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomst tussen [A] en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak, die betrekking heeft op een effectenleaseovereenkomst tussen [A] en Dexia Nederland B.V., heeft de kantonrechter op 2 februari 2023 uitspraak gedaan. [A] heeft Dexia aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen en tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst. De procedure begon met een dagvaarding op 17 mei 2021, gevolgd door verschillende conclusies en akten van beide partijen. Dexia, als gedaagde partij, voerde verweer en stelde een tegenvordering in, waarin zij betoogde dat zij aan haar verplichtingen had voldaan en niets aan [A] verschuldigd was.

De feiten van de zaak tonen aan dat [A] een leaseovereenkomst heeft ondertekend met Dexia, waarbij hij een aanzienlijk bedrag aan maandtermijnen heeft betaald. Dexia heeft een eindafrekening opgesteld, maar [A] heeft de nietigheid van de overeenkomst ingeroepen op basis van misbruik van omstandigheden en wanprestatie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door [A] als cliënt te accepteren, terwijl zij had moeten weten dat de tussenpersoon, Spaar Adviescentrum Noord-Nederland, geen vergunning had voor het geven van financieel advies.

De rechter heeft geoordeeld dat er voldoende causaal verband is tussen de schade van [A] en het onrechtmatig handelen van Dexia. De vordering van [A] is toegewezen, en Dexia is veroordeeld tot schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De tegenvordering van Dexia is afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van Dexia, die grotendeels in het ongelijk is gesteld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, en de rechter heeft de veroordelingen in reconventie afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 9231928 EL 21-17
Vonnis van de kantonrechter van 2 februari 2023
in de zaak van
[A] ,
wonende [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Partijen worden hierna [A] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 mei 2021;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
  • de rolmededeling van 16 juni 2022;
  • de akte uitlaten jurisprudentie van Dexia van 24 november 2022;
  • de antwoordakte van [A] van 22 december 2022.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[A] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop [A] als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[nummer]
26-02-2001
Capital Effect Vooruitbetaling 15 jaar
180 mnd
€ 16.426,80
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
15-06-2006
- € 966,58
Ja
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [A] op grond van de leaseovereenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 4.745,64 aan maandtermijnen en een bedrag van € 966,58 wegens restschuld aan Dexia betaald.
heeft € 927,09 aan dividenden ontvangen.
Op 4 februari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 828,25 aan [A] uitgekeerd, zijnde tweederde van de restschuld inclusief reeds verschenen rente.
2.5.
De gemachtigde van [A] , Leaseproces, heeft bij brief van 30 mei 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.6.
[A] heeft door middel van een zogenaamde ‘opt-out verklaring’ aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[A] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [A] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. voor recht zal verklaren dat [A] schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige handelen van Dexia en dat Dexia gehouden is om deze schade aan [A] te vergoeden;
3. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [A] van al datgene dat [A] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
4. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [A] , met rente;
5. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [A] gesloten overeenkomst met [nummer] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [A] verschuldigd is,
2. [A] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [A] .

4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[A] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade
en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [A] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen. Dexia heeft nog aangevoerd dat er geen stuitingsbrieven ontvangen zijn van [A] tussen 2006 en 2021. [A] betwist dit. Ook dit verweer wordt verworpen. Uit de veelheid van eerdere procedures is het aan de rechtbank en (de gemachtigden van) partijen bekend, dat er door Leaseproces, stuitingsbrieven zijn gezonden aan Dexia in 2009, 2012, 2014, 2015, 2016 en 2017. Bij deze brieven hoorden lijsten met contractnummers en namen van afnemers voor wie Leaseproces als gemachtigde optrad/optreedt, zoals [A] . Zonder verdere uitleg kan Dexia er niet in worden gevolgd dat deze stuitingsbrieven juist niet namens [A] gezonden zouden zijn. Dexia had het verweer concreter kunnen en moeten onderbouwen.
tussenpersoon
4.5.
[A] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Adviescentrum Noord-Nederland. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens - naar de aanbieder wist of behoorde te weten - als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.6.
Dexia stelt in haar laatste akte dat op basis van de door de Hoge Raad tot uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die - wellicht geheel ten onrechte - door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.7.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [A] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [A] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [A] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [A] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd - in elk geval sinds de opt-out door [A] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.8.
[A] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
[A] is ongevraagd telefonisch benaderd door Spaar Advies-Centrum Noord-Nederland. Tijdens dit telefoongesprek vertelde de medewerker dat een adviseur van Spaar Advies-Centrum Noord-Nederland met hem kon meedenken over vermogensopbouw. De medewerker vroeg of hij interesse had in een financieel adviesgesprek. [A] heeft hiermee ingestemd en er is een huisbezoek ingepland. De echtgenote van [A] is bij het huisbezoek aanwezig geweest. Tijdens het huisbezoek heeft de adviseur, mevrouw [B] , geïnformeerd naar de financiële situatie en wensen van [A] . [A] vertelde de adviseur dat hij een doorlopend krediet van NLG 5.250,00 had bij de Postbank en dit krediet graag wilde aflossen. Daarnaast wilde hij graag vermogen opbouwen. De adviseur vertelde [A] dat hem een beter product kon worden aangeboden. Zij adviseerde bij Defam een lening met gunstigere voorwaarde af te sluiten om het krediet af te lossen en deze lening tevens te verhogen. Zij adviseerde in totaal NLG 15.000,00 bij Defam te lenen en na aflossing van het krediet bij de Postbank de overige NLG 9.750,00 te gebruiken als vooruitbetaling op het Capital Effect product van Bank Labouchere. De adviseur vertelde dat zij de aanvraag voor het nieuwe krediet alsmede de aflossing van het lopende krediet bij de Postbank voor [A] zou kunnen regelen. Met het Capital Effect product zou [A] volgens de adviseur zeer gunstige rendementen behalen. Volgens de adviseur zou dit product na vijf jaar zoveel rendement opleveren dat de lening in ieder geval afgekocht zou kunnen worden en [A] waarschijnlijk nog een bedrag zou overhouden. De adviseur heeft voorbeeldrendementen laten zien en vervolgens op papier ook nog een berekening gemaakt. Ook heeft zij een brochure over het product aan [A] laten zien en aan de hand daarvan verteld dat het product zag op de aankoop van betrouwbare maar goed renderende fondsen. Door een vooruitbetaling te doen zou [A] deze fondsen tevens met een korting aanschaffen. De adviseur heeft een staatslot als attentie aan [A] gegeven. Ook heeft zij haar visitekaartje voor vertrek aan [A] gegeven. De contactgegevens van Spaar Advies Centrum Noord-Nederland stonden tevens vermeld op de laatste pagina van de brochure. [A] heeft per post van de adviseur het ingevulde aanvraagformulier en de kredietstukken ontvangen. [A] heeft het aanvraagformulier en de kredietstukken ondertekend en teruggestuurd. Vervolgens heeft [A] het contract per post ontvangen. Hij heeft het contract getekend en teruggestuurd. [A] heeft kort hierna contact opgenomen met Spaar Advies Centrum Noord-Nederland en gevraagd naar de adviseur. Een medewerker vertelde dat de adviseur niet langer voor Spaar Advies Centrum Noord-Nederland werkte. Daarop heeft [A] de naam van de adviseur op het visitekaartje doorgestreept en de naam van de nieuwe contactpersoon op het kaartje geschreven. De adviseur heeft [A] op geen enkel moment geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft zij er niet op gewezen dat er zou worden belegd met geleend geld en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van het effectenleasecontract. [A] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en heeft het advies van de adviseur opgevolgd. Er is NLG 15.000,00 aan krediet opgenomen bij Defam. Onderaan de kredietovereenkomst is geregeld dat het lopende krediet van [A] bij de Postbank direct zou worden afgelost. Het overige deel van het krediet heeft [A] gebruikt als vooruitbetaling op het Capital Effect product. In de begeleidende brief bij de kredietovereenkomst verwijst Defam naar bemiddeling door de tussenpersoon bij de totstandkoming van de kredietovereenkomst.
4.9.
[A] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van het aanvraagformulier Capital Effect van 7 februari 2001 met contractnummer [nummer] voorzien van het adviseursnummer: [nummer] en de naam van adviseur [B] , Spaar-Adviescentrum Noord-Nederland,
- een kopie van de overeenkomst van 26 februari 2001 met contractnummer [nummer] , voorzien van het adviseursnummer: [nummer] -Spaar-Adviescentrum Noord-Nederland,
- een kopie van een brochure Capital Effect van Bank Labouchere Beleggingsproducten, voorzien van een stempel met de tekst: Spaar-Adviescentrum Noord-Nederland,
- een kopie van een visitekaartje, voorzien van het logo van Spaar- Adviescentrum Noord-Nederland, waarop vermeld staat: ‘Uw adviseur: [B] ’, waarbij [B] is doorgehaald en met de pen is bijgeschreven ‘ [D] ’,
- een kopie van een kredietovereenkomst van 7 februari 2001, voorzien van het logo van Defam, op naam van [A] en voorzien van een kader waarin te lezen is:
‘(…) Dit contract kwam tot stand door bemiddeling van: Spaar- Adviescentrum Noord-Nederland (…)’.-een kopie van een brief van 6 maart 2001, voorzien van het logo van Defam gericht aan [A] , waarin te lezen is:
‘(…) Hierbij ontvangt u het voor u bestemde exemplaar van de via uw tussenpersoon bij ons afgesloten kredietovereenkomst (…).’
- een uitdraai van de website van Spaar- Adviescentrum Noord-Nederland uit 2001 met de volgende tekst:

Spaar- Adviescentrum Noord-Nederland is onafhankelijk tussenpersoon en werkt uitsluitend met grote en bekende banken en financieringsmaatschappijen. Enkele van deze maatschappijen zijn: (…) Bank Labouchere. (…)
‘(…) Als onafhankelijk tussenpersoon hebben wij geen onderlinge afspraken met deze maatschappijen over het wel of niet aanbieden van hun produkten aan onze klanten. Hierdoor kunnen wij in overleg met u zelf bepalen welk produkt wij het meest geschikt voor u vinden (…)’.
4.10.
Met deze stukken heeft [A] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [A] financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen.
In elk geval staat voldoende vast - mede gelet op het overgelegde visitekaartje - dat sprake is geweest van een huisbezoek door de tussenpersoon. Voor zover Dexia stelt dat niet zeker is dat het visitekaartje daadwerkelijk aan [A] is overhandigd (en niet uit een ‘voorraad’ van Leaseproces komt) kan zij daarin niet worden gevolgd. Zowel het aanvraagformulier als de overeenkomst draagt ook de naam van deze adviseur van Spaar- Adviescentrum Noord-Nederland, zodat er geen reden is om niet aan te nemen dat zij persoonlijk contact heeft gehad met [A] en daarbij haar visitekaartje overhandigd heeft. Ook het door Dexia opgeworpen verweer dat het visitekaartje weerspreekt dat [A] gesproken zou hebben met ene ‘ [B] ’ omdat deze naam op het visitekaartje is doorgekrast en met de hand een andere naam is bijgeschreven, is door [A] genoegzaam en herleidbaar weersproken. Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon daarbij (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [A] . Aan de hand van een inventarisatie van de persoonlijke situatie en wensen van [A] heeft de tussenpersoon geadviseerd het product aan te schaffen. De tussenpersoon heeft zich niet beperkt tot het geven van algemene informatie over de verschillende beleggingen of over effectenleaseproducten. Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [A] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat als vaststaand wordt aangenomen dat van een vergunningsplichtig advies door de tussenpersoon sprake is geweest. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.11.
[A] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [A] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen, zoals Spaar- Adviescentrum Noord-Nederland, op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding, mede gelet op de door [A] overgelegde hiervoor weergegeven informatie van de website van Spaar Adviescentrum Noord-Nederland, om in de huidige procedure anders te oordelen.
4.12.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [A] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [A] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [A] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [A] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.13. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [A] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [A] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [A] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [A] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
verklaring voor recht gevorderd door [A]4.14. De door [A] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld door [A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [A] niet alleen als klant aanbracht maar [A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.15.
De als gevolg hiervan door [A] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [A] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [A] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
vordering Dexia
4.17.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.18.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden. De gevorderde rente is ook toewijsbaar als na te melden.
4.19.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [A] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [A] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00. Ook de daarover gevorderde wettelijke rente is als na te melden toewijsbaar.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld door [A] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [A] niet alleen als klant aanbracht maar [A] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [A] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.15.,
5.3.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de voldoening, aan de zijde van [A] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 103,83
b. griffierecht € 85,00
c. salaris gemachtigde
€ 660,00
€ 848,83,
5.4.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [A] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening tot de voldoening,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [A] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, ter openbare terechtzitting van 2 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.