ECLI:NL:RBROT:2014:354

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
23 januari 2014
Zaaknummer
10/964025-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Passieve omkoping van een ambtenaar in de sollicitatieprocedure voor het burgemeesterschap van Roermond

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan passieve omkoping. De verdachte, die op dat moment burgemeester was van de gemeente Meerssen, werd beschuldigd van het aannemen van waardevolle geheime informatie van [betrokkene 1], die als wethouder en adviseur van de vertrouwenscommissie voor de benoeming van de nieuwe burgemeester van Roermond fungeerde. De informatie betrof de sollicitatieprocedure voor het burgemeesterschap van Roermond, waarbij de verdachte zich in een positie bevond waarin hij niet meer onbevangen en onafhankelijk kon functioneren ten opzichte van [betrokkene 1]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de informatie hem werd gegeven om hem te bewegen om in strijd met zijn plicht te handelen, en dat hij zich daarmee schuldig maakte aan passieve omkoping. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 120 uur, met vervangende hechtenis van 60 dagen voor het geval de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De zaak benadrukt het belang van integriteit binnen het openbaar bestuur en de noodzaak om het vertrouwen van de samenleving in de overheid te waarborgen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/964025-12
Datum uitspraak: 23 januari 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
raadsman mr. M.M.H. Zuketto, advocaat te Maastricht.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2013.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. A.G. Janssen heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 uur, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht met toepassing van vervangende hechtenis voor 60 dagen.
GELDIGHEID DAGVAARDING
Namens de verdachte is aangevoerd dat de dagvaarding partieel nietig is voor zover het betreft de zinsnede ‘althans enige gift en/of dienst’ onder het primair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat die zinsnede onvoldoende duidelijk en specifiek is en aldus niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en daarom niet kan fungeren als grondslag voor (het onderzoek op) een terechtzitting.
Dit verweer wordt verworpen nu deze wijze van tenlasteleggen niet ongebruikelijk is en in voorkomende gevallen kan worden weggestreept.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op
één of meertijdstip
(pen
)gelegen in
of omstreeksde periode van 29
augustus 2012 tot en met 27 september 2012 te Roermond en/of Meerssen, althans
in Nederland, als ambtenaar, (een) gift(en) en/of (een) dienst(en), te weten
een overzicht(je) van/over veiligheid en/of (informatie over
)vragen en
/ofeen
toelichting en
/of (gewenste)antwoorden op vragen die gesteld zouden worden
tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van de
gemeente Roermond en
/of (geheime
)informatie over
(de uitkomst(en) van)de
beraadslagingen van de vertrouwenscommissie,
althans enige gift en/of dienst,
verleend en
/of aangeboden en/ofgedaan door [betrokkene 1] (in zijn
hoedanigheid van
wethouder van de gemeente Roermond en/ofadviseur van de
vertrouwenscommissie voor de benoeming van de nieuwe burgemeester van
Roermond) heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte, telkens wist,
althans
redelijkerwijs vermoeddedat deze gift(en) en/of deze dienst(en) hem werd(en)
gedaan
(1º) teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening
iets te doen of na te laten, te weten, het anders dan om zakelijke redenen
begunstigen van die [betrokkene 1] en/of het geven van een voorkeursbehandeling aan
die [betrokkene 1] en/of het laten ontstaan en/of onderhouden van een zodanige
relatie tussen hem, verdachte, en die [betrokkene 1] dat hij, verdachte, tegenover
die [betrokkene 1] niet meer zo vrij en/of onbeïnvloed en/of onafhankelijk en/of
objectief was/kon zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot die [betrokkene 1] als in het geval dat hij, verdachte, die giften niet had aangenomen
en/of
(2º) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in
strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan en/of
nagelaten, te weten het anders dan om zakelijke redenen begunstigen van die
[betrokkene 1] en/of het geven van een voorkeursbehandeling aan die [betrokkene 1] en/of het
verstrekken van informatie over (het eventuele lidmaatschap van de VVD van)
één van de andere kandidaten voor de vacature van burgemeester van de gemeente
Roermond, te weten [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 1] heeft voorgedragen als gedeputeerde (van de provincie Limburg) en/of die voordracht (openlijk) heeft
gesteund
terwijl hij, verdachte, het feit heeft begaan als burgemeester (van de
gemeente Meerssen).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De inhoud van de wettige bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
NADERE BEWIJSMOTIVERING

1.Inleiding

Op 1 februari 2012 kreeg de toenmalige burgemeester van Roermond, [getuige 1], op zijn eigen verzoek, eervol ontslag van de Koningin. Door de gemeenteraad van Roermond werd een benoemingsprocedure voor een nieuwe burgemeester gestart. In het kader van deze procedure werd een vertrouwenscommissie benoemd. Deze vertrouwenscommissie was belast met de beoordeling van de (burgemeesters)kandidaten. Op 10 mei 2012 werden de navolgende commissieleden benoemd:
• [getuige 2] van de VVD (voorzitter)
• [getuige 3] van GroenLinks (vice voorzitter)
• [getuige 4] van de PVDA
• [getuige 5] van de BBR
• [getuige 6] van de Demokraten Swalmen
• [getuige 7] van het CDA
Aan de vertrouwenscommissie werden een secretaris, in de persoon van raadsgriffier [getuige 8], en een adviseur, in de persoon van wethouder [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), toegevoegd. Op 21 mei 2012 werd de burgemeestersvacature in de Staatscourant gepubliceerd. Op deze vacature reageerden 23 sollicitanten. In de avond van 29 augustus 2012 vond er in het kasteel Groot Buggenum te Grathem een eerste ontmoeting plaats tussen de commissaris van de Koningin en de vertrouwenscommissie. Tijdens deze ontmoeting verschafte de commissaris van de Koningin de vertrouwenscommissie een opgave van alle sollicitanten, vergezeld van zijn oordeel over de sollicitanten die hij in beginsel geschikt achtte.
De selectie van de commissaris van de Koningin bestond uit 6 geschikte sollicitanten, 4 bespreekgevallen en 13 afvallers. De verdachte - sinds maart 2006 burgemeester van de gemeente Meerssen - maakte deel uit van de groep bespreekgevallen. De vertrouwenscommissie voegde 3 sollicitanten - waaronder de verdachte - toe aan de groep geschikte sollicitanten en wees één kandidaat af. Uiteindelijk bleef er aldus een definitieve selectie van 8 sollicitanten over. Op 19, 20 en 26 september 2012 vonden de sollicitatiegesprekken van de vertrouwenscommissie met de 8 burgemeesterskandidaten plaats. Het sollicitatiegesprek van de verdachte met de vertrouwenscommissie stond als laatste gepland en vond plaats op woensdag 26 september 2012 om 20.30 uur.
Uit afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken van de telefoon van [betrokkene 1] is gebleken dat [betrokkene 1] op maandag 24 september 2012 om 22.31 uur belde met de verdachte. Voornoemd gesprek is hieronder integraal weergegeven (J = [betrokkene 1] /R = de verdachte):
J: Heel eventjes kort nog [verdachte], jij hebt dat overzichtje van mij gekregen weet je wel van veiligheid he?
R: Ja
J: Het gaat dus heel veel over veiligheid natuurlijk
R: Ja
J: Temeer omdat er natuurlijk andere kandidaten zijn die uit de politiesector komen et cetera.
R: Ja
J: En euh je krijgt op een gegeven moment de euh voorgelegd de case dat er een groot evenement is en de politie zegt dat er geen politiecapaciteit is..
R: Ja
J: Nou, dan moet je dus daarop gaan.. wat wat ga je dan doen? Eeuuhh hoe ga je dat aanpakken? Wij hebben ook een keer meegemaakt hier dat die die die Bavaria Race van Rotterdam die zouden weer op de niet geopende A73..(onverstaanbaar) en dat is toen
R: Ja
J: Niet kunnen doorgaan. Daar gaat dat dus eueuh over
R: Oke.
J: Dat is een, ten tweede over integriteit..
R: Ja
J: Krijg je de vraag voorgelegd van een raadslid eeuuhm die een stuk grond heeft in een bestemmingsplan en net voor de raadsvergadering hoor jij dat dat raadslid daarbij betrokken
is en dat raadslid is van dezelfde partij als de wethouder en de wethouder wist het ook niet
en wat ga je dan doen?.. Nou het belangrijkste antwoord is dat ze kan geven: "Nou dan haal
ik het in ieder geval van de agenda af".
R: Ja
J: Dan ga ik nader onderzoek doen, dan wil ik het naatje van de kous weten.. En dan komt [getuige 7]: "Ja maar het is nog erger, die wethouder heeft daar ook een stuk grond liggen en dat heeft ie ook niet verteld, dat heeft ie met een erfenis gekregen, dat was ie vergeten... En euh daar wordt verschillend op gereageerd maar ik heb na afloop gezegd nou mijn
tegen de commissie ja ik zou zo'n wethouder daar zou ik het vertrouwen in opzeggen natuurlijk, kan dus niet.
R: Ja
J: Vooral niet in zo'n stad als Roermond waar zoveel is voorgevallen. Nou dan krijg je op een gegeven moment een euh een euh hmm een driehoekje neergelegd.
R: Hmmhmm (bevestigend!)
J: En in dat driehoekje daarin staat de euh euh, boven staat daar voorzitter van de Raad,
dan staat linksonder voorzitter van het College en rechts ..(onverstaanbaar) het Rijksorgaan. Waar bevindt u zich? De, de meesten zeggen middenin...dus
R: ..(onverstaanbaar)
J: Maar je maakt natuurlijk de mooiste indruk als je zegt tussen euh de, de Raad en het College, he want de Raad is de baas, dus het gaat meer richting de Raad.
R: Jaja, zeker
J: Nou burgervader dat weet je natuurlijk wel..euhmm nou de motivatie, ja goed van de VVD dat euh he je moet proberen dat je euh ..(onverstaanbaar) jongens mijn termijn is afgelopen...(onverstaanbaar)
R: Ja
J: En vooral, :"Wat denkt u als de de.. netwerken, de contacten in Den Haag. Het is natuurlijk van voorzitters van provinciale afdelingen of ex voorzitters een koud kunstje om ..om zowel mensen van je eigen partij als mensen die in de regering zitten van andere partijen te benaderen.
R: Ja
J: Nou kijk ben ik dan nog iets vergeten (bladerend geluid). Hoe was de kamer Centrale Vergadering? (...)
J: Oke. Je word ook gevraagd naar de aanbeveling commissie Sorgdrager - Frissen over het Primus Secundus (fonetisch) systeem
R: Oke
J: weet je daar iets van of niet?
R: Nee, dat moet ik even opzoeken.
J: Primus Secundus systeem is het systeem dat je met twee wethouders samen doet.
R: Jaja dat je twee ogen hebt, met vier ogen het systeem wat je dan nu hebt.
J: Jajaja het is hoe je daar tegen aan kijkt etcetera.... Even kijken... lk stel je een vraag als je, als je burgemeester word en de nationale politie is de regioburgemeester de burgemeester van Maastricht en dan wil men zijn plaatsvervanger de burgemeester van Venlo maken. Hoe zou, je krijgt de opdracht van de Raad en het College Roermond te doen, te doen zijn, dat Roermond het is. Hoe gaat u dat doen?
R: Ja
J: Nou dan ga ik met [betrokkene 3] eerst belangrijk is dat ik met [betrokkene 3] overleg ga plegen maar het allerbelangrijkste is dat alle Midden Limburgse gemeenten, en ik ben hier ook gestart als burgemeester dat die mij steunen, dus ik zorg voor draagvlak hier in Midden Limburg
R: Ja
J: Dan heb ik het meeste gehad..
R: Oke, nou dan weet ik even voldoende [betrokkene 1].
J: Ja en dan zien we elkaar woensdag en dan ga ik er vanuit dat het allemaal goed gaat.
R: We wachten maar eens even af, goed jongen
(..einde gesprek)
Op 26 september 2012, na het sollicitatiegesprek van de verdachte, besloot de vertrouwenscommissie unaniem om de verdachte als eerste voor te dragen als nieuwe burgemeester van Roermond. Op donderdag 27 september 2012 werd tussen 21.12 en 22.34 uur, een besloten gemeenteraadsvergadering gehouden. Tijdens deze besloten gemeenteraadsvergadering werd er door de vertrouwenscommissie uitleg gegeven over het verloop van de procedure en de voordracht van de verdachte als eerste kandidaat en een tweede kandidaat. Met een meerderheid van stemmen koos de gemeenteraad er voor om de verdachte aan de minister van Binnenlandse Zaken aan te bevelen als beoogd burgemeester van Roermond.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek vonden er op 19 oktober 2012 meerdere doorzoekingen ter inbeslagneming plaats. Daarnaast werden zowel [betrokkene 1], als de verdachte op die dag gehoord. Op 22 oktober 2012 maakte [betrokkene 1] bekend dat hij zijn publieke functies neerlegde. Op 23 oktober 2012 maakte de verdachte bekend dat hij zich terug trok als burgemeesterskandidaat voor de gemeente Roermond. Ook maakte hij bekend per 1 januari 2013 terug te treden als burgemeester van de gemeente Meerssen.
Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan (passieve) ambtelijke omkoping.
2. Toetsing aan de tenlastelegging primair: artikel 363 lid 1 aanhef/sub 1° Wetboek van Strafrecht
2.1.
als ambtenaar
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - onder verwijzing naar literatuur en jurisprudentie - op het standpunt gesteld dat voor de toepasselijkheid van artikel 363, eerste lid, aanhef en onder 1° en 2° van het wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts vereist is dat de persoon die de gift/ dienst aanneemt ambtenaar is. Niet is vereist dat hij de gift/dienst aanneemt in de hoedanigheid van ambtenaar of wel in de uitoefening van zijn bediening. Ten tijde van het ontvangen van de informatie was de verdachte burgemeester van de gemeente Meerssen. Hij was derhalve ambtenaar in de zin van voornoemde bepaling.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft gesteld dat, gezien de tekst van de tenlastelegging onder 1 primair en met name de laatste zin daarvan, het ten laste gelegde moet worden benaderd vanuit de bediening aldaar genoemd, zijnde burgemeester van Meerssen. Dit brengt met zich mee dat onder meer bewezen dient te worden dat [betrokkene 1] de verdachte giften heeft gedaan om hem in strijd met zijn bediening als burgemeester van Meerssen iets te laten doen of na te laten, dan wel dat [betrokkene 1] dit deed naar aanleiding van iets dat de verdachte als burgemeester van Meerssen reeds in strijd met zijn bediening had gedaan voor [betrokkene 1].
Met andere woorden, de bestanddelen genoemd in de tenlastelegging dienen te zijn vervuld als ‘burgemeester van de gemeente Meerssen’.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 363, eerste lid, aanhef en onder 1° en 2° Sr stelt strafbaar de ambtenaar die een gift, belofte of dienst aanneemt, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan, verleend of aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten (1°) en de ambtenaar die een gift, belofte of dienst aanneemt, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan, verleend of aangeboden wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (2°).
Aan het bestanddeel ‘ambtenaar’ in deze bepaling is naar het oordeel van de rechtbank voldaan indien kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het ontvangen van de gift, belofte of dienst ambtenaar was. Niet behoeft te worden vastgesteld dat de gift, belofte of dienst hem is gedaan, verleend of aangeboden in zijn hoedanigheid van deze specifieke ambtelijke betrekking. En evenmin dat deze hem is gedaan om hem in de hoedanigheid van deze specifieke ambtelijke betrekking te bewegen om in strijd met zijn plicht iets te doen of na te laten dan wel dat deze hem is gedaan ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in deze specifieke ambtelijke betrekking is gedaan of nagelaten.
De rechtbank ontleent deze lezing van bedoelde onderdelen van artikel 363 Sr niet slechts aan de tekst daarvan, doch vindt daarvoor ook steun in de wetsgeschiedenis. Blijkens de Nota van Wijziging (8 oktober 1999, TK 1999-2000, 26 469, nr. 6, p. 2) valt binnen het bereik van voornoemde bepaling de situatie waarin een ambtenaar giften aanneemt in verband met handelingen, te verrichten in een nieuwe ambtelijke functie [1] .
De wijze waarop de tenlastelegging is samengesteld, noopt in dit geval niet tot een andere benadering. Het enkele gegeven dat als laatste zin van het primair tenlastegelegde is opgenomen ’terwijl hij, verdachte het feit heeft begaan als burgemeester (van de gemeente Meerssen)’, maakt niet dat alle daarvoor opgenomen bestanddelen moeten worden gerelateerd aan het ambt van burgemeester van Meerssen en evenmin dat indien deze relatie niet op wettig en overtuigende wijze kan worden vastgesteld dit tot vrijspraak dient te leiden.
Nu voorts vast staat dat de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde gedraging ambtenaar in de zin van hiervoor genoemde bepaling was, wordt het verweer van de raadsman op dit punt verworpen.
2.2 (
een) gift(en) en/of (een) dienst(en)
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft op 24 september 2012 tijdens een telefonisch gesprek van [betrokkene 1] een groot deel van de casussen en vragen te horen gekregen die hem door de vertrouwenscommissie gesteld zouden gaan worden. Daarbij verwijst [betrokkene 1] naar een overzichtje over veiligheid dat hij eerder aan de verdachte heeft toegezonden. [betrokkene 1] geeft voorts gewenste antwoorden en verklapt ook wat andere kandidaten tijdens het gesprek op een vraag hebben geantwoord. Als [betrokkene 1] zegt dat er gesproken zal worden over het primus secundus systeem, geeft de verdachte aan dat hij dat nog even op moet zoeken. Later geeft [betrokkene 1] de verdachte ook nog het advies zich te excuseren voor het niet kunnen nakomen van zijn eerdere afspraak, omdat andere leden van de vertrouwenscommissie zich daaraan geërgerd zouden hebben. Ook na het sollicitatiegesprek gaan de contacten door en geeft [betrokkene 1] aan de verdachte de op dat moment nog geheime uitkomst van de procedure voor de vertrouwenscommissie.
De informatie die de verdachte van [betrokkene 1] heeft gekregen was voor hem zeer waardevol en is aan te merken als dienst.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het in de tenlastelegging genoemde overzicht veiligheid een openbaar stuk, te weten de veiligheidsnota van de gemeente Roermond, betrof dat de verdachte reeds medio augustus 2012 heeft ontvangen. Dit valt buiten de tenlastegelegde periode en bovendien kan een openbaar stuk niet worden beschouwd als gift, belofte of dienst.
Volgens de verdediging heeft het er voorts de schijn van dat de verdachte in het telefonisch contact met [betrokkene 1] een paar vragen heeft aangehoord van [betrokkene 1]. Echter, uit het verslag van de raadsvergadering van 27 september 2012 blijkt dat het ging om maximaal vier [2] van minstens 27 vragen en casussen [3] , aldus het betoog. Daarbij is opgemerkt dat ‘gewenste’ antwoorden voor de vertrouwenscommissie niet hebben bestaan.
Voor zover (geheime) informatie over beraadslagingen is besproken, kan dit slechts zien op de uitkomst van de procedure voor de vertrouwenscommissie, namelijk dat de verdachte op de eerste plaats was geëindigd. De verdediging vermoedt dat met dit onderdeel wordt gedoeld op het gesprek van 27 september 2012 om 00:34 uur waarin [betrokkene 1] onder andere heeft doorgegeven aan de verdachte dat de vertrouwenscommissie unaniem vóór hem was en hem op nummer één had gezet. Als het sec gaat om het verstrekken van informatie over de uitkomsten van de beraadslaging zou deze uitvoeringshandeling misschien bewijsbaar zijn. Maar de verdediging vraagt zich, onder verwijzing naar een bij pleidooi overgelegd rapport van Prof J.Th.J. van den Berg van 21 januari 1998 over - kort gezegd - de geheimhouding van vertrouwenscommissies, af of deze informatie op dat moment nog geheim was respectievelijk of de verdachte had horen te begrijpen dat deze informatie van gewicht was. In ieder geval kan dit niet worden aangemerkt als gift of dienst, aldus de raadsman.
Oordeel van de rechtbank
Volgens de Hoge Raad omvat het doen van een gift elk overdragen aan een ander van iets dat voor deze waarde heeft. [4] Het zal daarbij niet alleen om stoffelijke zaken kunnen gaan. Met de opneming van het woord 'dienst' bij de wetswijziging van 2001 is duidelijk gemaakt dat ook het leveren van een immaterieel voordeel onder de delictsomschrijving kan vallen. [5]
De verdediging betwist niet – zo begrijpt de rechtbank het hiervoor weergegeven standpunt - dat de hierna te noemen onderdelen (uitvoeringshandelingen) van de tenlastelegging wellicht hebben plaatsgevonden, maar plaatst daarbij een aantal kanttekeningen waarover de rechtbank het volgende overweegt.
2.2.1.a. 'een overzicht(je) van/over veiligheid'
De verdediging heeft aangegeven dat uit het getapte gesprek van 24 september 2012 om 22:31 uur lijkt te volgen dat de verdachte inderdaad een zodanig overzicht(je) heeft aangenomen, maar dat de verdachte dit document al geruime tijd eerder, voor de tenlastegelegde periode, heeft ontvangen en het een openbaar document betreft. De rechtbank overweegt dat nu ten aanzien van het overzicht veiligheid dat [betrokkene 1] op enig moment aan verdachte zou hebben verschaft, niet kan worden vastgesteld welke informatie dit betreft en of dit al dan niet openbare informatie betreft, dit overzicht reeds om die reden niet als gift/dienst kan worden aangemerkt.
Verdachte moet van dit onderdeel worden vrijgesproken.
2.2.1.b. (informatie over) vragen en/of een
toelichting en/of (gewenste) antwoorden op vragen die gesteld zouden worden
tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van de
gemeente Roermond en/of (geheime) informatie over (de uitkomst(en) van) de
beraadslagingen van de vertrouwenscommissie
De rechtbank stelt vast dat in het telefonisch contact tussen de verdachte en [betrokkene 1] van 24 september 2012 om 22.31 uur een aantal onderwerpen door [betrokkene 1] aan de orde wordt gesteld. Het betreft hier onderwerpen die volgens de verklaring van [betrokkene 1] [6] dienden 'ter voorbereiding', waarbij [betrokkene 1] kennelijk doelt op voorbereiding ten behoeve van het sollicitatiegesprek dat de verdachte op 26 september 2012 zal houden met de vertrouwenscommissie. Daarbij worden door [betrokkene 1] achtereenvolgens de volgende onderwerpen aan de orde gesteld:
  • 'veiligheid', met een casus over politiecapaciteit
  • 'integriteit', met een casus over een stuk grond van een raadslid, en een antwoord dat zou kunnen worden gegeven, waarna [betrokkene 1] een nadere vraagstelling door een lid van de vertrouwenscommissie weergeeft
  • 'een driehoekje' dat wordt neergelegd, waarbij [betrokkene 1] aangeeft met welk antwoord 'de mooiste indruk' kan worden gemaakt
  • over 'netwerken, de contacten in Den Haag'
  • een vraag 'naar de aanbeveling commissie Sorgdrager-Frissen over het Primus Secundus systeem', waarbij [betrokkene 1] vraagt of de verdachte daar iets van weet, en als de verdachte aangeeft dat hij dat moet opzoeken, een nadere uitleg geeft met kennelijk een voorbeeldvraagstelling.
[betrokkene 1] rondt deze opsomming af met de opmerking: ‘Dan heb ik het meeste gehad.’
Op 26 september 2012 te 13.52 uur geeft [betrokkene 1] de verdachte dan nog een advies om een toelichting op zijn afwezigheid bij een eerder afgesproken gesprek te geven.
De rechtbank concludeert dat [betrokkene 1] aan de verdachte in genoemde gesprekken informatie heeft verstrekt over vragen en onderwerpen die aan de orde zouden komen tijdens zijn sollicitatiegesprek met de vertrouwenscommissie. Niet alleen heeft [betrokkene 1] aan de verdachte verteld welke onderwerpen aan de orde zouden komen, hij heeft bovendien heel concreet aangegeven welke casussen hem zouden worden voorgelegd en welke vragen hem zouden worden gesteld. Voorts heeft [betrokkene 1] een toelichting verschaft over de betreffende onderwerpen en heeft hij gesuggereerd welke antwoorden ‘het beste zouden overkomen’. Daarbij heeft hij ook op een onderdeel inzage gegeven in wat andere kandidaten hebben geantwoord. Voorts geeft hij de verdachte blijkens het verslag van het getapte telefoongesprek van 26 september 2012 het advies iets te zeggen over zijn verhindering voor de eerste afspraak en vermeldt daarbij dat sommige commissieleden daarover wat geïrriteerd waren. Daarmee is dit onderdeel van de tenlastelegging bewezen.
Dat het hierbij om 'gewenste' antwoorden ging kan de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid uit de weergave van die gesprekken afleiden zodat dit woord uit de tenlastelegging wordt gestreept.
De rechtbank stelt vast dat in het telefonische contact van 27 september 2012 om 00.34 uur tussen de verdachte en [betrokkene 1] kennelijk de uitkomst van de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie door [betrokkene 1] aan de verdachte is medegedeeld. Ten aanzien van deze informatie is de rechtbank van oordeel dat niet valt in te zien dat dit voor de verdachte van wezenlijke waarde was. Deze informatie kan om die reden niet worden beschouwd als aan de verdachte verleende dienst.
2.2.2.
Betrof de informatie voordeel voor de verdachte?
De verdachte heeft betoogd dat hij van de informatie hiervoor genoemd geen daadwerkelijk voordeel heeft gehad.
Zoals hiervoor overwogen onder 2.2.1.b. is onmiskenbaar sprake geweest van de overdracht van informatie met het oog op de voorbereiding van de verdachte op zijn sollicitatiegesprek met de vertrouwenscommissie. De vraag kan worden gesteld of het eventuele voordeel voor de verdachte van deze 'gift/dienst' moet worden beoordeeld naar het moment dat deze informatie wordt verstrekt dan wel achteraf naar de daadwerkelijke waarde die de informatie blijkt te hebben gehad voor de verdachte.
Met betrekking tot het eerste moment kan worden opgemerkt dat beide partijen het gesprek laat op de avond van 24 september 2012 de moeite waard hebben gevonden: [betrokkene 1] bespreekt een reeks onderwerpen, de verdachte hoort het kennelijk aan en sluit af met de woorden "Nou, dan weet ik even voldoende [betrokkene 1]". Alleen al op grond van dit verloop van het gesprek in samenhang met het belang dat aan een goed verloop van het sollicitatiegesprek voor de kandidaat mag worden gehecht leidt de rechtbank af dat sprake was van een door beide partijen gepercipieerd voordeel vooraf met de overdracht van deze informatie.
Maar ook als de betekenis van het gesprek achteraf moet worden gewaardeerd is voldoende aannemelijk dat de verdachte daarvan voordeel heeft genoten. De rechtbank overweegt dat niet eenvoudig is vast te stellen of de informatie die [betrokkene 1] aan de verdachte heeft gegeven de doorslag heeft gegeven bij de voordracht tot benoeming. Een aantal navolgende omstandigheden maakt niettemin dat de rechtbank aannemelijk acht dat de informatie de verdachte als kandidaat voor de burgemeestersbenoeming wel een voorsprong op andere kandidaten heeft verschaft en dus als voordeel respectievelijk begunstiging van de verdachte is te kenschetsen.
  • De omstandigheid dat een ervaren bestuurder als [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van adviseur van de vertrouwenscommissie deze informatie kort voor het sollicitatiegesprek tamelijk uitvoerig heeft doorgenomen met de verdachte en dus kennelijk als relevant heeft beschouwd.
  • Het gegeven dat dit telefonisch gesprek heeft plaatsgevonden nadat al sollicitatie gesprekken met andere kandidaten in aanwezigheid van [betrokkene 1] waren gevoerd, waarbij er sprake was van voortschrijdend inzicht van [betrokkene 1] in het verloop van de gesprekken en de vraagstelling door de leden van de vertrouwenscommissie.
  • De dankbaarheid en waardering die de verdachte in het gesprek van 27 september 2012 te 23:53 uur, na het vernemen van de uitslag van de raadsvergadering over de voordracht heeft geuit voor de rol van [betrokkene 1] bij de benoeming. Deze dank en waardering kunnen mede betrekking hebben gehad op de veronderstelde invloed die [betrokkene 1] als adviseur in de beraadslagingen heeft uitgeoefend, maar de rechtbank acht het op grond van de reeks telefonische contacten tussen beiden met als onderwerp de sollicitatie van de verdachte, aannemelijk dat die dank en waardering ook de telefoongesprekken hebben gegolden waarin de procedure en de gang van zaken zijn besproken. Voorts kan worden gewezen op de verklaring van [betrokkene 1]
 De verklaringen van leden van de vertrouwenscommissie na het horen van de geluidsweergave van het telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en de verdachte van 24 september 2012, 22.31 uur. Zo heeft [getuige 8] verklaard dat de verdachte een goede presentatie had en goede antwoorden gaf, maar dat dit mede te danken was aan zijn voorkennis. [getuige 5] heeft verklaard dat de verdachte de vraag over de driehoek tijdens het sollicitatiegesprek had beantwoord, zoals hij [betrokkene 1] heeft horen dicteren tijdens het telefoongesprek. [getuige 3] heeft verklaard dat zij in de gesprekken tussen [betrokkene 1] en de verdachte een letterlijke weergave ziet van het sollicitatiegesprek. Naar aanleiding daarvan zegt zij niet langer te kunnen stellen dat de verdachte de sterkste kandidaat was. [getuige 6] heeft verklaard dat de verdachte als een huis had gestaan tijdens de sollicitatiegesprekken, maar dat nu blijkt dat de verdachte alleen maar in hoefde te koppen omdat hij de vragen voorgelegd had gekregen.
Voorts is van belang dat het informatie betrof die de verdachte niet op andere wijze tot zich had kunnen nemen. Het betrof immers informatie die als onderdeel van de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie (beraadslagingen voorafgaand en tijdens de sollicitatiegesprekken), zoals hierna onder 2.5.2.b overwogen als geheim moet worden geclassificeerd.
Nu aannemelijk is dat de gegeven informatie tot voordeel van de verdachte heeft gestrekt, is deze aan te merken als (een) gift(en) en/of dienst(en) in de zin van artikel 363 Sr.
2.3
verleend en/of aangeboden en/of gedaan door [betrokkene 1] (in zijn hoedanigheid van wethouder van de gemeente Y en/of adviseur van de vertrouwenscommissie voor de benoeming van de nieuwe burgemeester van Y)
Naar het oordeel van de rechtbank is [betrokkene 1] bij het hiervoor beschreven handelen in de eerste plaats opgetreden als adviseur van de vertrouwenscommissie. Hoewel [betrokkene 1] mogelijk mede vanwege zijn wethouderschap als adviseur van de vertrouwenscommissie is benoemd, acht de rechtbank dit onvoldoende om diens hoedanigheid van wethouder in de tenlastelegging overeind te houden, zodat van dit onderdeel wordt vrijgesproken.
2.4
heeft aangenomen
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte de informatie bewust heeft aangenomen, hetgeen blijkt uit het feit dat hij het gesprek niet heeft afgekapt en hij tijdens het gesprek over het primus secundus systeem zegt dat hij dat even moet opzoeken. De verdachte sluit het gesprek ook af met de mededeling dat hij even voldoende weet.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat van het bewust aannemen van een dienst door de verdachte geen sprake is geweest. Daarvoor is enige mate van bewustheid en keuzemogelijkheid vereist. De verdachte heeft gesteld dat hij terwijl hij het hiervoor genoemde telefoongesprek met [betrokkene 1] voerde, hij bezig was met andere dingen, hij overvallen werd door hetgeen [betrokkene 1] hem vertelde en [betrokkene 1] min of meer uit beleefdheid heeft laten uitpraten.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat [betrokkene 1] de verdachte eerder op de avond van 24 september 2012 om 18.32 uur heeft gebeld. [betrokkene 1] en de verdachte spreken dan af dat [betrokkene 1] wat later op de avond, rond een uur of tien, kwart over tien, zal bellen met een ander toestel want dat vindt [betrokkene 1] veiliger. Als de verdachte die avond zoals aangekondigd dan daadwerkelijk om 22.31 uur door [betrokkene 1], met een ander toestel, wordt gebeld, begint [betrokkene 1] direct met het verstrekken van de hiervoor bedoelde informatie. Uit het tapverslag blijkt dat de verdachte hem zonder enige interruptie aanhoort als [betrokkene 1] de informatie verstrekt. Niet één maal geeft de verdachte te kennen vraagtekens te plaatsen bij het feit dat [betrokkene 1] hem deze informatie verstrekt, noch dat hij deze informatie eigenlijk liever niet zou willen horen. Uit het gesprek blijkt geen enkel teken van verbazing of ongemak van de zijde van de verdachte met betrekking tot het feit dat deze informatie hem wordt gegeven. De verdachte laat [betrokkene 1] uitspreken, zegt dat hij over één door [betrokkene 1] genoemd onderwerp nog wat zal uitzoeken en sluit af met de mededeling dat hij even voldoende weet.
De rechtbank is van oordeel dat gezien het voorgaande gesteld kan worden dat de verdachte de dienst van [betrokkene 1], te weten de informatie, heeft aangenomen.
2.5
terwijl hij, verdachte, telkens wist, althans redelijkerwijs vermoedde dat deze gift(en) en/of deze dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te latente weten
-het anders dan om zakelijke redenen begunstigen van die [betrokkene 1] en/of
-het geven van een voorkeursbehandeling aan die [betrokkene 1] en/of
-het laten ontstaan en/of onderhouden van een zodanige relatie tussen hem, verdachte, en die [betrokkene 1] dat hij, verdachte, tegenover die [betrokkene 1] niet meer zo vrij en/of onbeïnvloed en/of onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot die [betrokkene 1] als in het geval dat hij, verdachte, die giften (de rechtbank leest: en/of dienst(en)) niet had aangenomen
terwijl hij, verdachte, het feit heeft begaan als burgemeester (van de gemeente Meerssen)
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat iemand aan wie een gift wordt gedaan op zijn minst genomen redelijkerwijs moet vermoeden dat giften worden gedaan teneinde een tegenprestatie te verkrijgen zoals het begunstigen van degene die de gift/dienst heeft gegeven. Alle bestanddelen van artikel 363, lid 1, aanhef en onder 1° Sr, zijn dan ook vervuld. Volgens de officier ziet dit deel van de tenlastelegging op de situatie dat de verdachte door [betrokkene 1] op de burgemeestersstoel van de gemeente Roermond wordt geholpen en daardoor 'in de zak' van [betrokkene 1] kwam te zitten. Hierdoor stond de verdachte niet meer vrij en onbevangen tegenover [betrokkene 1] zoals van hem in zijn functie van burgemeester verwacht mocht worden. "Nee" zeggen tegen [betrokkene 1] was hierdoor niet meer eenvoudig.
Standpunt verdediging
In algemene zin heeft de verdachte benadrukt dat sprake is geweest van contact tussen politieke vrienden dat moet worden bezien tegen de achtergrond van de politieke praktijk van burgemeestersbenoemingen. De verdediging heeft zich afgevraagd of het doorspelen van als 'geheim' aangeduide informatie door geheimhouders via de partijlijn werkelijk als iets bijzonders is aan te merken. Onder verwijzing naar het hiervoor genoemde rapport van Van den Berg, in 1998 opgemaakt ten behoeve van een strafzaak in het kader van de beschuldiging van schending van de plicht tot geheimhouding, is betoogd dat de politieke realiteit is dat partijpolitieke belangen nog altijd de burgemeestersbenoemingen doordringen en dat er binnen de partijlijn wordt gesproken over (vertrouwelijke) informatie van de vertrouwenscommissie door en met leden van die commissie.
Nader met betrekking tot de tenlastelegging heeft de verdediging betoogd dat zich bij de stukken van het geding geen enkel bewijsmiddel bevindt voor de beschuldiging dat de verdachte kon weten/vermoeden dat [betrokkene 1] de hiervoor genoemde (cursief gedrukte) 'toekomstige tegenprestaties' voor ogen had bij het doen van de beweerdelijke giften. Met betrekking tot de derde tegenprestatie ('zodanige relatie') heeft de verdachte aangevoerd dat in de voorliggende zaak, in onderscheid met het geval beoordeeld door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2005 [8] , een zeer aannemelijke verklaring bestaat voor de beweerdelijke hulp (van [betrokkene 1] aan de verdachte), namelijk de politieke achtergrond en partijbelangen, het streven om de stad in handen van de partij te krijgen. De verdediging kan niet verzinnen wat de verdachte in de hoedanigheid van burgemeester van Meerssen voor [betrokkene 1] zou kunnen betekenen, laat staan dat er feiten en omstandigheden zijn aangetoond die erop wijzen dat de verdachte wist of vermoedde dat die giften met het oog op deze tegenprestaties zijn gedaan.
Het oordeel van de rechtbank
Dit deel van de tenlastelegging betreft de kern van de beschuldiging van omkoping: was het voordeel dat de verdachte als ambtenaar heeft aangenomen gericht op een handelen of nalaten van zijn kant en wist of vermoedde hij dit zodat hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt? De rechtbank geeft eerst een aantal lijnen weer die in jurisprudentie en literatuur zijn te vinden met betrekking tot het toetsingskader en past deze vervolgens toe op het voorliggende geval.
2.5.1
Algemeen over het juridisch kader
Doel of ratio van de zogenoemde anti-corruptiewetgeving, meer in het bijzonder artikel 362/363 Sr is het beschermen van het publieke vertrouwen in de objectiviteit (zakelijkheid) van de beslissingen van ambtenaren. [9] De rechtbank duidt dit zo dat moet worden voorkomen dat de ambtenaar in zijn (al dan niet toekomstige) functie niet meer vrij en onafhankelijk is, handelt of beslist doordat hij in een afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van de gever terecht komt. De strafbaarheid van ambtelijke omkoping als gevolg van de wetswijziging van 2001 is aanzienlijk verruimd. Op de gecompliceerdheid en onduidelijkheid van de regeling is kritiek uitgeoefend. [10] Duidelijk is wel dat de wetswijziging samenhangt met het algemeen beschouwen van corruptie als een ernstig delict. De wetgever heeft beoogd “aanscherping en aanvulling van de regels teneinde waar dat noodzakelijk is adequaat strafrechtelijk te kunnen optreden tegen diegenen die schade toebrengen aan het vertrouwen in het openbaar bestuur. (...) In de preventieve sfeer moet het besef worden bevorderd dat overheidsorganisaties integriteitsrisico's lopen en dat het belangrijk is dat er blijvend wordt gewerkt aan een open cultuur waarbinnen verantwoording wordt afgelegd over hetgeen wel of niet toelaatbaar wordt geacht.” [11]
Dit belang van een open cultuur met verantwoording dat in de memorie van toelichting wordt genoemd, neemt niet weg dat de strafrechtelijke beoordeling andere grenzen zal kunnen trekken rondom het ambtelijk handelen. Scherp moet worden gekeken of het handelen strafwaardig is: niet elke schending van de integriteit hoeft immers te leiden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid. [12] De wetgever heeft hier kennelijk ook mee geworsteld: enerzijds was er bij de laatste wetswijziging het streven om de bewijsvoering te vergemakkelijken. Anderzijds kan bij het vervullen van dat streven een spanning optreden met het legaliteitsbeginsel als het strafwaardig handelen te ruim is omschreven. Zo heeft een voorstel tot strafbaarstelling van het enkele aannemen van ongeoorloofde gunsten zonder tegenprestatie het niet gehaald en heeft de Nederlandse regering de strafbaarstelling van ongeoorloofde beïnvloeding (zonder meer) zoals omschreven in artikel 12 van het Corruptieverdrag van de Raad van Europa niet overgenomen. [13]
Van wezenlijk belang lijkt dan ook het verband tussen de door de ambtenaar aangenomen gift, belofte of dienst en een doen of nalaten van die ambtenaar, wat de 'tegenprestatie' zou kunnen worden genoemd. Over dat verband kan op grond van de jurisprudentie en de literatuur het volgende worden opgemerkt.
Bepleit is wel dat er tegenover het 'aangenomen voordeel' een min of meer concreet doen of nalaten van de ambtenaar moet staan en dat bovendien sprake moet zijn van een tegenprestatie die voorzienbaar is. Uit de wet volgt immers dat de ambtenaar weet of (redelijkerwijs) vermoedt dat iets van hem wordt verwacht. Dat moet dus verder gaan dan het enkele ‘smeren’ van de relatie tussen ambtenaar en vermeende omkoper, zonder concrete tegenprestatie van de kant van de ambtenaar. [14]
Aan de andere kant moet worden geconstateerd dat de rechtspraak genoegen neemt met betrekkelijk algemene omschrijvingen in de tenlastelegging van de ambtelijke tegenprestatie en dat er 'enige rek' zit in het vereiste verband. [15] De Hoge Raad heeft in het arrest van 22 februari 2000 al bepaald dat voor de strafbaarheid niet van belang is dat na het aannemen van giften door de ambtenaar het met die giften beoogde handelen of nalaten ook daadwerkelijk is gevolgd. Voldoende is dat de ambtenaar - op het moment dat deze de gift aanneemt - weet dat die gift hem is gedaan om hem te bewegen in de toekomst iets te doen of na te laten. [16] In de situatie van een met artikel 363 Sr vergelijkbaar omkopingsartikel (van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen) heeft de Hoge Raad beslist dat bedoeld artikel niet alleen ziet op de situatie dat er een direct verband is tussen de gift en een concrete tegenprestatie doch ook op het doen van giften aan een ambtenaar teneinde aldus een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan en/of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen. [17] De AG Aben duidt deze overweging in een latere conclusie als volgt: “Dikwijls blijft tussen partijen de concrete tegenprestatie immers onuitgesproken hangen op een algemene verstandhouding van 'do ut des': voor wat hoort (straks) wat. Dat vermindert de strafwaardigheid van actieve, respectievelijk passieve omkoping geenszins. Hieruit leid ik af dat een concrete tegenprestatie niet is vereist, en dus ook niet hoeft te worden gesteld. (...) De bewijsmiddelen zullen uiteraard wel blijk moeten geven van de voorkeursrelatie tussen de omgekochte ambtenaar en de omkoper.” [18]
Hoewel er in de literatuur dus kritische geluiden zijn die nog iets zwaardere eisen zouden willen stellen aan het vereiste verband tussen voordeel en 'tegenprestatie', neemt de jurisprudentie, zo concludeert de rechtbank, voor het bewijs van passieve omkoping genoegen met een - door de bewijsmiddelen geschraagde - 'voorkeursrelatie'.
Dat het verband tussen gift en tegenprestatie niet te strikt moet worden genomen strookt, naar de rechtbank observeert, ook met de toevoeging van de categorie ‘redelijkerwijs vermoedende’ in artikelen 362 en 363 Sr bij de wetswijziging van 2001. Uit de memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever bewijsproblemen die er soms rond de subjectieve delictsbestanddelen van opzet en schuld bestaan, het hoofd heeft willen bieden. De aard (van omkopingsdelicten), waarbij de betrokkenen onder één hoedje spelen, brengt met zich dat niet steeds met scherpte te onderscheiden zal zijn of er sprake is van opzet dan wel culpa, terwijl dit onderscheid er voor het lakenswaardige van de gedraging niet toe hoeft te doen'. [19] Volgens de toelichting moet de ambtenaar weet hebben van de relatie tussen de gift of belofte en de gedragingen die van hem verlangd worden of waarvoor hij beloond wordt. Uit jurisprudentie wordt afgeleid dat een veroordeling ook kan volgen wanneer de ambtenaar het verlenen van voordeel als een gift heeft moeten herkennen waarvan hij heeft moeten begrijpen dat deze is gedaan opdat hij in strijd met zijn plicht, anders dan om zakelijke redenen, de gever zou begunstigen. Ook tegen 'verwijtbare of wellicht gefingeerde naïviteit' van de ambtenaar moet strafrechtelijk kunnen worden opgetreden. [20]
Voorts is van belang dat het 'wetende dat' volgens de Hoge Raad ook het voorwaardelijk opzet omvat. [21]
2.5.2
Het juridisch kader toegepast
Bij haar toetsing van de onderhavige zaak aan genoemd juridisch kader komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Voor de beoordeling van de vraag of in dit geval een voorkeursrelatie tussen [betrokkene 1] en de verdachte kan worden aangenomen acht de rechtbank een aantal omstandigheden ontleend aan de bewijsmiddelen van belang. Deze hebben betrekking op:
De bestaande relatie
De exclusiviteit van de relatie
Het wederzijds verplichtende van de relatie
De te verwachten ambtelijke positie van de verdachte
a.
De bestaande (voorafgaande) relatie tussen beiden
De rechtbank constateert ten aanzien van de ten tijde van de tenlastegelegde periode bestaande onderlinge verhouding van [betrokkene 1] en de verdachte het volgende.
  • Beiden kunnen gelden als partijprominenten, gelet op hun functies ([betrokkene 1] als VVD-wethouder van Roermond, lid van de Eerste Kamer en de verdachte als burgemeester van de gemeente Meerssen en voorzitter van de VVD Limburg).
  • Uit het dossier blijkt dat zij in het jaar voorafgaande aan de tenlastegelegde periode intensief contact hebben gehad, waarbij het aantal van 421 telefonische contacten tussen drie telefoonaansluitingen van [betrokkene 1] en de telefoonaansluiting van de verdachte is geteld in de periode van 24 augustus 2011 t/m 13 september 2012.
  • [betrokkene 1] heeft verklaard dat de verdachte hem in een interview heeft gesteund in 2012 in de situatie rond het rapport commissie Sorgdrager/Frissen.
  • [betrokkene 1] heeft uitgelegd hoe hij bij een tweetal eerdere burgemeestersbenoemingen van de verdachte nauw betrokken is geweest.
Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat er in de jaren voorafgaande aan de tenlastegelegde periode sprake is geweest van frequent respectievelijk betekenisvol contact tussen beiden in verband met hun gezamenlijk partijlidmaatschap. De rechtbank komt, zoals hierna onder 3. overwogen niet tot het oordeel dat de ‘gift/dienst’ van [betrokkene 1] moet worden beschouwd als een beloning voor de openlijke steun van de verdachte aan [betrokkene 1] bij de voordracht van [betrokkene 1] als gedeputeerde van de provincie Limburg, waarvan het aannemen door de verdachte als strafrechtelijk verwijtbaar is aan te merken. Maar wel blijkt uit deze omstandigheden dat er ook toen al kennelijk sprake was van wederzijdse morele dan wel politieke ‘gehoudenheid’ over en weer. [betrokkene 1] verklaart immers, dat de verdachte deze steun aan hem heeft gegeven omdat hij (de verdachte) voorzitter van de VVD Limburg is, hetgeen [betrokkene 1] ook ‘logisch’ lijkt.
Vervolgens hebben deze contacten zich in de tenlastegelegde periode toegespitst op de sollicitatieprocedure van de verdachte naar het burgemeesterschap van Roermond.
Exclusiviteit
De rechtbank constateert dat in die procedure sprake is geweest van een sfeer van exclusiviteit tussen beiden.
Uit sms-berichten kan worden opgemaakt dat [betrokkene 1] en de verdachte al op 29 augustus 2012 telefonisch contact met elkaar onderhielden omtrent de sollicitatieprocedure voor het ambt van burgemeester van Roermond. Zo stuurt de verdachte op 29 augustus 2012 om 23.03 uur een sms-bericht ‘Goede selectie?’ aan [betrokkene 1], waarop [betrokkene 1] - op dat moment aanwezig bij de vergadering tussen de vertrouwenscommissie en de commissaris van de Koningin in kasteel Groot Bruggenum te Grathem - drie minuten later reageert ‘Zijn nog bezig in Grathem.’. Om 23.38 uur bericht [betrokkene 1] aan de verdachte: ‘Ben je nog wakker, stap nu in de auto’, waarna een telefonisch gesprek volgt. De rechtbank stelt vast dat [betrokkene 1] in de hiervoor aangehaalde gesprekken, en met name het gesprek 24 september 2012, 22.31 uur, direct en indirect informatie over de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie heeft verstrekt aan de verdachte in strijd met zijn ([betrokkene 1]’s) geheimhoudingsverplichting.
Die verplichting geldt reeds op grond van artikel 61c Gemeentewet dat (in samenhang met artikel 61, derde en vierde lid Gemeentewet) met betrekking tot de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie het volgende bepaalt:
Ten aanzien van de beraadslagingen en de stukken die aan de raad worden gezonden dan wel die door de raad aan Onze Minister worden gezonden geldt een geheimhoudingsplicht.
Voorts luidt artikel 5 van de Verordening vertrouwenscommissie van Roermond [22] :
Artikel 5
1.De leden van de commissie hebben volstrekte geheimhoudingsplicht omtrent hetgeen direct of indirect aan hen als lid van de commissie ter kennis is gekomen.
2.Deze geheimhouding geldt zowel tijdens het bestaan van de commissie als na ontbinding van de commissie.
3.De geheimhoudingsplicht geldt ook ten opzichte van raadsleden die geen lid van de commissie zijn of lid van de commissie zijn geweest.
4.De leden een tot en met drie van dit artikel zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op degene die op grond van artikel 7 de commissie ambtelijke bijstand verleent en de adviseur van de commissie.
Het moet de verdachte ook volkomen duidelijk zijn geweest dat het ging om een vertrouwelijke procedure en dat [betrokkene 1] in strijd met de daarvoor geldende voorschriften informatie met de verdachte heeft gedeeld. Van dit vertrouwelijke karakter van de procedure en de aan hem verstrekte informatie moest de verdachte weten op grond van zijn ervaring met dergelijke procedures (hij had al enkele malen eerder als burgemeester gesolliciteerd en is zelf bovendien ook eerder lid geweest van een vertrouwenscommissie) maar ook op grond van de aan hem vooraf verstrekte informatie. Dat hij deze niet heeft doorgenomen omdat het “zo'n pak papier was” zoals de verdachte heeft aangegeven, acht de rechtbank hiervoor geen overtuigende verklaring.
Deze geheimhoudingsverplichting strekte zich ook uit tot uitkomst van de – voor de verdachte gunstig verlopen – sollicitatieprocedure. Dit was enkele dagen later, maar uitdrukkelijk vóór het moment dat de gemeenteraad op de hoogte was gesteld: duidelijk is dat [betrokkene 1] de informatie omtrent de keuze van de vertrouwenscommissie aan de verdachte heeft verstrekt kort na middernacht op de vroege ochtend van de dag waarop de gemeenteraad 's avonds over de voordracht zou gaan stemmen, toen deze informatie uiteraard nog vertrouwelijk was. Opvallend is verder dat aan dit telefoongesprek nog een sms-bericht van [betrokkene 1] aan de verdachte vooraf gaat met de vraag of hij met de andere telefoon nog kan bellen. Ook zegt [betrokkene 1] aan het begin van het gesprek "hou de mond". De verdachte, die kennelijk aanvankelijk ook enigszins overdonderd is door het nieuws dat [betrokkene 1] hem vertelt, accepteert de verdere gang van zaken, waaronder een aanmaning om te doen alsof men elkaar eerst later voor het eerst spreekt, zonder protest. Hij stelt daarbij ook een tegenvraag “En hoe was X (
rb: lid vertrouwenscommissie) er in, hoe stond die er in?” Verder heeft [betrokkene 1] in een gesprek van 27 september 2012 te 14:37 uur de verdachte nog op de hoogte gebracht van de omstandigheid dat hij een andere kandidaat - in strijd met de werkelijkheid - had verteld dat hij de verdachte eerst 'vanmorgen' de uitslag van de keuze van de vertrouwenscommissie op de hoogte had gebracht, kennelijk om dit af te stemmen. [betrokkene 1] heeft tegenover de politie verklaard dat hij voor het verstrekken van deze informatie geen toestemming nodig had met als verklaring “binnen de partijlijn doe je ook dingen op eigen initiatief.” [23] .
In deze gesprekken en reeks sms-berichten valt onmiskenbaar een sfeer van samenspanning en geheimzinnigheid tussen beiden te ontwaren. Het enkele feit dat is gebleken dat [betrokkene 1] met één van de andere kandidaten vergelijkbare informatie heeft gedeeld doet naar het oordeel van de rechtbank aan de hiervoor geschetste relatie tussen [betrokkene 1] en de verdachte op geen enkele wijze af.
Met zijn kleine ‘aanmaningen’ tot voorzichtigheid heeft [betrokkene 1] tegelijk voor de verdachte het onregelmatige karakter van het gezamenlijk handelen van beiden benadrukt.
Deze omstandigheden tezamen genomen maken dat de relatie tussen [betrokkene 1] en de verdachte, die beiden aangeven niet in de eerste plaats privé bevriend te zijn, rond de benoeming van de verdachte tot burgemeester van Roermond een verregaand exclusief en geheimzinnig karakter had. Daarbij merkt de rechtbank op dat het niet de schending van de geheimhouding als zodanig is die de kern van het primair tenlastegelegde uitmaakt, maar de sfeer van samenspanning die zowel de begunstiging als de voorkeursrelatie versterkt.
Het wederzijds verplichtende karakter van de relatie
Tijdens een tweetal gesprekken heeft [betrokkene 1] expliciet verwezen naar zijn betrokkenheid bij drie burgemeestersbenoemingen van de verdachte, kennelijk om de betekenis van zijn rol daarbij tegenover de verdachte (en later in het gesprek van 27 september 2012, te 23:53 uur ook diens echtgenote) te benadrukken.
Eerste gesprek:
[betrokkene 1]: Ja maar goed ik ben bij de drie burgemeesters benoeming van dich heel nauw betrokken geweest (…)
Tweede gesprek:
De partner van de verdachte: Danke en heel erg bedankt voor wat je er voor gedaan hebt allebei he. [betrokkene 1]: ik heb tegen [verdachte] gezegd niet precies wat ik nu zeg drie maal is scheepsrecht he
(partner): Ja
[verdachte]: dankje wel
[betrokkene 1]: ja ja
(partner): heel erg bedankt voor alles
De verdachte heeft de rol van [betrokkene 1] bij de benoemingen niet weersproken en ook, zoals hiervoor weergegeven, met name ten aanzien van de laatste post, zijn dankbaarheid geuit.
In verband met de laatste benoeming refereert [betrokkene 1] in het gesprek van 27 september 2012 tevens aan de omstandigheid dat zij samen “de eerste horde hebben genomen”. Kennelijk doelt [betrokkene 1] daarbij op de verschillende stadia van de benoemingsprocedure als een traject waarbij zij beiden samen optrekken.
Dat de diensten over en weer zouden gelden wordt voorts benadrukt door de omstandigheid dat de verdachte met betrekking tot een medekandidaat van hem een vraag van [betrokkene 1] heeft beantwoord over het VVD-partijlidmaatschap van die kandidaat.
Voornoemde omstandigheden vormen naar het oordeel van de rechtbank een belangrijke aanwijzing dat van een voorkeursrelatie tussen beiden sprake was.
De te verwachten ambtelijke positie van de verdachte
In het kader van het scheppen van een voorkeursrelatie acht de rechtbank voorts van belang dat de functie van burgemeester waarin de verdachte zou worden benoemd als een functie van maatschappelijk aanzien en gewicht mag gelden. Het moet ervoor gehouden worden dat op het niveau waarop de verdachte en [betrokkene 1] samenwerkten er sprake was, dan wel in de toekomst zou zijn, van relatief grote invloed van de verdachte op beslissingen in de lokale Roermondse politieke en maatschappelijk situatie, waarbinnen het voorstelbaar is dat iedere vorm van begunstiging een relatief zware betekenis zou hebben. Als hierbij de eigen positie van [betrokkene 1] als wethouder van dezelfde gemeente wordt betrokken lijkt dit temeer het geval.
Door op de hiervoor beschreven wijze in de telefonische contacten met [betrokkene 1] herhaaldelijk en consequent mee te werken aan het uit de school klappen door [betrokkene 1] heeft de verdachte zich gecompromitteerd. Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank de jurisprudentiële drempel van (het doen ontstaan respectievelijk onderhouden van) een 'voorkeursrelatie' gehaald. Hij heeft zich bloot gesteld aan het risico dat [betrokkene 1] op een later moment terug zou komen op zijn daadwerkelijke bevordering van de kansen van de verdachte tot het verkrijgen van de burgemeestersfunctie, en een wederdienst - al dan niet ten behoeve van de partij - zou verlangen. Dat dit risico reëel was blijkt naar het oordeel van de rechtbank zowel uit de weergave van de telefoongesprekken als uit de opmerkingen van [betrokkene 1] tegenover de politie. Uit de verklaring van [betrokkene 1] waarin deze zijn handelen als hiervoor beschreven verantwoordt kan immers worden geconcludeerd dat hij het bevorderen van het partijbelang stelt boven de voorschriften omtrent de geheimhouding en de gelijke behandeling van kandidaten. Dat [betrokkene 1] dit heeft gedaan in zijn vertrouwensfunctie als adviseur van die commissie had voor de verdachte temeer een reden moeten zijn om zich te bedenken alvorens van de hulp van [betrokkene 1] gebruik te maken.
In strijd met zijn plicht, in zijn bediening
De rechtbank gaat ervan uit dat met het vorenstaande tevens gegeven is dat de verdachte heeft gehandeld in strijd met zijn plicht in zijn bediening. Zoals hiervoor overwogen onder 2.1 is daarbij de specifieke ambtelijke betrekking niet doorslaggevend.
De wetenschap van de verdachte (‘terwijl hij wist’)
Gelet op de aard en de dynamiek van de hiervoor beschreven verhouding tussen beiden, de exclusiviteit waarmee de informatie is verstrekt in samenhang met de duidelijke zinspelingen van [betrokkene 1] op het gift/dienst-karakter van zijn optreden ten behoeve van de verdachte, is de rechtbank dan ook van oordeel dat de verdachte wetenschap heeft gehad van het risico waar hij zich aan bloot stelde door het beschreven voordeel ‘aan te nemen’. Op zijn minst moet hij zich bewust zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat [betrokkene 1] met die begunstiging het doel had om een voorkeursrelatie te doen ontstaan dan wel voort te zetten, hetgeen tenminste voorwaardelijk opzet impliceert.
2.5.3
Verweer van de partijpolitiek en partijbelangen
De verdediging heeft een verweer aangevoerd omtrent de partijpolitiek dat tweeledig is:
a. de politieke realiteit is dat partijpolitieke belangen nog altijd de burgemeestersbenoemingen doordringen en
b. binnen de partijlijn (de rechtbank begrijpt: van veel partijen) wordt er gesproken over (vertrouwelijke) informatie van de vertrouwenscommissie door en met leden van die commissie.
De rechtbank vat de aspecten van dit verweer tezamen genomen op als een verweer dat zich richt tegen het verwijt dat sprake is van een zodanige voorkeursrelatie dat een ambtelijke omkopingssituatie aan de orde is. Dit met name gelet op de stelling van de verdediging dat de verklaring voor de beweerdelijke hulp van [betrokkene 1] aan de verdachte is gelegen in de politieke achtergrond en partijbelangen (het streven om de stad in handen van de partij te krijgen).
a. Het verweer van de partijpolitieke belangen
De omstandigheid dat [betrokkene 1] zijn gift/dienst heeft verstrekt met het oog op het partijbelang doet naar het oordeel van de rechtbank, evenmin als de omstandigheid dat hij zelf ambtenaar is, af aan het bewijs van ambtelijke omkoping. De rechtbank sluit niet uit dat het voordeel dat [betrokkene 1] aan de verdachte heeft verschaft is gemotiveerd door een partijpolitiek belang, al dan niet mede samenhangende met het ambtenaarschap van [betrokkene 1] zelf. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden geconcludeerd dat niet is vereist dat het beoogde of beloonde handelen van de ambtenaar de omkoper rechtstreeks en concreet bevoordeelt. [24] In het verlengde hiervan acht de rechtbank het niet gerechtvaardigd voor het bewijs van de artikelen 362/363 Sr de eis te stellen dat de verschaffer van het voordeel dit uitsluitend doet met het oog op zijn privé belang. Het doel van de anti-corruptiebepalingen is immers het voorkomen van oneigenlijke beïnvloeding die kan volgen uit een voorkeursrelatie. Het oogmerk van die oneigenlijke beïnvloeding - bijvoorbeeld de omstandigheid dat de beoogde 'tegenprestatie' een politiek karakter zou hebben respectievelijk het partijbelang zou dienen - is daarbij naar het oordeel van de rechtbank niet van belang.
b. Het verweer van de omgang met vertrouwelijke informatie binnen de partijlijn
De verdediging heeft benadrukt dat men oog moet hebben voor de politieke realiteit van burgemeestersbenoemingen en partijbelangen als verklaring voor de telefonische gesprekken van [betrokkene 1] met de verdachte. Voor zover als ondersteuning voor dit verweer is gewezen op meergenoemd rapport van Van den Berg, wijst de rechtbank erop dat dit rapport met name betrekking heeft op de (al dan niet) vertrouwelijkheid van de voordrachten door vertrouwenscommissies. Voor zover de verdediging zou stellen dat over de wijze waarop de vertrouwenscommissie te werk gaat en de onderwerpen die aan de orde komen in de sollicitatiegesprekken in de praktijk geen of weinig vertrouwelijkheid wordt betracht ziet de rechtbank daarvoor in dit rapport geen onderbouwing. Voor deze stelling heeft de verdachte ook geen voorbeelden uit zijn eigen ervaring met sollicitaties voor burgemeestersbenoemingen kunnen noemen. Ook als dit anders zou zijn, doet dit niet af aan het strafrechtelijk verwijt: de schaal van de overtreding doet niet af aan de principiële onjuistheid ervan. Degenen die bescherming genieten van voorschriften die beogen de geheimhouding te waarborgen hebben een gerechtvaardigd belang bij handhaving daarvan. In het rapport van Van den Berg is ook vermeld dat vertrouwenscommissies doorgaans zijn geneigd - al was het slechts in eigen belang - de vertrouwelijkheid van hun arbeid te koesteren. De mening van afzonderlijke leden van de vertrouwenscommissie na het beluisteren van onder meer het gesprek van 24 september 2012, 22.31 uur, geeft ook geen aanleiding om hierover anders te denken. [25]
Dit is ook niet zonder principiële reden: wat in dit geval ook blijkens de getuigenverklaringen vooral in het oog springt en relevant is, is het exclusieve (en tegenover de andere kandidaten unfaire) voordeel dat met informatieverstrekking aan de verdachte werd beoogd.
De rechtbank ontkomt niet aan de indruk dat de verdachte dit tijdens zijn eerste verhoor door de recherche ook heeft ingezien. Als hij wordt geconfronteerd met het tapgesprek van 24 september 2012, 22.31 uur geeft hij direct aan enorme spijt van dit telefoongesprek te hebben en dat hij ‘het zonder die informatie ook had gered’. De uitleg van de verdachte ter terechtzitting dat hij onder de indruk van het verhoor door de rijksrecherche deze spijt heeft betuigd zonder dat hij zich thans schuldig voelt acht de rechtbank niet overtuigend. Het heeft er alle schijn van dat de verdachte intussen hiermee eerder zijn principes heeft aangepast aan zijn gedrag dan omgekeerd.
Het argument dat het in het uitwisselen van de geheime informatie ging om een in het maatschappelijk leven, nader: de politiek, gebruikelijke gang van zaken, die kan worden aangeduid als wederzijdse steun binnen de partij, netwerken of - in termen van [betrokkene 1] -: 'klankborden' acht de rechtbank dan ook ten ene malen onvoldoende om de bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging te weerspreken.
Het tenlastegelegde onder primair artikel 363 lid 1 aanhef/sub 1° wordt bewezen geacht. De rechtbank beschouwt de drie omschrijvingen in de tenlastelegging onder 1° (na ‘te weten’) in onderlinge samenhang als een uitwerking van de voorkeursrelatie.

3.Toetsing aan de tenlastelegging primair: artikel 363 lid 1 aanhef/sub 2° Sr

Dit deel van de tenlastelegging heeft betrekking op - kort gezegd - het door de verdachte aannemen van de hiervoor benoemde gift/dienst als dank of ‘tegenprestatie’ voor eerdere begunstiging van [betrokkene 1] door de verdachte.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ook sub 2° wettig en overtuigend is bewezen nu de verdachte [betrokkene 1] in zijn huidige bediening informatie heeft verstrekt over [betrokkene 2] en hij [betrokkene 1] heeft voorgedragen als gedeputeerde van de provincie Limburg en die kandidatuur en de persoon van [betrokkene 1] openlijk heeft gesteund, verdedigd en aangeprezen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het onder sub 2° ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De reden dat [betrokkene 1] de verdachte heeft verzocht om informatie over [betrokkene 2] is dat de verdachte als voorzitter van de VVD Limburg aan het hoofd stond van het administratieve apparaat daarbij. Hij was daardoor de aangewezen persoon om dergelijke informatie bij op te vragen. Die vraag is hem dus niet gesteld in zijn hoedanigheid als burgemeester van Meerssen. Verder is [betrokkene 1] voorgedragen als gedeputeerde door de fractie, niet door de verdachte. Weliswaar heeft de verdachte de voordracht van [betrokkene 1] openlijk gesteund maar dit heeft hij gedaan als voorzitter van de VVD Limburg en niet in zijn hoedanigheid als burgemeester van Meerssen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank laat in het midden of er, afgezien van het verstrekken van informatie over het eventuele lidmaatschap van de VVD van [betrokkene 2], sprake was van het begunstigen door de verdachte van, dan wel geven van een voorkeursbehandeling aan die [betrokkene 1] en/of voordragen van [betrokkene 1] als gedeputeerde of steunen van die voordracht. Er zijn immers geen aanwijzingen dat [betrokkene 1] bij zijn handelen in de tenlastegelegde periode zelf een verband heeft gelegd naar eerder handelen of nalaten van de verdachte in zijn, [betrokkene 1]’s voordeel. Ook overigens zijn er, afgezien van vermoedens, geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat eerder handelen van de verdachte waarvan [betrokkene 1] mogelijk voordeel of steun heeft ondervonden, [betrokkene 1] heeft gebracht tot de ‘gift of dienst’ als ‘tegenprestatie’.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de verdachte van dit onderdeel moet worden vrijgesproken.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
Als ambtenaar een gift/dienst aannemen, wetende dat deze hem gedaan/verleend wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen/na te laten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Voor een goed functioneren van de democratische rechtstaat is fundamenteel dat burgers vertrouwen hebben in het openbaar bestuur. Integriteit van ambtenaren en de overheid staan ook hoog op de politieke agenda, het maatschappelijk belang van een onkreukbare overheid is immers groot. De samenleving moet er zonder meer op kunnen vertrouwen dat met overheidsgezag beklede personen dat gezag niet misbruiken ten behoeve van hun eigen belang. Dit vertrouwen wordt beschaamd indien personen die bij de overheid werkzaam zijn of een openbaar ambt bekleden, zich niet integer gedragen. Juist van deze personen wordt een hoge mate van integriteit, loyaliteit en inzet voor de publieke zaak, zonder aanzien des persoons verwacht. Tegen ambtenaren die het vertrouwen in het openbaar bestuur schaden, moet dan ook doeltreffend en passend strafrechtelijk worden opgetreden.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zogenaamde ‘passieve omkoping’ in die zin dat hij waardevolle geheime informatie heeft aangenomen die betrekking had op de sollicitatieprocedure die de verdachte op dat moment voerde voor het ambt van burgemeester van de gemeente Roermond. Hij kreeg deze van [betrokkene 1] die ten tijde van het verstrekken van voornoemde informatie adviseur was van de vertrouwenscommissie voor de benoeming van de burgemeester van Roermond en wethouder bij die gemeente. Door het aannemen van die informatie heeft de verdachte zichzelf bevoordeeld ten opzichte van de andere kandidaten voor de betreffende burgemeesterspost en heeft zich bovendien in een positie geplaatst waarin hij niet meer onbevangen en onafhankelijk ten opzichte van [betrokkene 1] kon functioneren. Immers, aangenomen mag worden dat [betrokkene 1] de informatie heeft verstrekt met het oog op een door de verdachte in de toekomst – in zijn hoedanigheid als burgemeester van de gemeente Roermond – te verrichtten tegenprestatie en met het oog op het doen ontstaan dan wel in stand houden van een voorkeursrelatie tussen beiden.
De verdachte heeft bovendien het gerechtvaardigde vertrouwen van de samenleving in een zorgvuldige selectieprocedure voor het ambt van burgemeester, waarin de kandidaten een gelijke kans krijgen en de beste kandidaat uiteindelijk in het ambt zou worden benoemd, ernstig geschaad. Het handelen van de verdachte - en van [betrokkene 1] - draagt bij aan in de samenleving bestaande gevoelens van wantrouwen jegens het openbaar bestuur en politieke ambtsdragers.
De rechtbank rekent dit de verdachte temeer aan nu hij als burgemeester een bijzonder ambt bekleedde, en dit handelen verrichtte met het vizier gericht op datzelfde ambt in een andere (grotere) gemeente. Het gaat hier om een ambt dat een bijzondere plaats in de samenleving inneemt en waarin bij uitstek het belang van een onkreukbaar en boven de partijen staand imago voorop dient te staan.
Alhoewel de verdachte ter gelegenheid van het eerste politieverhoor verantwoording leek te willen nemen voor zijn handelen, heeft hij dit ter zitting kennelijk teruggenomen en uiteindelijk er geen blijk van gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
Anderzijds weegt de rechtbank ook het volgende mee.
De verdachte is ten gevolge van het onderhavige gebeuren teruggetreden als burgemeesterskandidaat voor de gemeente Roermond en heeft zijn functie als burgemeester van de gemeente Meerssen neergelegd. Hoewel dit een gevolg is geweest van het laakbare handelen van de verdachte zelf, zal de rechtbank daar in het kader van de strafoplegging rekening mee houden. Daarnaast wordt meegenomen dat het in het openbaar terechtstaan van de verdachte veel publicitaire aandacht in de regionale en landelijke media heeft gekregen. Deze negatieve publiciteit zal zijn weerslag hebben op het verdere (werkzame) bestaan van de verdachte.
Blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 augustus 2013 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een taakstraf van de door de officier van justitie gevorderde duur een passende en geboden reactie vormt.
De omstandigheid dat de rechtbank niet het onder 2º bewezen heeft geacht, vormt in het licht van al het hiervoor overwogene onvoldoende grond om van de eis af te wijken.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d en 363 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en E.A. Poppe-Gielesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 januari 2014.
Bijlage I bij vonnis van 23 januari 2014:
TEKST TENLASTELEGGING
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29
augustus 2012 tot en met 27 september 2012 te Roermond en/of Meerssen, althans
in Nederland, als ambtenaar, (een) gift(en) en/of (een) dienst(en), te weten
een overzicht(je) van/over veiligheid en/of (informatie over) vragen en/of een
toelichting en/of (gewenste) antwoorden op vragen die gesteld zouden worden
tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van de
gemeente Roermond en/of (geheime) informatie over (de uitkomst(en) van) de
beraadslagingen van de vertrouwenscommissie, althans enige gift en/of dienst,
verleend en/of aangeboden en/of gedaan door [betrokkene 1] (in zijn
hoedanigheid van wethouder van de gemeente Roermond en/of adviseur van de
vertrouwenscommissie voor de benoeming van de nieuwe burgemeester van
Roermond) heeft aangenomen, terwijl hij, verdachte, telkens wist, althans
redelijkerwijs vermoedde dat deze gift(en) en/of deze dienst(en) hem werd(en)
gedaan
(1º) teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening
iets te doen of na te laten, te weten, het anders dan om zakelijke redenen
begunstigen van die [betrokkene 1] en/of het geven van een voorkeursbehandeling aan
die [betrokkene 1] en/of het laten ontstaan en/of onderhouden van een zodanige
relatie tussen hem, verdachte, en die [betrokkene 1] dat hij, verdachte, tegenover
die [betrokkene 1] niet meer zo vrij en/of onbeïnvloed en/of onafhankelijk en/of
objectief was/kon zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot die [betrokkene 1] als in het geval dat hij, verdachte, die giften niet had aangenomen
en/of
(2º) ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte, in
strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan en/of
nagelaten, te weten het anders dan om zakelijke redenen begunstigen van die
[betrokkene 1] en/of het geven van een voorkeursbehandeling aan die [betrokkene 1] en/of het
verstrekken van informatie over (het eventuele lidmaatschap van de VVD van)
één van de andere kandidaten voor de vacature van burgemeester van de gemeente
Roermond, te weten [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 1] heeft voorgedragen als gedeputeerde (van de provincie Limburg) en/of die voordracht (openlijk) heeft
gesteund
terwijl hij, verdachte, het feit heeft begaan als burgemeester (van de
gemeente Meerssen);
art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op (een) tijdstip(pen), gelegen in of omstreeks de periode van 29
augustus 2012 tot en met 29 september 2012 te Grathem en/of Roermond en/of
Meerssen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van
een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
de vertrouwenscommissie (voor de benoeming van een nieuwe burgemeester van de
gemeente Roermond) heeft bewogen tot de afgifte van een goed en/of het
verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te
weten een (schriftelijk) verslag en/of een aanbeveling aan de Raad van de
Gemeente Roermond waarin hij, verdachte, wordt aanbevolen als (meest)
geschikte kandidaat voor de functie van Burgemeester van Roermond,
in elk geval van enig goed en/of dienst en/of gegevens,
hebbende verdachte en/of zijn mededader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk
weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met
de waarheid
terwijl hij, verdachte, wist dat zijn, verdachtes, mededader uit hoofde van
zijn functie als adviseur van de vertrouwenscommissie (voor de benoeming van
de nieuwe Burgemeester van Roermond) een geheimhoudingsplicht had,
- de door de vertrouwenscommissie te stellen vragen en/of de daarop gewenste
antwoorden voor het (sollicitatie)gesprek met de vertrouwenscommissie
voorafgaand aan dat gesprek besproken en/of doorgenomen en/of
- ( vervolgens) tijdens het (sollicitatie)gesprek met de vertrouwenscommissie
gedaan alsof hij de aan hem gestelde vragen op dat moment voor het eerst
hoorde en/of
- ( vervolgens) op de door de vertrouwenscommissie gestelde vragen de
voorbereide/voorbesproken antwoorden gegeven en/of
hem, verdachte, aanbevolen (als (meest) geschikte kandidaat) in de evaluatie
door/in de vertrouwenscommissie,
waardoor de voornoemde vertrouwenscommissie werd bewogen tot bovenomschreven
afgifte en/of verlening en/of ter beschikkingstelling;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 29
augustus 2012 tot en met 27 september 2012 te Roermond en/of Meerssen, althans
in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, enig geheim, waarvan hij
en/of zijn mededader wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden dat hij en/of zijn mededader uit hoofde van ambt en/of beroep en/of
wettelijk voorschrift, te weten artikel 61c van de Gemeentewet en/of (de
bepalingen in) de Circulaire procedureregels bij burgemeestersbenoemingen
en/of (de bepalingen in) de Circulaire benoeming, functioneringsgesprekken en
herbenoeming burgemeester van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en/of (de bepalingen in) het besluit van de gemeenteraad
van Roermond met betrekking tot de taak, samenstelling, werkwijze en
geheimhouding van de vertrouwenscommissie (raadsbesluit 2012/035/03), althans
enig wettelijk voorschrift, verplicht was/waren dat geheim te bewaren,
opzettelijk heeft/hebben geschonden,
immers heeft mededader [betrokkene 1] als wethouder van de gemeente Roermond en/of
adviseur van de vertrouwenscommissie (voor de benoeming van de nieuwe
burgemeester voor de gemeente Roermond) toen aldaar aan hem, verdachte, een
overzicht(je) van/over veiligheid en/of (informatie over) vragen en/of een
toelichting en/of (gewenste) antwoorden op vragen die gesteld zouden worden
tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester van de
gemeente Roermond en/of informatie over (de uitkomst(en) van) de
beraadslagingen van de vertrouwenscommissie, verstrekt en/of heeft hij,
verdachte, daarover verduidelijkingsvragen gesteld en/of gevraagd naar het
standpunt van een lid van de vertrouwenscommissie, te weten [getuige 3] en/of ingestemd met het voorstel van die [betrokkene 1] om te doen dat hij,
verdachte, die [betrokkene 1] voor het eerst sprak op het moment dat die [betrokkene 1] hem
belde met de mededeling dat hij, verdachte, zou worden voorgedragen als de nieuwe burgemeester voor de gemeente Roermond en/of informatie heeft verstrekt
over (het eventuele lidmaatschap van de VVD van) één van de andere kandidaten
voor de vacature van burgemeester van de gemeente Roermond, te weten
[betrokkene 2];
art 272 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meest subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
[betrokkene 1] op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode
van 29 augustus 2012 tot en met 27 september 2012 te Roermond en/of Meerssen,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, enig geheim,
waarvan hij en/of zijn mededader wist(en), althans redelijkerwijs had(den)
moeten vermoeden dat hij en/of zijn mededader uit hoofde van ambt en/of beroep en/of wettelijk voorschrift, te weten artikel 61c van de Gemeentewet
en/of (de bepalingen in) de Circulaire procedureregels bij
burgemeestersbenoemingen en/of (de bepalingen in) de Circulaire benoeming,
functioneringsgesprekken en herbenoeming burgemeester van het Ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en/of (de bepalingen in) het
besluit van de gemeenteraad van Roermond met betrekking tot de taak,
samenstelling, werkwijze en geheimhouding van de vertrouwenscommissie
(raadsbesluit 2012/035/03), althans enig wettelijk voorschrift, verplicht was
dat geheim te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft die [betrokkene 1]
als wethouder van de gemeente Roermond en/of adviseur van de
vertrouwenscommissie (voor de benoeming van de nieuwe burgemeester voor de
gemeente Roermond) toen aldaar een overzicht(je) van/over veiligheid en/of
(informatie over) vragen en/of een toelichting en/of (gewenste) antwoorden op
vragen die gesteld zouden worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de
vacature van burgemeester van de gemeente Roermond en/of informatie over (de
uitkomst(en) van) de beraadslagingen van de vertrouwenscommissie, verstrekt
aan hem, verdachte,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de
periode van 29 augustus 2012 tot en met 27 september 2012 in Roermond en/of
Meerssen, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door
(informatie over) die vragen en/of een toelichting op vragen die gesteld
worden tijdens het sollicitatiegesprek voor de vacature van burgemeester ven
Roermond en/of informatie over (de uitkomst(en) van) de beraadslagingen van
de vertrouwenscommissie aan te horen en/of tot zich te nemen en/of aan te
nemen en/of daarvan geen afstand te nemen en/of daarover
verduidelijkingsvragen te stellen en/of te vragen naar het standpunt van een
lid van de vertrouwenscommissie, te weten [getuige 3] en/of door
in te stemmen met het voorstel van die [betrokkene 1] om te doen dat hij, verdachte,
die [betrokkene 1] voor het eerst sprak als die [betrokkene 1] hem belde met de mededeling
dat hij, verdachte, zou worden voorgedragen als de nieuwe burgemeester voor
de gemeente Roermond en/of het verstrekken van informatie over (het
eventuele) lidmaatschap van de VVD van) één van de andere kandidaten voor de
vacature van burgemeester van de gemeente Roermond, te weten [betrokkene 2];
art 272 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Zie voorts J.F.L. Roording “Corruptie in het Nederlandse Strafrecht”, DD32 (2002) blz. 128 e.v. en E. Sikkema, “Ambtelijke corruptie in het strafrecht”, 2005, blz. 270 e.v.
2.Pleitnotities mr Zuketto p. 15
3.Pleitnotities mr Zuketto p. 34
4.HR 25 april 1916, NJ 1916, p. 551
5.Wijziging van de artikelen 362 en 363 per 1 februari 2001 (Wet van 13 december 2000, Stb 616)
6.Dossier p 010395
7.Dossier p 010400
9.E. Sikkema, Corruptie van ambtenaren in de Nederlandse strafwetgeving, p. 2, JV 7, p 26-36
10.E. Sikkema, t.a.p., p.6
11.TK 1998-1999, 26 469, nr. 3 p. 1/2
12.E. Sikkema, t.a.p., p.1
13.J.F.L. Roording “Corruptie in het Nederlandse strafrecht”, DD 32 (2002), p. 150, 154. Bepaalde vormen van invloeduitoefening op de ambtelijke of politieke besluitvorming kunnen zeer wel geoorloofd zijn, zoals het lobbyen door belangenorganisaties.
14.J.F.L. Roording t.a.p. p .123 en D.R. Doornbos, Ambtelijke corruptie, D&D 1998, p.354
15.J.F.L. Roording t.a.p. p. 123, noemt als voorbeelden 'het geven van een bevoorrechte positie' (HR 13 oktober 1987, NJ 1988, 472, ECLI:NL:HR:1987:AC3224, 'het begunstigen ten op zichte van andere bedrijven' (HR 16 maart 1999, NJ 1999,370, ECLI:NL:HR:1999:ZD1498) en 'het in de gelegenheid stellen om een goede naam te krijgen' (HR 22 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4894)
16.HR 22 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4894.
17.HR 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8318, 20 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3584
18.Conclusie bij HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4313
19.TK 1998-1999, 26 469, nr. 3 p. 7/8
20.TK 1998-1999, 26 469, nr. 3 p. 7.
21.HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8673
22.Besluit van de gemeenteraad van Roermond van 10 mei 2012 (nr. 2012/035/3).
23.Dossier p.010402
24.J.F.L. Roording t.a.p. p. 123
25.Als voorbeelden: De verklaring van het lid [getuige 5] (p. 010239): V: Maar wat als er wel kandidaten waren geweest die u kent? Kortom, is dit niet gewoon de manier waarop politiek werkt?