In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die beschuldigd werd van witwassen van meer dan € 1.300.000,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte rechtspersoon in de periode van 1 januari 2010 tot en met 14 november 2011 samen met anderen een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van geld. De verdachte rechtspersoon heeft in totaal € 1.356.840,00 ontvangen van een medeverdachte, die betrokken was bij illegale handelsactiviteiten. De rechtbank heeft de tenlastelegging en de bewijsmiddelen zorgvuldig overwogen, waarbij ook het verweer van de verdediging is behandeld. De verdediging voerde aan dat zij getuigen niet had kunnen bevragen, maar de rechtbank verwierp dit verweer, omdat de bewezenverklaring niet uitsluitend op de verklaringen van deze getuigen berustte.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte rechtspersoon zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van geld, dat afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank legde een geldboete op van € 100.000,-, die voorwaardelijk werd opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat het witwassen een ernstige bedreiging vormt voor de legale economie en dat de verdachte rechtspersoon een aanzienlijk bedrag uit illegale activiteiten had gewitst. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de draagkracht van de verdachte rechtspersoon. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de oudste rechter niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen.