ECLI:NL:RBROT:2015:8982

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 616
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezending van stukken en de kwalificatie als Wob-verzoek in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de directeur Belastingen Rotterdam. Eiser had op 6 november 2014 een verzoek ingediend om toezending van stukken met betrekking tot een naheffingsaanslag parkeerbelasting die hem was opgelegd. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en heeft de gevraagde documenten verstrekt. Eiser was het echter niet eens met deze kwalificatie en stelde dat zijn verzoek niet als een Wob-verzoek had moeten worden beschouwd, omdat dit zou leiden tot een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer.

In het bestreden besluit van 23 december 2014 verklaarde verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk en subsidiair ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 november 2015 is eiser niet verschenen, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde en een medewerker van de dienst Belastingen.

De rechtbank overwoog dat het verzoek van eiser moet worden begrepen in het kader van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er geen sprake was van een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de informatie slechts aan eiser was verstrekt en dat er geen inbreuk op de privacy had plaatsgevonden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 15/616

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 december 2015 in de zaak tussen

[eiser],

gemachtigde: R. de Nekker,
en

De directeur Belastingen Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Lagrand,

Procesverloop

Op 6 november 2014 heeft verweerder op het verzoek van eiser om toezending van stukken documenten verstrekt.
Bij besluit van 23 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser hiertegen primair niet-ontvankelijk en subsidiair ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2015. Eiser is, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde die werd vergezeld door mr. E. Thomas, werkzaam bij verweerders dienst Belastingen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Aan eiser is met dagtekening 10 oktober 2014 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Bij brief van 14 oktober 2014 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt. Het onderwerp van de brief is:
Pro-forma bezwaar tegen naheffing en informatieverzoek
De brief vermeldt verder voor zover van belang:
Tot mijn kantoor heeft zich gewend [eiser] (3014PM) Rotterdam aan het adres
[adres] in verband met een aan hem/haar bij beschikking d.d. 10 oktober 2014
opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting. Het kenmerk is [a]. Cliënt(e) is het oneens met de beschikking en betwist de rechtmatigheid hiervan.
Thans worden nog geen gronden aangevoerd. Ik verzoek u mij hiervoor een termijn te verlenen. Om te beoordelen of de beschikking terecht is opgelegd, volgt hierna een verzoek tot toezending van informatie.
Wilt u mij doen toekomen alle relevante stukken m.b.t. de (opsporing van de) verweten gedraging, maar in elk geval:
- De aanstellings- en of beëindigingsakte van de betreffende verbalisant(en);
- Een recente verantwoording van de kosten van de naheffingsaanslag;
- De foto’s van de gedraging, zo die er zijn.
(..)
1.2
Bij brief van 6 november 2014 heeft verweerder eiser meegedeeld dat het verzoek tot het toezenden van informatie is aangemerkt als een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Aan eiser zijn de gevraagde documenten verstrekt. Op de documenten is een kenteken van een auto zichtbaar.
1.3
In bezwaar heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat verweerder zijn verzoek om informatie ten onrechte als een Wob-verzoek heeft aangemerkt. Door het openbaar maken van foto’s is sprake van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eiser.
1.4
In het bestreden besluit geeft verweerder aan dat indien het verzoek om informatie niet opgevat had moeten worden als een Wob-verzoek, het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat de door eiser afgegeven machtiging niet voorziet in andere procedures dan Wob-procedures. Indien het verzoek om informatie wel opgevat had moeten worden als een Wob-verzoek verklaart verweerder het bezwaar ongegrond omdat er geen inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van eiser. De informatie is slechts aan eiser verstrekt en niet voor eenieder openbaar gemaakt.
1.5
Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat voor verweerder niet duidelijk was wat eiser wilde omdat er bij het verzoek om informatie niet werd verwezen naar een wettelijk kader. De gevraagde informatie is niet verder bekend gemaakt dan de persoon van eiser. Volledige openbaarmaking aan derden zal in de toekomst worden geweigerd gelet op artikel 67, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
2. Eiser betoogt dat voor zover het bezwaar niet ontvankelijk is verklaard het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert.
2.1
Artikel 6:22, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat schending van een vormvoorschrift kan worden gepasseerd indien aannemelijk is dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld.
Artikel 7:4, van de Awb bevat bepalingen over het verstrekken van stukken.
Artikel 67, van de Awr bevat bepalingen over geheimhouding.
2.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 20 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3106, dient een bestuursorgaan bij een verzoek om informatie zelfstandig te beoordelen of het de bedoeling van de verzoeker is geweest om een Wob-verzoek in te dienen of dat het verzoek op grond van een andere wettelijke regeling is gedaan.
2.3
De rechtbank is van oordeel dat uit de brief van 14 oktober 2014 volgt dat het verzoek om informatie is gedaan in het kader van het bezwaar tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
De brief heeft als (mede) onderwerp “pro-forma bezwaar tegen naheffing” en behelst een op nadere gronden te voeren bezwaar tegen de naheffingsaanslag. Het verzoek heeft als doel het bezwaar te onderbouwen en de rechtmatigheid van de naheffing te toetsen. Zoals uit 1.1 volgt vermeldt het bezwaarschrift: “
Om te beoordelen of de beschikking terecht is opgelegd, volgt hierna een verzoek tot toezending van informatie”.Er is geen verwijzing naar de wet Wob.
Naar het oordeel van de rechtbank moet het verzoek dan ook in het kader van die bezwaarprocedure worden begrepen, zodat het er voor moet worden gehouden dat het verzoek om het doen toekomen van stukken is gedaan in het kader van het toepassen van artikel 7:4, vierde lid, van de Awb.
Het voorgaande betekent dat de door verweerder overgelegde stukken geacht worden te behoren tot het (bezwaar)dossier van de naheffingsaanslag parkeerbelasting van 10 oktober 2014. Het toesturen hiervan aan de gemachtigde van eiser is een feitelijke handeling (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129).
Omdat eiser geen aanvraag heeft gedaan in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, heeft verweerder geen besluit genomen, zodat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet ontvankelijk heeft verklaard (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2222, 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1311, en 12 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:465).
2.4
Nu verweerder in het bestreden besluit eisers bezwaar terecht (primair) niet ontvankelijk heeft verklaard, behoeven eisers beroepsgronden die gericht zijn tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar geen bespreking.
2.5
Voor zover eiser stelt dat hij schade heeft geleden omdat er door verweerder inbreuk is gemaakt op zijn privacy, ontbeert die stelling een feitelijke grondslag omdat verweerder de informatie slechts aan eiser bekend heeft gemaakt. Ook in de toekomst zal verweerder deze informatie niet aan derden verstrekken.
2.6
De rechtbank zal het motiveringsgebrek (er uit bestaande dat het bezwaar niet ontvankelijk is verklaard op grond van een ontoereikende machtiging in plaats van op grond van het gegeven dat er geen sprake is van een besluit maar een feitelijke handeling) met verwijzing naar artikel 6:22, van de Awb passeren.
2.7
Het bestreden besluit houdt in rechte stand. Het beroep is ongegrond.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzitter, en mrs. A.P. Hameete en C.F.J de Jongh, leden in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 december 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer).