In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de directeur Belastingen Rotterdam. Eiser had op 6 november 2014 een verzoek ingediend om toezending van stukken met betrekking tot een naheffingsaanslag parkeerbelasting die hem was opgelegd. Verweerder heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en heeft de gevraagde documenten verstrekt. Eiser was het echter niet eens met deze kwalificatie en stelde dat zijn verzoek niet als een Wob-verzoek had moeten worden beschouwd, omdat dit zou leiden tot een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer.
In het bestreden besluit van 23 december 2014 verklaarde verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk en subsidiair ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 november 2015 is eiser niet verschenen, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde en een medewerker van de dienst Belastingen.
De rechtbank overwoog dat het verzoek van eiser moet worden begrepen in het kader van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, omdat er geen sprake was van een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de informatie slechts aan eiser was verstrekt en dat er geen inbreuk op de privacy had plaatsgevonden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.