ECLI:NL:RBROT:2017:4847

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juni 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
ROT 17/1341
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake verzoek op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze zaak heeft eiser, wonende te ‘s-Gravenhage, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Binnenmaas. Dit besluit, genomen op 13 januari 2017, verklaarde het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit van 6 september 2016 niet-ontvankelijk. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit per e-mail en per post, maar de gemeente had het elektronisch indienen van bezwaarschriften niet opengesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente eiser niet de gelegenheid heeft geboden om het verzuim te herstellen, wat in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van eiser alsnog ontvankelijk is, omdat hij op eigen initiatief het verzuim heeft hersteld door een schriftelijk bezwaarschrift in te dienen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de door verweerder verbeurde dwangsom vastgesteld op € 820,-. Dit bedrag is berekend op basis van de tijdsduur waarin verweerder niet heeft beslist op het bezwaar van eiser. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 495,-, en het betaalde griffierecht van € 46,- vergoed. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 juni 2017 door rechter mr. L.A.C. van Nifterick, in aanwezigheid van griffier G. Wesdorp.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/1341
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juni 2017 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiser] , te ‘s-Gravenhage, eiser,

gemachtigde: N.G.A. Voorbach,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Binnenmaas, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 6 september 2016 inzake een verzoek op basis van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens, niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 18 oktober 2016 per email, verzonden aan het emailadres gemeente@binnenmaas.nl, bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is eveneens verzonden per gewone post. Het per gewone post verzonden bezwaarschrift is op 25 oktober 2016 door verweerder ontvangen.
2. Op grond van artikel 2:15, eerste lid van de Awb kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden, voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend.
2.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder het elektronisch indienen van een bezwaarschrift niet heeft opengesteld.
3. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien het bezwaar- of beroepschrift geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn, zie
3.1
Als met een bij een bestuursorgaan ingekomen email beoogd is bezwaar te maken, mag het bestuursorgaan met als motivering dat het de elektronische weg niet heeft opengesteld, het bezwaar pas niet-ontvankelijk verklaren nadat het op grond van artikel 6:6, aanhef en onder b, van de Awb een herstelmogelijkheid aan de indiener heeft geboden, zie ECLI:NL:RVS:2012:BX5972 en ECLI:NL:RVS:2012:BX5940.
3.2
De herstelmogelijkheid dient te worden geboden indien uit de email valt af te leiden dat daarmee beoogd wordt bezwaar te maken en het is verzonden naar het officiële emailadres van het bestuursorgaan.
4. Gelet op het voorgaande had verweerder aan eiser een herstelmogelijkheid moeten bieden door hem alsnog in de gelegenheid te stellen een schriftelijk bezwaarschrift in te dienen, hetgeen het college heeft nagelaten.
4.1
Met de indiening van het schriftelijk bezwaarschrift op 25 oktober 2016 heeft eiser evenwel uit eigen beweging het verzuim alsnog hersteld, zodat er geen aanleiding bestond het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, zie ECLI:NL:CRVB:2013:1444.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen met toepassing van artikel 8:55c van de Awb. De rechtbank zal daarom de door verweerder verbeurde dwangsom vaststellen.
6.1
Gelet op artikel 4:17, tweede en derde lid, van de Awb bedraagt de dwangsom, te rekenen vanaf twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling, de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag. Een dwangsom wordt over ten hoogste 42 dagen verbeurd.
6.2
Eiser heeft verweerder op 30 november 2016 in gebreke gesteld. De termijn van twee weken waarbinnen verweerder nog geen dwangsom verschuldigd was, als bedoeld in artikel 4:17, derde lid, van de Awb, liep vanaf 1 december 2016 tot en met 13 december 2016. De dwangsom die verweerder heeft verbeurd vangt aan op 14 december 2016. Verweerder heeft op de aanvraag van eiseres beslist op 13 januari 2017. Nu er vanaf 14 december 2016 tot en met het moment dat verweerder een besluit heeft genomen 31 dagen als bedoeld in artikel 4:17, eerste lid, van de Awb zijn verstreken, bedraagt de door verweerder verbeurde dwangsom €820,- (14 dagen à € 20,- per dag, 14 dagen à € 30,- per dag en 3 dagen €40,- per dag).
7. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
8. Tevens bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 46,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt de door verweerder verbeurde dwangsom vast op € 820,-;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak.
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 495,-, te betalen
aan eiser.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, rechter, in aanwezigheid van
G. Wesdorp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.