8.2.Op grond van artikel 16 lid 5, aanhef en onder c, van de Wi worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent kwijtschelding.
Op grond van artikel 4.13, eerste lid, van het Besluit inburgering (Bi) kan de schuld op verzoek van de inburgeringsplichtige door Onze Minister in bij regeling van Onze Minister aan te wijzen gevallen geheel of gedeeltelijk worden kwijtgescholden.
Dit is gebeurd in artikel 4.17 van de Regeling inburgering (Ri) onder bepaalde omstandigheden die zich voordoen ten aanzien van vreemdelingen met een tijdelijke reguliere verblijfsvergunning.
Op grond van artikel 4.13, derde, aanhef en onder a, in samenhang met vierde lid, van het Bi wordt aan een inburgeringsplichtige vreemdeling aan wie asiel is verleend, ambtshalve volledige kwijtschelding van de schuld verleend indien binnen de eerst gegeven, al dan niet verlengde, termijn (a) vrijstelling is toegepast, (b) ontheffing is verleend of (c) het participatieverklaringstraject als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wi is afgerond en de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, van de Wi zijn behaald.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan de vraag of kwijtschelding is aangewezen, pas aan de orde komen als de hoogte van het terug te betalen is vastgesteld als voorgeschreven in artikel 4:94 van de Awb. Dat is in het geval van eiseres voor het eerst gebeurd bij primair besluit 2 op 18 december 2020. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 4.13 Bi dat verweerder bevoegd is tot ambtshalve kwijtschelding. Het feit dat verweerder in primair besluit 1 heeft vastgesteld dat de kwijtscheldingsregeling van artikel 4.13, derde lid, aanhef en onder a, in samenhang met het vierde lid, van het Bi geen toepassing vindt in het geval van eiseres omdat zij verwijtbaar niet binnen de eerst gegeven verlengde termijn de voor inburgering benodigde examens heeft behaald, maakt niet dat in rechte is komen vast te staan dat verweerder van zijn bevoegdheid tot kwijtschelding geen gebruik meer zou kunnen maken bij de uiteindelijke vaststelling en invordering van de terug te betalen lening.
10. Het betoog van eiseres in bezwaar sterkt ertoe dat het onevenredig is dat verweerder in de gegeven omstandigheden geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding wegens omstandigheden van verminderde verwijtbaarheid zoals die bij hem ten tijde van primair besluit 2 bekend waren. Eiseres vindt daarbij van belang, zo begrijpt de rechtbank, dat zij aanzienlijke studieresultaten heeft behaald in de eerst gegeven termijn als ook de snelheid waarmee zij vervolgens in de als tweede gegeven termijn onder de aan COVID19 toe te rekenen vertraging alsnog haar inburgeringsexamen heeft behaald.
Dat betoog slaagt. Verweerder heeft nagelaten de evenredigheid van het besluit om de lening bij eiseres volledig te innen, te onderzoeken en te motiveren. Weliswaar is noch in het Bi noch in de Ri in een regeling voor kwijtschelding voorzien waarin deze omstandigheden worden betrokken, maar verweerder kan naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid zijn kwijtscheldingsbevoegdheid niet beperken tot artikel 4.13, derde lid, aanhef en onder a, in samenhang met het vierde lid, van het Bi. Om alleen kwijt te schelden indien de asielzoekende inburgeringsplichtige geen enkel verwijt kan worden gemaakt maar geen afweging te maken over kwijtschelding bij verminderde verwijtbaarheid, acht de rechtbank in strijd met de evenredigheid als neergelegd artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De rechtbank ziet bevestiging voor dit oordeel in het feit dat verweerder voor het bepalen van de boete wel rekening houdt met de behaalde studieresultaten, de lening geheel wordt kwijtgescholden als de betrokkene binnen de eerst gegeven termijn 300 opleidingsuren heeft gevolgd en tweemaal heeft deelgenomen aan de examens als ook dat ontheffing van de inburgeringsplicht wordt verleend bij voldoende studie-inspanning.
11. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid te stellen dat gebrek te herstellen. Dat kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het bestreden besluit.
Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dan moet hij dat op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk mededelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van de gelegenheid, dan zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder zitting uitspraak doen in beroep.
12. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank een tussenuitspraak. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot aan de einduitspraak op het beroep.