ECLI:NL:RBROT:2021:8949

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2021
Publicatiedatum
15 september 2021
Zaaknummer
ROT 20/5658
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij aanvraag woonkostentoeslag door veelprocedeerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een veelprocedeerder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis. Eiseres had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor woonkosten over het jaar 2020, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres misbruik van recht maakte door haar beroep tegen het bestreden besluit te handhaven, ondanks dat eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) haar duidelijk hadden gemaakt dat haar standpunten over het recht op woonkostentoeslag geen kans van slagen hadden. Eiseres had geen antwoord willen geven op vragen van de rechtbank over haar woning en haar inspanningen om goedkopere woonruimte te vinden, wat de rechtbank deed concluderen dat het haar niet daadwerkelijk te doen was om duidelijkheid over haar rechtspositie. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/5658

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellevoetsluis, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Yavuzyiğitoğlu).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiseres’ aanvraag om bijzondere bijstand voor de woonkosten over het jaar 2020 afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn (waarnemende) gemachtigden [naam 1] en [naam 2].

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) naar de norm voor een alleenstaande. Op 5 maart 2020 heeft eiseres een aanvraag voor bijzondere woonkosten voor het jaar 2020 gedaan. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
2. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat de woonkosten van eiseres niet zijn aan te merken als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. De woonkostentoeslag heeft tot doel iemand die in een, ten opzichte van zijn inkomen, te dure woning woont te helpen gedurende de periode dat de woning dient te worden verkocht in zijn bestaan te laten voorzien. Woonkostentoeslag is dan ook bedoeld voor een overgangsfase en wordt slechts voor een beperkte periode verstrekt, om de betrokkene in staat te stellen om de woonlasten in overeenstemming te brengen met het inkomen. Eiseres verkeert sinds geruime tijd in een financieel nijpende financiële situatie. Door gedurende de urgentieperiode en de periode erna zes woningaanbiedingen en een groepsbezichtiging van een woning te weigeren heeft eiseres onvoldoende beantwoord aan de op haar rustende inspanningsverplichting om een goedkopere woonruimte te vinden, aldus verweerder. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres met deze procedure misbruik van recht maakt. Eiseres heeft al uitsluitsel over het standpunt van verweerder over bijzondere bijstand voor woonkosten over vier opeenvolgende jaren. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 6 november 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2747) heeft de Raad geoordeeld dat de handelswijze van verweerder standhoudt.
3. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder haar aanvraag om een woonkostentoeslag onjuist heeft getoetst. Ten onrechte hanteert verweerder het criterium ‘hoge woonkosten’ om de aanvraag af te wijzen. Verder biedt artikel 35 van de Pw volgens eiseres geen ruimte voor een verwijtbaarheidstoets. De gestelde verwijtbaarheid van eiseres kan dan ook niet aan de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand ten grondslag worden gelegd. Ten onrechte heeft verweerder de noodzaak van de bijzondere bijstand voor woonkosten niet beoordeeld. De bijstandsnorm voorziet niet in de hogere woonkosten, die bij huurders gedekt worden door toeslagen, maar waarvoor bij woningeigenaren geen voorliggende voorziening is in de vorm van toeslagen. Het recht op bijstand is ten onrechte niet met toepassing van artikel 18 van de Pw afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van eiseres. De weigering om bijzondere bijstand toe te kennen maakt volgens eiseres inbreuk op haar recht op eigendom, zoals dat is gewaarborgd door artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In meer algemene zin heeft eiseres aangevoerd zich niet te kunnen vinden in de uitspraken die in haar zaken met betrekking tot de woonkostentoeslag zijn gewezen.
4. Volgens artikel 3:13, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt haar niet inroepen voor zover hij haar misbruikt. In het tweede lid is bepaald dat een bevoegdheid onder meer kan worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen. Volgens het derde lid kan uit de aard van een bevoegdheid voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt. Volgens artikel 3:15 van het BW vindt artikel 3:13 buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. Deze bepalingen bieden een wettelijke grondslag om een ingesteld beroep, dat misbruik van bevoegdheid behelst, niet-ontvankelijk te verklaren. Zoals door de Raad in een tussen partijen gewezen uitspraak van 9 februari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:263) is overwogen, zijn hiertoe zwaarwichtige gronden vereist, aangezien met de niet-ontvankelijkheidsverklaring de betrokkene in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Zwaarwichtige gronden zijn onder meer aanwezig indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel waarvoor zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Een min of meer overmatig beroep op de door de overheid geboden faciliteiten levert in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht op. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of bevoegdheid wordt aangewend, in combinatie met andere omstandigheden, bijdragen aan de conclusie dat sprake is van misbruik van recht.
5.1
Bij eerder tussen partijen gewezen uitspraken heeft de rechtbank kort samengevat geoordeeld dat verweerder bevoegd was eiseres bij toekenning van de bijzondere bijstand voor woonkosten (over de jaren 2013 en 2014) een verhuisplicht op te leggen en voorts dat verweerder de door eiseres over de jaren 2016, 2017, 2018 aangevraagde bijzondere bijstand voor woonkosten terecht heeft afgewezen omdat geen sprake was van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Zie de uitspraken van deze rechtbank van 10 mei 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:3502), 5 december 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:9545), 14 maart 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:2002) en 3 juli 2019 (ECLI:NL:RBROT:2019:5265). Deze uitspraken van de rechtbank zijn door de Raad bevestigd bij uitspraken van 9 juli 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2233) en 6 november 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2747).
5.2
In zijn recent gewezen uitspraak van 23 augustus 2021 heeft de rechtbank van Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2021:8228) wederom geoordeeld over eiseres’ aanvraag om een woonkostentoeslag, in dit geval over het jaar 2019. In deze uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres met haar beroep misbruik maakt van recht.
5.3
Ook in het onderhavige beroep ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of eiseres met haar beroep misbruik van recht maakt. De rechtbank overweegt dat de door eiseres ingenomen standpunten in wezen niet verschillen van de standpunten die zij eerder heeft ingenomen in beroepen die zij heeft gevoerd over het recht op woonkostentoeslag. De rechtbank stelt vast dat de Raad in haar uitspraken uitvoerig is ingegaan op de door eiseres aangevoerde gronden en dat de Raad deze gronden gemotiveerd weerlegd heeft. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat de Raad in de onder 5.1 genoemde uitspraken niet is ingegaan op al haar beroepsgronden. De rechtbank roept echter in herinnering dat de Raad in zijn uitspraak van 6 november 2020 heeft overwogen dat uit artikel 8:69 en artikel 8:77 van de Awb niet voortvloeit dat de bestuursrechter in de uitspraak op alle aangevoerde gronden en argumenten afzonderlijk moet ingaan. De bestuursrechter kan zich beperken tot de bespreking van de kern daarvan. Op de kern van het betoog van eiseres is ingegaan. Wat zij verder nog heeft aangevoerd treft geen doel. Met de onder 5.1 genoemde uitspraken, waarin de Raad onder meer heeft geoordeeld dat van eiseres kan worden verlangd dat zij een oplossing zoekt voor haar relatief hoge woonlasten, had het eiseres hangende dit beroep duidelijk kunnen zijn dat de door haar ingenomen standpunten over het recht op woonkostentoeslag geen kans van slagen hadden. Daarbij komt dat eiseres, hoewel zij zich op het standpunt stelt dat verweerder de noodzaak van de bijzondere bijstand voor woonkosten had moeten beoordelen, ter zitting van 27 juni 2021 te kennen heeft gegeven niet te willen ingaan op vragen van de rechtbank over de woning waarvoor zij de bijzondere bijstand aanvraagt en op vragen over haar inspanningen om goedkopere woonruimte te vinden, terwijl de Raad heeft beslist dat deze inspanningen in het kader van artikel 35 Pw van haar kunnen worden verlangd. Uit de omstandigheid dat eiseres, tegen deze achtergrond, desondanks heeft besloten dit beroep te handhaven, concludeert de rechtbank dat het eiseres niet daadwerkelijk te doen is om het verkrijgen van duidelijkheid over haar rechtspositie. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres de bevoegdheid om beroep tegen het bestreden besluit in te stellen zodanig evident heeft aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid gegeven is, dat het aanwenden van die bevoegdheid blijk geeft van kwade trouw. Eiseres maakt hiermee misbruik van recht.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. Z. Türk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2021.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.