ECLI:NL:RBROT:2022:540

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
27 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/2322
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een last onder dwangsom wegens overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. I. Car, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin aan hem een last onder dwangsom was opgelegd wegens een overtreding van artikel 2:47 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Nissewaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 9 augustus 2020 betrokken was bij een vechtpartij in het horecagebied te Spijkenisse, waarbij hij samen met anderen de openbare orde heeft verstoord. Verweerder had op basis van een bestuurlijke rapportage van de politie besloten om een last onder dwangsom op te leggen, met als doel herhaling van de overtreding te voorkomen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat zij van oordeel was dat verweerder bevoegd was om de last onder dwangsom op te leggen. De rechtbank oordeelde dat de bestuurlijke rapportage voldoende basis bood voor de conclusie dat eiser zich had schuldig gemaakt aan de overtreding van de APV. Eiser had aangevoerd dat het primaire besluit niet zorgvuldig was voorbereid en dat hij niet als overtreder kon worden aangemerkt, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank benadrukte dat de last onder dwangsom niet bedoeld is om leed toe te voegen, maar om herhaling van de overtreding te voorkomen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, in aanwezigheid van griffier mr. H. Sabanovic.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/2322

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

(gemachtigde: mr. I. Car),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nissewaard, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Erdogan).

Procesverloop

In het besluit van 12 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd vanwege een overtreding van artikel 2:47 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Nissewaard (APV).
In het besluit van 7 april 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 20 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich via Skype laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Op 28 september 2020 heeft verweerder een bestuurlijke rapportage van 27 augustus 2020 ontvangen van de politie, eenheid Rotterdam, basisteam Nissewaard (de politie) inzake incidenten die zich hebben afgespeeld in het horecagebied te Spijkenisse in de nacht van 9 augustus 2020. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat politieambtenaren op zondag 9 augustus 2020 rond 01:30 uur aan de [adres], bekend als overlastlocatie, de inzittenden van een personenauto - waaronder eiser - hebben gecontroleerd. In de auto lag een lege whiskyfles en eten. Om 05:00 bij de uitloop van de horeca hebben de politieambtenaren eiser met vrienden uit de auto in de [straatnaam 1] zien staan. Een van die personen, die samen met eiser in de auto zat, vertoonde agressief gedrag in de richting van een onbekend gebleven persoon. Dit resulteerde in geschreeuw, duw- en trekwerk. Nadat de politieambtenaren hem hierop hebben aangesproken zijn eiser en de twee personen naar de [straatnaam 2] gelopen.
Om 05:15 kregen de politieambtenaren een melding dat er gevochten werd aan de [straatnaam 2], waarbij eiser ter plaatse was en een van zijn vrienden zich wederom opstelde als agressor. Een onbekend gebleven persoon zei tegen de vriend van eiser: “Pak je mes dan!” en “Ik snij je keel open”. Na fouillering bleek de vriend van eiser een zakmes bij zich te hebben. Eiser en zijn vrienden zijn vervolgens in de richting van de Molenlaan gelopen. Om 05:30 uur is om spoedassistentie gevraagd. De politieambtenaren bevonden zich op de Molenlaan en zagen dat er ongeveer 20 personen ruzie hadden en in gevecht met elkaar raakten. De politieambtenaren hebben waargenomen dat personen meerdere malen in het gezicht zijn geslagen en getrapt. Meerdere personen vielen op de grond en waren enkele seconden buiten bewustzijn. Eiser is vervolgens samen met drie andere personen aangehouden voor openlijke geweldpleging.
In de bestuurlijke rapportage is opgemerkt dat de betrokken personen de openbare orde op meerdere momenten gedurende die nacht hebben verstoord. Zij kwamen op verschillende locaties in aanraking met de politie in- en rondom het horecagebied en op bekende overlastlocaties. Na controle door de politie zijn de betrokkenen meerdere keren weggestuurd. De betrokkenen zochten proactief de confrontatie op met omstanders. Dit resulteerde in een vechtpartij waar alle betrokkenen een aandeel in hadden. Door de politie is waargenomen dat eiser daadwerkelijk heeft gevochten op 9 augustus om 5.30 uur.
1.2.
In verband hiermee heeft verweerder bij brief van 15 oktober 2020 het voornemen kenbaar gemaakt een last onder dwangsom aan eiser op te leggen op grond van artikel 2:47, eerste lid, onder b, van de APV. Eiser heeft op 9 november 2020 gebruikgemaakt van de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.
1.3.
Verweerder stelt in het primaire besluit dat eiser op 9 augustus 2020 - gelet op de beschreven gedragingen in de bestuurlijk rapportage - het verbod van artikel 2:47, eerste lid, onder b, van de APV heeft overtreden. Door dergelijk gedrag te vertonen op openbare plaatsen heeft eiser onnodig hinder en overlast veroorzaakt voor de medegebruikers van de openbare plaats. Daarnaast zorgt dit gedrag ook voor overlast voor de omwonenden.
Verweerder acht zich vanwege de overtreding bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder dwangsom aan eiser om te voorkomen dat de overtreding opnieuw wordt gepleegd. Na afweging van alle in het onderhavige geval aanwezige belangen is verweerder niet gebleken van bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien. Het algemeen belang prevaleert boven het belang van eiser.
Verweerder besluit aan eiser een last onder dwangsom op te leggen om te voorkomen dat eiser artikel 2:47 van de APV opnieuw overtreedt. Aan de last wordt een dwangsom van € 1.000,- per geconstateerde overtreding van artikel 2:47 van de APV verbonden, met een maximum van € 3.000,-.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van verweerders algemene bezwaarcommissie. Voorts is opgenomen dat in het geval gedurende een jaar geen dwangsommen worden verbeurd, om opheffing van de last op grond van artikel 5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij verweerder kan worden gevraagd.
3. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en voert aan dat het primaire besluit niet zorgvuldig is voorbereid. Eiser stelt zich op het standpunt dat niet op voorhand van de juistheid van de bestuurlijke rapportage kan worden uitgegaan omdat deze veel vraagtekens oproept. Eiser betoogt verder dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Er is namelijk niet aangetoond dat eiser deel uitmaakt van een groep en verweerder heeft niet aangetoond dat eiser een gedraging heeft verricht die de oplegging van de last onder dwangsom kan rechtvaardigen. Eiser stelt zich dan ook op het standpunt dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt. Niet is aangetoond wat eisers bijdrage aan de overlast zou zijn geweest.
4.1.
Artikel 125 van de Gemeentewet bepaalt, voor zover hier van belang:
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
4.2.
Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet onder overtreding wordt verstaan een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
In het tweede lid van voornoemd artikel is bepaald dat onder overtreder wordt verstaan degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
Artikel 5:32b van de Awb bepaalt:
1. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
2. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
Op grond van artikel 5:34, tweede lid, van de Awb kan het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom heeft opgelegd, op verzoek van de overtreder de last opheffen indien de beschikking een jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.
4.3.
Artikel 2:47, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV bepaalt dat het verboden is om zich op een openbare plaats op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.
5.1.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van een bestuursorgaan worden gevergd dat niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2798).
5.2.
Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat niet mag worden uitgegaan van de juistheid van de bestuurlijke rapportage overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt voorop dat ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling een bestuursorgaan, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid om het bewijs zelf vast te stellen, mag afgaan op de juistheid van de bevindingen in een bestuurlijke rapportage die is gebaseerd op een proces-verbaal dat op ambtseed of – belofte is opgemaakt (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:780, en 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1170). De rechtbank stelt in dat kader vast dat de bestuurlijke rapportage van 27 augustus 2020 is opgemaakt op basis van op ambtseed/-belofte opgemaakte processen-verbaal, politiemutaties en openbare bronnen. Dat in de bestuurlijke rapportage niet wordt gemeld dat de zaak is geseponeerd en het locatieverbod voor Spijkenisse slechts voor een gedeelte van Spijkenisse gold, zoals eiser heeft aangevoerd, is onvoldoende om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de feiten zoals opgenomen in de bestuurlijke rapportage. Daarbij merkt de rechtbank overigens op dat de strafrechtelijke vervolging een andere procedure met andere afwegingen is en het sepot inhoudelijk niets zegt, als dit geen inhoudelijk gemotiveerd sepot is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1978). Dat eiser nimmer door de politie is gesommeerd om weg te gaan, zoals hij verder heeft gesteld, acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Verweerder heeft daarom de bestuurlijke rapportage aan de last ten grondslag mogen leggen. Deze grond slaagt dus niet.
5.3.
Een last onder dwangsom kan alleen worden opgelegd aan een overtreder. Een overtreder is degene die een overtreding pleegt of medepleegt (zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2433). Uit voornoemde uitspraak volgt verder dat, zoals de Afdeling vaker heeft geoordeeld (bijvoorbeeld in haar uitspraken van 6 september 2017 en 29 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2845) dat medeplegen als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, van de Awb zich voordoet bij een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. De kwalificatie ‘medepleger’ is slechts gerechtvaardigd als de intellectuele en/of materiële bijdrage van de betrokkene aan het feit van voldoende gewicht is. In het bijzonder wanneer het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, kunnen voor het oordeel dat zich niettemin een nauwe en bewuste samenwerking voordoet onder meer van belang zijn de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het feit en het belang van de rol van de betrokkene.
5.3.1.
In het licht van het voorgaande faalt het betoog dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en eiser niet als overtreder kan worden aangemerkt. Uit de bestuurlijk rapportage blijkt immers dat eiser om 5.30 uur ’s nachts betrokken was bij een vechtpartij van ongeveer 20 personen op de openbare weg (de Molenlaan, in het centrum van Spijkenisse) en hij daadwerkelijk heeft gevochten. Dat eiser wellicht een klap heeft uitgedeeld toen hij tussenbeide probeerde te komen en zichzelf probeerde te beschermen, zoals ter zitting is opgemerkt, maakt dat niet anders. Eiser is daarmee pleger. Hierbij komt dat eiser naar het oordeel van de rechtbank voorts als medepleger kan worden aangemerkt. Eiser maakte immers - welbewust - deel uit van een groep die op diverse momenten die nacht in aanraking met de politie is gekomen vanwege overlastgevend gedrag. Op het moment dat de betrokkenen door de politie werden gevorderd weg te gaan, veroorzaakte de groep op een andere plek overlast, bestaande onder meer uit de hiervoor genoemde vechtpartij. De rechtbank overweegt dat eiser aldus als overtreder kan worden aangemerkt.
5.3.2.
Dat de strafzaak wegens openlijke geweldpleging tegen eiser is geseponeerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit betekent immers niet dat eiser niet als overtreder van artikel 2:47 van de APV kan worden aangemerkt, als hiervoor weergegeven.
5.4.
De rechtbank merkt tot slot op dat een last onder dwangsom tot doel heeft om herhaling van een overtreding te voorkomen en niet om leed toe te voegen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1117). Zoals verweerder ook heeft benadrukt, verbeurt eiser geen dwangsom indien hij de overtreding niet opnieuw begaat. Hij heeft dit daarom zelf in de hand. Verder staat het eiser vrij om opheffing van de last onder dwangsom te verzoeken, zoals verweerder eveneens heeft benadrukt.
5.5.
De slotsom is dat sprake is van een overtreding van de APV door eiser en verweerder aan eiser een last onder dwangsom mocht opleggen.
6. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.