In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerder] over de kwalificatie van een huurovereenkomst en een verzoek tot verlenging van de ontruimingstermijn. [verweerder] is eigenaar van een pand in Rotterdam en heeft in april 2020 een mondelinge overeenkomst gesloten met [verzoeker] voor het gebruik van een gedeelte van het pand. [verzoeker] heeft gedurende een periode van bijna twee jaar huurbetalingen verricht, maar [verweerder] heeft de overeenkomst opgezegd per 1 april 2022, met de stelling dat er geen huurovereenkomst maar een overeenkomst van opdracht was. [verzoeker] verzocht de kantonrechter om hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek ex artikel 7:230a BW, of subsidiair om de ontruimingstermijn te verlengen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van een huurovereenkomst en dat de opzegging door [verweerder] rechtsgeldig was. Het verzoek tot verlenging van de ontruimingstermijn is afgewezen, omdat het belang van [verweerder] bij ontruiming zwaarder weegt dan het belang van [verzoeker] bij voortzetting van het gebruik. De kantonrechter heeft de ontruiming vastgesteld op 13 oktober 2022 en [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten.