ECLI:NL:RBROT:2023:10273

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
ROT 22/122
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen wegens hoofdverblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de korting op het AOW-pensioen van eiseres. De SVB had het AOW-pensioen van eiseres gekort omdat zij in de periode van 15 april 2004 tot en met mei 2010 niet verzekerd was in de zin van de AOW. De SVB baseerde deze beslissing op de verklaring van eiseres dat haar hoofdverblijf in die periode niet in Nederland, maar in België was. Eiseres betwistte deze conclusie en voerde aan dat zij haar hoofdverblijf in Nederland had, omdat zij ingeschreven stond op een adres in Barendrecht en daar bij haar dochter verbleef. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres echter niet overtuigend geacht. Ze concludeerde dat er geen duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland bestond, en dat de SVB terecht de korting op het AOW-pensioen had toegepast. De rechtbank oordeelde dat de SVB op goede gronden had vastgesteld dat eiseres vanaf 15 april 2004 niet als ingezetene van Nederland kon worden aangemerkt, en dat de korting van 12% op het AOW-pensioen gerechtvaardigd was. De uitspraak bevestigde dat het bestreden besluit van de SVB in stand blijft, en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/122

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: [gemachtigde]
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de SVB), verweerder,

gemachtigde: mr. G.E. Eind.

Inleiding

1. Met het besluit van 13 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft de SVB het maximale pensioenbedrag van eiseres op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) na onderzoek opnieuw vastgesteld en vanaf augustus 2021 op 82% bepaald.
1.1.
Met het besluit van 16 december 2021 op het bezwaar van eiseres (het bestreden besluit) heeft de SVB het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De SVB heeft op het beroepschrift gereageerd. Eiseres heeft vervolgens op het verweerschrift gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2023 op zitting behandeld. Tegelijk met dit beroep heeft de rechtbank het beroep van (de inmiddels overleden) [persoon A] behandeld. [1] Aan de zitting hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres (de dochter van eiseres) en de gemachtigde van de SVB.

Totstandkoming van het besluit

2. Op 2 december 2009 heeft eiseres haar AOW-pensioen aangevraagd. Met het besluit van 22 december 2009 is aan haar met ingang van mei 2010 een AOW-pensioen van € 642,22 netto per maand toegekend. Dit is 94% van het maximale bedrag. Omdat eiseres in de periode van 21 juli 1972 tot en met 30 juli 1975 in het buitenland verbleef, is een korting van 2% per jaar (in totaal 6%) toegepast voor het niet opbouwen van AOW-pensioen.
2.1.
Met het primaire besluit heeft de SVB het AOW-pensioen van eiseres bepaald op € 687,61 netto per maand. Dit is 82% van het maximale AOW-bedrag. Na onderzoek heeft de SVB vastgesteld dat eiseres (ook) over de periode van 15 april 2004 tot en met haar pensioengerechtigde leeftijd (mei 2010) geen pensioen heeft opgebouwd. Het hoofdverblijf van eiseres was met ingang van die datum, aldus de SVB, niet meer in Nederland, maar in Essen, België. Voor elk jaar uit de periode van 15 april 2004 tot en met mei 2010 is daarom een korting van 2% per jaar toegepast (12% in totaal).
2.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit omdat zij van mening is dat zij haar hoofdverblijf in de periode van 15 april 2004 tot en met mei 2010 wel in Nederland had. Met het bestreden besluit heeft de SVB de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.

Het beroep van eiseres

3. Eiseres heeft aangevoerd dat haar hoofdverblijf in de periode van 15 april 2004 tot en met mei 2010 niet in Essen, België was, maar in Barendrecht. Zij heeft deze hele periode op het adres in Barendrecht ingeschreven gestaan en verblijft ook op dat adres bij haar dochter. In die woning heeft zij een hele verdieping tot haar beschikking. De woning in Essen, België betreft een recreatiewoning waar tot 2012 niet permanent gewoond mocht worden. Het perceel waarop de woning in Essen, België staat, is in 1996 door eiseres aangekocht. Er stond toen nog geen woning op, maar een caravan. In het eerste kwartaal van 2007 is de recreatiewoning opgeleverd. Eiseres kan hier dus in ieder geval geen hoofdverblijf hebben gehad vanaf 15 april 2004. Het gespreksverslag van 5 augustus 2021 dat is opgemaakt naar aanleiding van het gesprek met twee medewerkers van de SVB, eiseres en haar (inmiddels overleden) partner bevat aantoonbare onwaarheden. Deze onwaarheden zouden door de SVB worden aangepast nadat eiseres opmerkingen had gemaakt over het verslag, hetgeen niet is gebeurd.

De wet

4. De voor deze uitspraak relevante wetten en regels zijn de volgende.
Artikel 2 AOW
Ingezetene in de zin van deze wet is degene, die in Nederland woont
.
Artikel 3 AOW
1.Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
(…)
Artikel 6 AOW
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, en
a. ingezetene is;
(…)
Artikel 13 AOW
1. Op het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9 wordt een korting toegepast van 2%:
a. voor elk kalenderjaar, dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch vóór het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet verzekerd is geweest;
(…)
Ingezetene / wonen (SB1022) (beleidsregel)
(…)
Bij de beoordeling van het ingezetenschap steunt de SVB in de praktijk sterk op de basisregistratie personen (BRP). De SVB kan echter periodes van ingezetenschap aannemen die afwijken van de BRP-indicatie. De SVB verricht nader onderzoek als zij over aanwijzingen beschikt die duiden op een van de BRP-indicatie afwijkende situatie of wanneer de betrokkene daar uitdrukkelijk om verzoekt. Daarbij hanteert de SVB het volgende beleid, dat is ontwikkeld op grond van omvangrijke jurisprudentie.
Een persoon wordt geacht in Nederland te wonen als tussen hem en Nederland een duurzame band van persoonlijke aard bestaat. Of sprake is van zulk een band, moet worden beoordeeld aan de hand van alle in aanmerking komende feiten en omstandigheden van het geval (HR 21 januari 2011 en HR 4 maart 2011). Objectieve en subjectieve factoren als woon- en werkomgeving, gezin, financiën en inschrijving in het bevolkingsregister worden tegen elkaar afgewogen om tot een eindoordeel te komen; er wordt niet beslist op basis van één factor, het onderlinge verband van factoren is doorslaggevend.
Uit de jurisprudentie blijkt voorts dat de wil van een betrokkene om in Nederland te wonen van belang kan zijn. De intentie dient echter te worden beoordeeld aan de hand van het gedrag en dient te blijken uit de feiten en omstandigheden. Op de intentie van een betrokkene wordt geen acht geslagen als deze niet objectief kan worden vastgesteld. Evenmin komt aan de intentie enig belang toe als deze niet kan worden verwezenlijkt. Het enkele voornemen zich in Nederland te vestigen vormt op zichzelf nimmer een afdoende omstandigheid voor het aannemen van ingezetenschap (HR 17 januari 1996).
Een factor waarop de SVB in het bijzonder acht slaat is de duurzaamheid van het verblijf in Nederland of elders. De SVB past naar analogie de beleidsregels toe ten aanzien van het verlies van ingezetenschap na vertrek uit Nederland (zie SB1027 over einde verplichte verzekering na vertrek uit Nederland).
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2013 volgt dat de mogelijkheid bestaat dat iemand volgens de maatstaven van de toepasselijke bepalingen uit de AOW, de Anw en de AKW zowel in Nederland als in een ander land woont, al zal dat zich slechts in uitzonderlijke gevallen voordoen. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 mei 2013 in de zaak Wencel blijkt echter dat de mogelijkheid om in twee landen te wonen zich niet voordoet bij toepassing van het Unierecht. Het Hof heeft in dat verband verklaard dat, wanneer de rechtspositie van een persoon kan vallen onder de wetgeving van meerdere lidstaten, het begrip 'lidstaat waar een persoon woont' doelt op de lidstaat waar de betrokkene zijn normale woonplaats heeft en waar zich ook het gewone centrum van zijn belangen bevindt. Bij toepassing van het Unierecht geeft de SVB daarom onverkorte toepassing aan de jurisprudentie van het Hof van Justitie en de daaraan ontleende criteria neergelegd in artikel 11, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 987/2009.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de vraag of de SVB terecht per augustus 2021 een korting van 12% heeft toegepast op het AOW-pensioen van eiseres omdat zij in de periode van 15 april 2004 tot en met mei 2010 haar hoofdverblijf niet in Nederland had. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5.1.
De rechtbank acht het beroep van eiseres ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2.
Op grond van artikel 6, eerste lid onder a, van de AOW is degene die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt en ingezetene is, verzekerd in de zin van de AOW. Een ingezetene in de zin van de AOW is degene die in Nederland woont. Of iemand in Nederland woont, wordt beoordeeld naar de omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of iemand een duurzame band van persoonlijke aard heeft met Nederland. [2]
Onder overweging 4 is het beleid weergegeven dat de SVB hanteert met betrekking tot ingezetenschap. De drempel voor het aannemen van de duurzame band ligt, gelet op de vaste lijn in de rechtspraak, hoog (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 16 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1514, van 8 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2427 en van 29 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1898).
5.3.
Bij de beantwoording van de vraag of eiseres vanaf 15 april 2004 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft op grond waarvan zij als ingezetene kan worden aangemerkt, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5.4.
Eiseres bezit met haar (inmiddels overleden) partner sinds 1996 een perceel in België met daarop aanvankelijk een caravan en vanaf 2007 een recreatiewoning. Op 15 april 2004 is de woning van eiseres in Nederland verkocht. Vanaf dat moment hebben eiseres en haar (inmiddels overleden) partner geen eigen woonruimte meer in Nederland. Vanaf 15 april 2004 staan eiseres en haar (inmiddels overleden) partner in de BRP ingeschreven in Barendrecht bij de dochter van eiseres en haar partner. Per 1 december 2007 heeft de SVB op verzoek van de (inmiddels overleden) partner van eiseres het woonadres gewijzigd naar het adres van de dochter van eiseres in Barendrecht. Het postadres is op verzoek van de (inmiddels overleden) partner een postbusnummer in Roosendaal geworden. Ook bij de toekenning van het AOW-pensioen in 2009 is voor eiseres het postbusnummer in Roosendaal als postadres gehanteerd. In 2015 is op verzoek van eiseres het postadres gewijzigd naar het adres van de recreatiewoning in Essen, België.
5.5.
Omdat er in de situatie van eiseres aanwijzingen bestonden dat de feitelijke situatie afweek van de registratie in de BRP, is er in 2020 door de SVB een handhavingsonderzoek gestart. Op 22 juli 2021 zijn toezichthouders van de SVB op het inschrijvingsadres van eiseres in Barendrecht langs geweest. Zij troffen daar eiseres niet aan, maar wel haar dochter die daar woont.
Op 5 augustus 2021 heeft vervolgens een (telefoon)gesprek tussen eiseres en haar (inmiddels overleden) partner en twee toezichthouders van de SVB plaatsgevonden. In het gespreksverslag is onder meer opgenomen:

De reden dat gerechtigden een postadres (eerst een Postbus in Roosendaal en later het adres van de recreatiewoning) is omdat gerechtigden veel reizen. Hun andere dochter woont in de buurt en kan dan de brievenbus legen.
De reden dat men ingeschreven wil blijven staan in Nederland is omdat men niet ingeschreven kon worden op het adres in België omdat het een recreatiewoning betrof. Inmiddels, sinds een jaar of 4 kan dat wel, maar gaf het een probleem met de ziektekosten.
Sinds 1996 is [eiseres] eigenaar van een perceel in België op het adres, [adres] , [postcode] Essen (België). Daar stond eerst een stacaravan op, die later is vervangen door de huidige recreatiewoning. Deze woning beschikt over een slaapkamer, studeerkamer, woonkamer, keuken en badkamer.
(…)
Na de verkoop van de woning in Nederland zijn alle persoonlijke spullen en meubels hoofdzakelijk naar de recreatiewoning in België overgebracht. De nutsvoorzieningen van deze recreatiewoning staan op naam van [eiseres]. De administratie wordt bewaard in de recreatiewoning in België. De recreatiewoning in België wordt niet verhuurd. Gerechtigden kunnen er ten alle tijden in.
De huisarts en tandarts zijn al zeker 20 tot 30 jaar in Roosendaal. (De afstand tussen Roosendaal en Essen (België) is ongeveer 10 minuten rijden.)
(…)
Aan het einde van dit gesprek, geeft [eiseres] aan, nadat wij er naar vragen, dat zij feitelijk hun hoofdverblijf hebben in België en niet in Barendrecht. Dit is eigenlijk zo sinds de verkoop van de woning in Nederland in 2004. Vanuit België reizen gerechtigden naar o.a. Spanje en Portugal. Men verblijft ook wel regelmatig bij de dochter van [eiseres] in Barendrecht.
Op jaarbasis is men ongeveer een maand of 3 a 4, maar niet aaneengesloten in Barendrecht. Verder verblijft men in de zomer veel in België en in de winter in warmere landen in Europa (ongeveer oktober tot maart). In Barendrecht hebben gerechtigden de beschikking over een hele etage maar de persoonlijke spullen liggen in België.”
5.6.
Eiseres heeft betoogd dat het gespreksverslag van 5 augustus 2021 aantoonbare onjuistheden bevat. Zij heeft niet verklaard dat zij haar feitelijke woonverblijf in Essen, België heeft. Eiseres heeft dit op 13 augustus 2021 aangegeven aan de SVB. Het verslag zou hierop worden aangepast, aldus eiseres. De rechtbank is van oordeel dat er geen redenen zijn gegeven om te twijfelen aan de weergave van het gespreksverslag. Het gespreksverslag van de toezichthouders is een uitgebreid verslag met daarin een duidelijk onderscheid tussen de gestelde vragen en gegeven antwoorden. Het is een logisch en consistent verslag dat ook klopt met de (overige) in het geding ingebrachte stukken. Hier komt bij dat niet is gebleken van enig belang van de toezichthouders bij het onjuist vermelden van hetgeen zij hebben gehoord. Eiseres heeft geen concrete aanwijzingen naar voren gebracht of toegelicht waarom haar eigen verklaring onjuist is en hoe het komt dat deze verklaring onjuist is weergegeven. Dat het verslag zou worden aangepast naar aanleiding van de e-mail van eiseres van 13 augustus 2021 is door de SVB weersproken. Door de SVB is aangegeven dat de e-mail met daarin de opmerkingen van eiseres aan het gespreksverslag gehecht zou worden. Dit is ook door de SVB gedaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de afspraak om het gespreksverslag nog een keer door te lezen en eventuele op- of aanmerkingen voor 13 augustus 2021 door te geven aan de SVB niet betekent dat eiseres de essentie van haar verklaring (volledig) kan intrekken. Kortom, de rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van het door de toezichthouders naar waarheid opgestelde en ondertekende gespreksverslag van 5 augustus 2021.
5.7.
Ook in de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden ziet de rechtbank geen aanwijzingen voor een ander standpunt dan dat eiseres haar hoofdverblijf in Essen, België had. De rechtbank zal dit toelichten.
5.8.
Eiseres heeft aangevoerd dat de recreatiewoning pas in 2007 is opgeleverd en dat eiseres daarom niet vanaf 2004 haar hoofdverblijf in Essen, België kon hebben. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Vanaf 2004 stond er op het perceel in Essen, België immers een stacaravan. Deze stacaravan was, aldus de verklaring van eiseres op 5 augustus 2021, aangesloten op de nutsvoorzieningen. Verder heeft eiseres op 5 augustus 2021 verklaard dat de verkoop van de woning in Nederland en de verhuizing naar België een noodoplossing waren als gevolg van de scheidingen die eiseres en haar (inmiddels overleden) partner doormaakten. Eveneens heeft eiseres op 5 augustus 2021 verklaard dat zij, na de verkoop van de woning in Nederland, alle persoonlijke spullen naar België heeft verhuisd. De rechtbank acht de omstandigheid dat de recreatiewoning pas in 2007 is opgeleverd onvoldoende om aan te nemen dat eiseres ingezetene was in Nederland in de in het geding zijnde periode. Dat eiseres haar verklaring van 5 augustus 2021 op de zitting op dit punt als onjuist weergegeven heeft bestempeld, heeft eiseres niet nader met stukken onderbouwd. Dit had wel op haar weg gelegen, gezien de verklaring van 5 augustus 2021.
5.9.
Eiseres heeft ook nog naar voren gebracht dat in de recreatiewoning in Essen, België niet permanent gewoond mocht worden. Eiseres kon dan ook haar hoofdverblijf niet in Essen, België hebben. De rechtbank volgt eiseres hier niet in. Eiseres heeft zelf verklaard dat dit de reden was waarom zij zich in Barendrecht bij haar dochter in de BRP heeft laten inschrijven. Daarnaast is het enkele feit dat in de recreatiewoning niet permanent gewoond mag worden, niet voldoende om aan te nemen dat eiseres haar hoofdverblijf daar niet had. Dit zegt immers niets over de feitelijke situatie.
5.10.
Eiseres heeft verder ter onderbouwing van haar standpunt dat zij haar hoofdverblijf niet in Essen, België had, een overzicht uit 2008 van het waterverbruik van de recreatiewoning in Essen, België in het geding gebracht. Eveneens heeft zij aangevoerd dat haar dochter in Barendrecht een verbouwing heeft laten uitvoeren aan de woning in Barendrecht, zodat eiseres en haar (inmiddels overleden) partner een gehele verdieping tot hun beschikking hadden. In beide omstandigheden, zowel afzonderlijk als in samenhang gezien, ziet de rechtbank geen aanwijzing voor het standpunt dat eiseres niet haar hoofdverblijf in Essen, België heeft. Het overzicht van het waterverbruik betreft slechts een overzicht van een klein gedeelte van de periode van 15 april 2004 tot en met mei 2010. Verder heeft eiseres verklaard ook delen van het jaar elders te verblijven. Daarnaast heeft de SVB gemotiveerd onderbouwd dat het waterverbruik op het adres in Barendrecht de omvang had van slechts twee personen. Dit is door eiseres niet betwist. Het overzicht van het waterverbruik van de woning in Essen, België zegt dan ook niet zoveel over de vraag of eiseres haar hoofdverblijf niet in Essen, België had. Dit geldt ook voor de, op zitting naar voren gebrachte, stelling dat de dochter van eiseres in Barendrecht een verbouwing heeft laten uitvoeren aan de woning in Barendrecht. De realisatie van een eigen verdieping in de woning van de dochter van eiseres kan een aanwijzing zijn, maar is op zichzelf niet afdoende om te kunnen concluderen dat eiseres haar hoofdverblijf in Barendrecht had. Dat eiseres en haar (inmiddels overleden) partner bij de dochter van eiseres beschikken over een eigen verdieping, wordt door de SVB niet weersproken. Niet is echter aangetoond hoe vaak en lang eiseres daar verbleef en dus dat zij haar hoofdverblijf daar had.
5.11.
Bezien in het licht van met name de verklaring van eiseres, maar ook het feit dat het postadres in Roosendaal is, zij (nog steeds) is ingeschreven bij de tandarts en de huisarts in Roosendaal, de administratie in Essen, België wordt bewaard, en de persoonlijke spullen in Essen, België zijn, zijn de door eiseres in overwegingen 5.8 tot en 5.10 beschreven omstandigheden onvoldoende om eiseres als ingezetene in Nederland aan te merken in de in het geding zijnde periode. Voor de beantwoording van de vraag waar iemand zijn hoofdverblijf heeft, zijn immers alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval van belang. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de omstandigheden niet van dien aard dat een duurzame band van persoonlijke aard tussen eiseres en Nederland – en daarmee ook haar hoofdverblijf in Nederland – aangenomen kan worden. Eiseres kan daarom vanaf 15 april 2004 niet als ingezetene van Nederland als bedoeld in artikel 2 van de AOW worden aangemerkt. De SVB heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres vanaf die datum niet verzekerd was voor de AOW.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat de SVB terecht het AOW-pensioen van eiseres per 1 augustus 2021 heeft bepaald op 82%. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van S.J.G. de Wit, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder nummer ROT 22/123.
2.Zie de uitspraak van de CRVB 29 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1898.