ECLI:NL:RBROT:2023:12944

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
9919335 EL 22-55
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en gedaagde partij over schadevergoeding en proceskosten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een effectenleaseovereenkomst die door de gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde01], is afgesloten met DEXIA NEDERLAND B.V. De overeenkomst, met contractnummer 25500063, werd op 30 maart 1999 ondertekend en is op 20 april 2007 geëindigd. DEXIA heeft de gedaagde uitgenodigd voor een gesprek om het effectenleasedossier af te ronden, maar de gedaagde heeft hierop niet inhoudelijk gereageerd. DEXIA vordert in deze procedure een verklaring voor recht dat zij aan al haar verplichtingen heeft voldaan en dat zij niets meer aan de gedaagde verschuldigd is. De gedaagde verzet zich hiertegen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van DEXIA, althans afwijzing van de vorderingen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat DEXIA onrechtmatig heeft gehandeld door haar zorgplichten te schenden, wat heeft geleid tot schade voor de gedaagde. De rechter oordeelt dat er voldoende causaal verband is tussen de schade en de onrechtmatige daad van DEXIA. De vordering van DEXIA wordt afgewezen, omdat niet kan worden vastgesteld dat zij niets meer aan de gedaagde verschuldigd is. De rechter wijst de gedaagde in het gelijk en veroordeelt DEXIA in de proceskosten. De nakosten worden voorwaardelijk toegewezen, met een termijn van veertien dagen voor DEXIA om aan de veroordeling te voldoen. Het vonnis is uitgesproken door kantonrechter D.M. Staal op 13 juli 2023.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer: 9919335 EL 22-55
vonnis van de kantonrechter van 13 juli 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
tegen
[gedaagde01] ,
wonende te [woonplaats01] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde01] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 mei 2022 van Dexia, met producties;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde01] , met producties;
  • de conclusie van repliek van Dexia, met producties;
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde01] met producties.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde01] heeft de volgende leaseovereenkomst ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
25500063
30 maart 1999
Direct Rendement Effect
180 maanden
€ 25.654,80
2.2.
De overeenkomst is geëindigd op 20 april 2007. Daarbij is een positief resultaat van in totaal € 109,50 behaald, dat door Dexia aan [gedaagde01] is uitbetaald.
2.3.
Bij brief van 24 februari 2022 heeft Dexia [gedaagde01] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. [gedaagde01] heeft hierop niet (inhoudelijk) gereageerd.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,:
1. zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met nummer 25500063 aan al haar verplichtingen heeft voldaan, daaronder begrepen schadevergoedingsverbintenissen, en niets meer aan [gedaagde01] verschuldigd is,
2. [gedaagde01] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde01] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde01] .
4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde01] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
4.4.
Dexia vordert een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde01] verschuldigd.
4.5.
[gedaagde01] stelt dat nog niet te overzien is of er nog een vordering op Dexia resteert, omdat de jurisprudentie op een aantal onderwerpen nog niet is uitgekristalliseerd. Zij wenst de ontwikkelingen af te wachten. In elk geval meent zij nog een vordering te hebben vanwege de advisering door een tussenpersoon en de schending van artikel 41 NR 1999. Ook stelt [gedaagde01] dat door Dexia onvoldoende buitengerechtelijke kosten zijn betaald.
4.6.
In beginsel is het aan de schuldeiser van een vordering om te bepalen of en op welk moment hij zijn vordering in rechte geldend wil maken. Indien hij de regels ten aanzien van de (stuiting van) de verjaring (en onder omstandigheden de klachtplicht) in acht neemt, kan hij daarvoor de tijd nemen. Anderzijds dient het procesrecht er ook toe om bescherming te bieden aan een schuldenaar die jarenlang wordt genoodzaakt rekening te houden met een onduidelijke, mogelijk nog jegens hem geldend te maken vordering. Ook hem moet de mogelijkheid worden geboden om aan die situatie op enig moment een einde te maken door uitsluitsel te kunnen krijgen over de vraag of het gaat om daadwerkelijk bestaande civielrechtelijke rechten. Daartoe kan de door Dexia gevraagde verklaring voor recht een geëigend middel zijn. Bij een dergelijke negatieve verklaring voor recht, blijven de stelplicht en bewijslast rusten op de partij die in materieel opzicht aan bepaalde feiten rechtsgevolgen verbonden wil zien. De vorm waarin de vordering is gegoten is daarbij niet bepalend. Voor toewijzing van de vordering van Dexia is vereist dat in dit geding kan worden vastgesteld dat zij niets meer aan [gedaagde01] verschuldigd is. Dat betekent dat wanneer dat niet ten volle kan worden vastgesteld, in beginsel afwijzing van de vordering behoort te volgen, dan wel de vordering slechts voorwaardelijk toewijsbaar is.
afwachten ontwikkelingen in de jurisprudentie
4.7.
[gedaagde01] voert aan dat zij de komende ontwikkelingen in de jurisprudentie wil afwachten, zodat de vordering van Dexia niet toegewezen kan worden zolang nog geen beslissingen in hoogste instantie zijn gegeven. Dit verweer wordt niet gevolgd. Het enkele feit dat er een mogelijkheid bestaat dat de jurisprudentie zich op enig moment in de toekomst in een voor [gedaagde01] gunstiger zin zal kunnen ontwikkelen, betekent niet dat thans niet zou kunnen of mogen worden beslist over de aanspraken van [gedaagde01] .
4.8.
Met de door de Hoge Raad eerder gegeven maatstaven staat in de onderhavige zaken vast dat Dexia een onrechtmatige daad heeft gepleegd, dat de daardoor veroorzaakte schade, waarvoor Dexia in beginsel aansprakelijk is, moet worden vergoed en dat de eigen schuld als bedoeld in artikel 6:101 BW de verdeelsleutel geeft om die schade over partijen te verdelen. Dat de mogelijkheid van nieuwe ontwikkelingen in de jurisprudentie aanwezig is, vormt geen belemmering om op de voorgelegde geschilpunten te beslissen, nu die mogelijkheid ook op andere rechtsterreinen en in andere soorten zaken steeds aanwezig is.
verjaring4.9. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [gedaagde01] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.10.
[gedaagde01] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar- & Kredietcentrale. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten – als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.11.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [gedaagde01] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [gedaagde01] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [gedaagde01] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [gedaagde01] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [gedaagde01] in 2007 – weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.12.
[gedaagde01] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende. [gedaagde01] was ten tijde van het sluiten van de leaseovereenkomst net gescheiden en had een thuiswonend kind. Zij ontving geen alimentatie en kon nergens een lening krijgen, waardoor zij weinig te besteden had voor de huurwoning die haar was aangeboden. [gedaagde01] zag een grote advertentie in de krant van de Spaar- & Kredietcentrale. Zij heeft hier op gereageerd. Vervolgens is er een adviseur van de Spaar- & Kredietcentrale (hierna: de adviseur) bij [gedaagde01] thuis geweest. [gedaagde01] maakte haar persoonlijke situatie duidelijk aan de adviseur: zij zat op dat moment 100% in de WAO en kon nergens geld lenen. De adviseur vertelde [gedaagde01] vervolgens dat dit bij de Spaar- & Kredietcentrale geen enkel probleem zou zijn. [gedaagde01] kon een lening krijgen. Tevens vroeg de adviseur of zij nog andere wensen had. [gedaagde01] maakte duidelijk dat zij graag vermogen wilde opbouwen om de toekomstige studie van haar zoon te kunnen betalen. De adviseur gaf aan dat ook in zijn advies mee te nemen. De adviseur had een interessante constructie voor [gedaagde01] , waarmee zij zowel het krediet kon krijgen als vermogen kon opbouwen voor de toekomstige studie van haar zoon. Op verzoek van de adviseur toonde [gedaagde01] aan hem bewijs van haar inkomen. Dat leidde tot een concreet advies: een Fiscaal-Voordeel Lening. [gedaagde01] kon op basis van haar inkomen volgens de adviseur een lening (doorlopend krediet) afsluiten van NLG 25.000,00. [gedaagde01] moest echter - in deze door de adviseur voor haar uitgedachte constructie - naast dit krediet ook een Direct Rendement Effect overeenkomst afsluiten bij Bank Labouchere. Voor deze Direct Rendement Effect overeenkomst diende [gedaagde01] maandelijks een vast bedrag van NLG 200,00 aan inleg te betalen. Dat maandbedrag werd door de adviseur bepaald als zijnde haalbaar op basis van haar inkomen. Hiervoor kreeg zij wel dividenden uitgekeerd tijdens de looptijd. Die zouden haar maandlasten vanwege de kredietconstructie drukken. De Direct Rendement Effect overeenkomst maakte dus onderdeel uit van de Fiscaal-Voordeel Lening. De adviseur lichtte toe dat de aandelen gedurende de looptijd zouden blijven aangroeien. Aan het einde van de looptijd zou er vervolgens een behoorlijk bedrag worden uitgekeerd. [gedaagde01] herinnert zich dat de adviseur een uitbetaling van wel NLG 150.000,00 aan haar voorhield. Met die opbrengst uit de Direct Rendement Effect overeenkomst zou [gedaagde01] haar doorlopend krediet van NLG 25.000,00 kunnen aflossen en tevens een bedrag opgebouwd hebben voor de studie van haar zoon. De adviseur heeft [gedaagde01] niet verteld dat zij met de Direct Rendement Effect overeenkomst in werkelijkheid een belegging met geleend geld aanging. Het daaraan verbonden risico dat zij bij een tegenvallende beurs haar investeringen geheel kon verliezen en zelfs een restschuld kon overhouden, is haar niet verteld. Het was [gedaagde01] geheel niet duidelijk dat zij zich met de geadviseerde constructie dubbel in de schulden zou steken, namelijk zowel voor de lening / het krediet als voor de Direct Rendement Effect overeenkomst. [gedaagde01] had geen reden om te twijfelen aan het advies van de Spaar- & Kredietcentrale, omdat zij ervan uitging dat de Spaar- & Kredietcentrale deskundig was en haar een advies gaf dat in haar belang was. [gedaagde01] was zelf helemaal niet thuis in complexe financiële materie en vertrouwde daarin geheel op de adviseur en voer op diens kompas wat zij moest doen. Nadat [gedaagde01] aangaf zijn advies op te volgen, heeft de adviseur de aanvraag van de Direct Rendement Effect overeenkomst van Bank Labouchere en het krediet van Direktbank in orde gemaakt. De adviseur is nog een tweede maal bij [gedaagde01] thuis op bezoek geweest om stukken te laten ondertekenen.
4.13.
[gedaagde01] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 31 maart 1999 met contractnummer 25500063, voorzien van het adviseursnummer op de volgende wijze:
Adviseur: ATP710 Spaarkrediet Centrale,
- een brief van de Spaar- & Kredietcentrale van 1 april 1999 waarin wordt verwezen naar een bijlage die is aangeduid als de definitieve aankoopnota “aandelenlease” Direct Rendement Effect die volgens deze brief hoort bij de Fiscaal-Voordeel Lening die via de Spaar- & Kredietcentrale is afgesloten,
- een kopie van een brief van Direktbank van 24 maart 1999 waarin staat vermeld dat het aan [gedaagde01] verstrekte krediet, dat door bemiddeling van de Spaar- & Kredietcentrale tot stand is gekomen, in de administratie van Direktbank is opgenomen,
- een kopie van de lenings/rentekredietovereenkomst met Direktbank van 18 maart 1999,
- een folder van de Spaar- & Kredietcentrale waarin zij de door haar ontwikkelde Fiscaal-Voordeel Lening, waarbij lenen en beleggen met elkaar worden gecombineerd, presenteert en waarin onder meer beschreven wordt dat de aflossing van de lening gebeurt door een aandelenleaseplan dat volgens de Spaar- & Kredietcentrale zeer veilig wordt belegd bij Bank Labouchere,
- een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van de Spaar- en Kredietcentrale met (onder meer) als bedrijfsomschrijving
“het adviseren en bemiddelen bij het tot stand komen van verzekeringen en financieringen, met al hetgeen
daartoe behoort en/of daarmede verband houdt, alles in de ruimste zin des woords”.
4.14.
Met deze feitelijke uiteenzetting en stukken heeft [gedaagde01] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [gedaagde01] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen. In elk geval staat voldoende vast dat sprake is geweest van een huisbezoek door de tussenpersoon, nu Dexia dat niet gemotiveerd heeft betwist, terwijl dat gelet op hetgeen hiervoor in 4.11. is overwogen wel op haar weg had gelegen. Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon daarbij (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [gedaagde01] . Ook kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon aan de hand van een inventarisatie van de persoonlijke situatie en wensen van [gedaagde01] heeft geadviseerd de effectenleaseovereenkomst Direct Rendement Effect aan te schaffen. Tevens is voldoende onderbouwd dat de tussenpersoon ook een ander financieel product, de lening / doorlopend krediet bij Direktbank, heeft geadviseerd en dat het effectenleaseproduct in combinatie met die lening onderdeel uitmaakte van de door de tussenpersoon ontwikkelde Fiscaal-Voordeel Lening. Er kan eveneens vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon zich niet heeft beperkt tot het geven van algemene informatie over de verschillende beleggingen of over effectenleaseproducten.
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [gedaagde01] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat sprake is geweest van een vergunningplichtig advies door de tussenpersoon. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.15.
[gedaagde01] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [gedaagde01] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen, zoals de Spaar- & Kredietcentrale, op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen.
4.16.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [gedaagde01] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [gedaagde01] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [gedaagde01] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [gedaagde01] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.17. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [gedaagde01] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [gedaagde01] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [gedaagde01] omstandigheden toerekenbaar die tot haar schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
conclusie4.18. Uit het voorgaande volgt, dat niet ten volle kan worden vastgesteld dat Dexia niets meer aan [gedaagde01] verschuldigd is. Wat Dexia nog wel aan [gedaagde01] verschuldigd is, kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder daadwerkelijk genoten fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomst, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht, met dien verstande dat, nu [gedaagde01] de juistheid van de daarin door Dexia genoemde belastingschijf gemotiveerd heeft betwist, met het juiste belastingvoordeel rekening moet worden gehouden. De kantonrechter ziet geen aanleiding om Dexia nog in de gelegenheid te stellen te reageren op de bij dupliek overgelegde productie. Er wordt vanuit gegaan dat partijen in staat zijn om onderling de hoogte van het fiscale voordeel vast te stellen. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.19.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige weren van [gedaagde01] niet inhoudelijk besproken te worden. De vordering van Dexia zal met inachtneming hiervan worden toegewezen als na te melden. Omdat [gedaagde01] inhoudelijk gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten.
4.20.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [gedaagde01] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [gedaagde01] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.

5.5. De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia niets meer aan [gedaagde01] verschuldigd is, nadat is overgegaan tot uitbetaling van de schadevergoeding als onder 4.18. weergegeven,
5.2.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde01] tot en met heden worden vastgesteld op € 528,00 aan salaris van de gemachtigde,
5.3.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [gedaagde01] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien
betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Staal, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: DS