ECLI:NL:RBROT:2023:9565

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
10344983 / VZ VERZ 23-1804
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor wegens gebrek aan belang en misbruik van bevoegdheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor. De verzoeker, die zelf procedeert, heeft het verzoek ingediend tegen twee verweerders, waaronder het Openbaar Lichaam Sociaal (OLS). De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen op grond van een gebrek aan belang en misbruik van bevoegdheid. De verzoeker stelde dat de verweerder, werkzaam bij OLS, opzettelijk post naar het verkeerde adres had gestuurd, wat hem schade zou hebben berokkend. Tijdens de mondelinge behandeling was alleen de verzoeker aanwezig, terwijl de verweerders en hun gemachtigde zich niet hebben laten zien. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker onvoldoende belang heeft bij het horen van de verweerder als getuige, omdat de relevante feiten al zijn vastgesteld in eerdere procedures. Bovendien is de verzoeker een veelprocedeerder, wat bijdraagt aan de conclusie dat het verzoek misbruik van recht inhoudt. De kantonrechter heeft de verzoeker in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 249,00 voor de gemachtigde van de verweerders.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10344983 / VZ VERZ 23-1804
datum uitspraak: 12 oktober 2023 (bij vervroeging)
Beschikking van de kantonrechter
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats],
verzoeker,
die zelf procedeert,
gericht tegen

1.[verweerder],

wonende op een onbekend adres,
2. Openbaar Lichaam Sociaal,
zetelend in Dordrecht,
verweerders,
gemachtigde: mr. B.J.P.G. Roozendaal te Breda.
De partijen worden hierna ‘[verzoeker]’, ‘[verweerder]’ en ‘OLS’ genoemd. [verweerder] en OLS worden samen ‘verweerders’ genoemd.
Waar deze zaak over gaat
Het gaat om een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek wordt afgewezen wegens onvoldoende belang en misbruik van bevoegdheid.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, zonder bijlagen, dat op 20 februari 2023 op de griffie is ontvangen;
  • de brief van 23 februari 2023 van [verzoeker], met bijlagen;
  • de tussenbeschikking van 15 juni 2023;
  • de e-mail van 19 juni 2023 van [verzoeker];
  • de e-mail van 21 juni 2023 van [verzoeker], met bijlagen;
  • de e-mail van 21 juni 2023 van [verweerder];
  • het verweerschrift, met bijlagen, dat op 15 september 2023 op de griffie is ontvangen.
1.2.
Op 5 oktober 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was alleen [verzoeker] aanwezig. [verweerder], OLS en hun gemachtigde hadden voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten niet aanwezig te zullen zijn. Omdat [verzoeker] het verweerschrift niet voorafgaand aan de mondelinge behandeling had ontvangen, is de zitting vrijwel direct na aanvang geschorst voor een leespauze. De zitting is hervat nadat [verzoeker] te kennen gaf voldoende tijd te hebben gehad om het verweerschrift te lezen.

2.De verdere beoordeling

De tussenbeschikking van 15 juni 2023
2.1.
Het verzoek strekt tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor, waarbij [verweerder] als getuige zou moeten worden gehoord. Omdat uit het verzoekschrift niet duidelijk (genoeg) bleek wie de wederpartij(en) van [verzoeker] is/zijn, is [verzoeker] in de tussenbeschikking - kort gezegd - in de gelegenheid gesteld om zich daarover schriftelijk uit te laten, onder vermelding van de adresgegevens van die wederpartij(en) en van de te horen getuige.
De wederpartijen
2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] in toelichting op zijn schriftelijke reactie na de tussenbeschikking gezegd dat [verweerder] en OLS als zijn wederpartijen hebben te gelden. Daarom zijn deze twee partijen in de kop van deze beschikking als verweerders vermeld. [verzoeker] kon zich tijdens de mondelinge behandeling ook verenigen met de spelling van de naam van [verweerder], zoals haar gemachtigde die in het verweerschrift heeft vermeld, zodat die spelling in deze beschikking wordt aangehouden.
Het verzoek
2.3.
Het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor van [verzoeker] heeft betrekking op het horen van [verweerder] als getuige. [verweerder] is in dienst is van OLS. Dit openbare lichaam voert onder meer de Participatiewet uit (in de volksmond ‘de Sociale Dienst’).
De bevoegdheid van de kantonrechter
2.4.
Het verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor is een verzoek van onbepaalde waarde. Dergelijke verzoeken worden alleen behandeld en beslist door de kantonrechter als er duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering in een eventuele bodemprocedure geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00 (artikel 93 sub b Rv). Met de mededeling van [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling dat zijn schade maximaal een paar duizend euro bedraagt, wat niet door OLS en [verweerder] is weersproken, is de kantonrechter van oordeel dat er voldoende duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering van [verzoeker] op OLS en/of [verweerder] in een eventuele bodemprocedure geen hogere waarde zal vertegenwoordigen dan € 25.000,00. De kantonrechter is dan ook bevoegd om het verzoek van [verzoeker] te behandelen en daarop te beslissen.
Het voorlopig getuigenverhoor
2.5.
Het uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek is dat de rechter in principe een getuigenverhoor beveelt zo vaak een partij dit verzoekt, indien de te bewijzen feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en de te bewijzen feiten tot een beslissing in de zaak kunnen leiden (artikel 186 Rv in samenhang met artikel 166 Rv).
2.6.
De kantonrechter is van oordeel dat het onderhavige verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor moet worden afgewezen. Ten eerste vanwege een gebrek aan belang (artikel 3:303 BW) en ten tweede vanwege misbruik van bevoegdheid (artikel 3:313 lid 2 BW). Dit wordt hierna uitgelegd.
[verzoeker] heeft onvoldoende belang bij zijn verzoek
2.7.
In zijn verzoekschrift heeft [verzoeker] gesteld dat [verweerder], die werkzaam is bij OLS, in het kader van een verzoek om leenbijstand in april 2022 “opzettelijk post heeft gestuurd aan het verkeerde adres”. Ter zitting heeft [verzoeker] desgevraagd toegelicht dat de brieven zijn verzonden naar zijn woonadres. Die brieven hadden – volgens [verzoeker] – naar zijn postadres/briefadres moeten worden gestuurd. [verzoeker] heeft hierdoor schade geleden. Voordat [verzoeker] een procedure tegen OLS en/of [verweerder] aanhangig maakt, wil [verzoeker] [verweerder] als getuige horen. [verzoeker] wil haar vragen of zij zelf heeft besloten de brieven naar zijn woonadres te versturen of dat zij daar van hogerhand instructies toe heeft gekregen en waarom zij bij het versturen van de brieven niet “gewoon” de wet toepast. Ook wil hij haar vragen of zij beseft dat het verzenden van de brieven naar zijn woonadres hem heel veel problemen oplevert. Het doel van een procedure, aldus [verzoeker], is om te bereiken dat de post voortaan weer naar zijn postadres wordt verzonden (in de woorden van [verzoeker]: “
ik wil dat deze waanzin stopt”).
2.8.
Bij een dergelijk getuigenverhoor heeft [verzoeker] onvoldoende belang. In de Wet basisregistratie personen wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten adressen: een woonadres en een briefadres. Het uitgangspunt is dat een ingezetene van Nederland in de basisregistratie personen staat ingeschreven op het woonadres. Slechts in het geval dat een ingezetene geen woonadres heeft, in een instelling verblijft of het opnemen van een woonadres naar het oordeel van de burgemeester om veiligheidsredenen niet wenselijk is, kan een ingezetene worden ingeschreven op een briefadres (zie de artikelen 2.39 lid 3, 2.40 lid 1 en 2.41 lid 1 van de Wet basisregistratie personen). In het verweerschrift is erkend dat de post – bewust – naar het woonadres van [verzoeker] is verzonden. Verder hebben verweerders toegelicht dat [verzoeker] tot 19 oktober 2021 een briefadres heeft gehad. Hij werd in het verleden gestalkt. De gemeente Zwijndrecht heeft besloten dat [verzoeker] weer zou worden ingeschreven op zijn woonadres, omdat de gemeente geen aanleiding zag om het briefadres van [verzoeker] te verlengen. Tegen dit besluit van de gemeente is [verzoeker] tot aan de hoogste bestuursrechter (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) opgekomen, maar de Afdeling heeft bij uitspraak van 12 april 2023, gepubliceerd onder ECLI:NL:RVS:2023:1450, geoordeeld dat het hoger beroep van [verzoeker] ongegrond is.
2.9.
De hoogste bestuursrechter heeft dus al beslist dat de gemeente [verzoeker] vanaf 19 oktober 2021 terecht op zijn woonadres heeft ingeschreven (en in het verlengde daarvan: brieven stuurt naar dat adres). De civiele rechter moet uitgaan van de juistheid van dat oordeel. Dat [verzoeker] naar eigen zeggen bij de Raad van State een verzoek om herziening heeft ingediend en de civiele rechter een ‘restrechter’ is, kan hieraan niet afdoen. Ter zitting heeft [verzoeker] overigens verklaard dat de persoon die hem stalkte – de reden waarom de gemeente aan hem in het verleden een briefadres had toegekend – inmiddels ook is overleden. Aangezien alle brieven, waarvan [verzoeker] in deze zaak stelt dat die ten onrechte naar zijn woonadres zijn gestuurd, dateren van ná 19 oktober 2021 en OLS die brieven op grond van de uitspraak van de Afdeling naar het woonadres van [verzoeker] mocht sturen, is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] onvoldoende belang heeft bij zijn verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor. Uit het voorgaande blijkt namelijk al wat de reden is de OLS en/of [verweerder] brieven naar het woonadres van [verzoeker] hebben gestuurd. [verzoeker] was hiermee voorafgaand aan het indienen van zijn verzoekschrift vanzelfsprekend ook al bekend, aangezien hij de betreffende procedures zelf heeft gevoerd. De vragen die [verzoeker] aan [verweerder] zou willen stellen zijn dus al beantwoord, behalve de vraag of zij beseft dat het verzenden van post aan zijn woonadres hem heel veel problemen oplevert. Niet valt in te zien welk belang hij in de gegeven situatie heeft bij het antwoord op die vraag. Daar komt nog bij dat gelet op de uitspraak van de Afdeling niet valt te verwachten dat [verzoeker] in een mogelijk aanhangig te maken bodemprocedure tegen OLS en/of [verweerder] aanspraak zal kunnen maken op enige schadevergoeding.
Misbruik van bevoegdheid
2.10.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog dat het verzoek ook moet worden afgewezen vanwege misbruik van bevoegdheid (art. 313 lid 2 BW). Uit de stellingen van [verzoeker] maakt de kantonrechter op dat sprake is van een zogenoemde ‘
fishing expedition’. [verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat hij eerst [verweerder] wenst te doen horen en aan de hand daarvan zal besluiten of hij nog meer medewerkers van OLS wil doen horen. Het heeft er – mede gelet op wat hiervoor is geoordeeld over het gebrek aan belang van [verzoeker] bij het horen van [verweerder] – alle schijn van dat sprake is van een algemene zoektocht naar onbekende informatie, zonder rechtstreeks verband met een concrete vordering van [verzoeker]. In dit verband acht de kantonrechter ook relevant dat [verzoeker] een zogenoemde ‘veelprocedeerder’ is. Op 17 maart 2023 zijn maar liefst achttien verzoekschriften van [verzoeker] tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor over allerhande kwesties niet-ontvankelijk verklaard door de kantonrechter van deze rechtbank vanwege het niet betalen van het griffierecht. [1] Zowel de bestuursrechter als ook de burgerlijke rechter hebben herhaaldelijk geoordeeld dat [verzoeker] met zijn vele procedures misbruik van recht maakt. [2]
Slotsom en proceskosten
2.11.
Het verzoek wordt afgewezen. [verzoeker] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verweerder] en OLS tot vandaag vast op € 249,00 aan salaris voor hun gemachtigde (één punt). Voor kosten die [verweerder] en OLS maken na deze uitspraak moet [verzoeker] een bedrag betalen van € 124,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist. [3]

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst het verzoek af;
3.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, die aan de kant van [verweerder] en OLS tot vandaag worden vastgesteld op € 249,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
38671

Voetnoten

1.Kantonrechter Rotterdam, 17 maart 2023, ECLI:NL:2023:2277 t/m 2295.
2.Zie bijv. Hof Den Haag 15 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1080, Centrale Raad van Beroep 18 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:105, Raad van State 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1655, 31 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3556, ECLI:NL:RVS:2018:3555, ECLI:NL:RVS:2018:3559, ECLI:NL:RVS:2018:3553, ECLI:NL:RVS:2018:3558 en 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3310 en Rechtbank Rotterdam 3 mei 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:4625
3.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.