ECLI:NL:RBROT:2023:9916

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 22/3779
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht opgelegde kosten dwangbevel in verband met naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam over de kosten van een dwangbevel. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de kosten die hem bij het dwangbevel van 7 april 2022 waren opgelegd, na een naheffingsaanslag parkeerbelasting van € 67,06. De heffingsambtenaar had in een eerdere uitspraak op bezwaar van 15 juli 2022 het bezwaar van de eiser ongegrond verklaard. De eiser stelde dat hij de aanmaning niet had ontvangen en dat de verzendadministratie niet deugde. De rechtbank oordeelde dat het aan de verweerder was om aannemelijk te maken dat de stukken op het juiste adres waren verzonden. De rechtbank concludeerde dat de verzendadministratie van de verweerder voldoende was om aan te nemen dat de aanmaning correct was verzonden. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor het dwangbevel terecht in rekening waren gebracht, en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De eiser kreeg geen griffierecht terug en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/3779

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. P. van Hattem.

Inleiding

1.1.
Bij brief van 7 april 2022 heeft verweerder aan eiser een dwangbevel gestuurd. Verweerder heeft hierbij een bedrag van € 45,- aan dwangbevelkosten in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 15 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser daartegen ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.4
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. De gemachtigde van eiser is met bericht niet verschenen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
Verweerder heeft op 30 december 2021 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting met vorderingsnummer [nummer] opgelegd van in totaal € 67,06.
2.2.
Verweerder stelt dat hij een brief gedagtekend 22 februari 2022 met een kosteloze betalingsherinnering naar eiser heeft gestuurd.
2.3.
Verweerder stelt verder dat hij eiser bij brief gedagtekend 15 maart 2022 een aanmaning heeft gestuurd, waarbij aanmaningskosten in rekening zijn gebracht van € 8,-.
2.4.
Bij brief van 7 april 2022 heeft verweerder eiser een dwangbevel gestuurd om de naheffingsaanslag en de aanmaningskosten in te vorderen, waarbij ook € 45,- dwangbevelkosten in rekening zijn gebracht.
2.5.
Eiser heeft op 11 mei 2022 bezwaar gemaakt tegen de kosten die hem bij het dwangbevel van 7 april 2022 zijn opgelegd.
2.6.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de kosten gehandhaafd.

Het geschil

3. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de kosten voor het dwangbevel ten onrechte heeft opgelegd. Hij stelt dat hij het stuk (de rechtbank begrijpt: de aanmaning) niet heeft ontvangen. Volgens eiser heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat het stuk daadwerkelijk op de juiste wijze is verzonden. Hij vindt dat uit de door verweerder overgelegde stukken niet is gebleken van een deugdelijke verzendadministratie. Eiser wijst daarbij op de volgende rechtspraak:
- arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2019 [1] ;
- arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 januari 2018 [2] ;
- uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad (ABRvS) van 31 maart 2010 [3] ;
- uitspraak van de ABRvS van 28 november 2007 [4] ;
- arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 augustus 2020 [5] .
Eiser heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat verweerder wettelijke rente over het griffierecht en de proceskosten moet betalen nadat vier weken zijn verstreken na openbaarmaking van deze uitspraak tot de dag van algehele voldoening.

Beoordeling door de rechtbank

4. In geschil is of de kosten van het dwangbevel terecht in rekening zijn gebracht.
5.1.
Het is in beginsel aan verweerder om aannemelijk te maken dat de stukken op het adres van eiser zijn ontvangen of aangeboden, dan wel dat de stukken eiser op een andere manier hebben bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de stukken op dat adres. Dit brengt mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. [6] In het onderhavige geval is de aanmaning niet aangetekend verstuurd. De rechtbank stelt vast dat op de aanmaning een juiste adressering staat.
5.2.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aan de hand van de schermprinten van de print- en verzendadministratie die in bezwaar naar eiser zijn gestuurd stap voor stap nader toegelicht hoe de aanmaning aan eiser is verzonden. De aanmaning is in een batch van 3.751 aanmaningen geprint, in een envelop gedaan en op 10 maart 2022 door verweerder in een batch (etext-bestand 142926536) aangeboden bij PostNL. PostNL heeft verweerder laten weten dat er bij deze batch geen uitval heeft plaatsgevonden (Postlijst 46). Het vorderingsnummer, zoals vermeld op de schermprinten van de aanmaning, komt overeen met het nummer op de aanslag.
5.3.
De rechtbank overweegt verder dat, gelet op de grote aantallen poststukken zoals aanmaningen die betrekking hebben op de in de gemeente Rotterdam geheven parkeerbelasting, het (niet on)voorstelbaar is dat de verzending daarvan in bulk en geautomatiseerd plaatsvindt. De rechtbank is daarom van oordeel dat van verweerder wat betreft het voeren van een deugdelijke verzendadministratie niet meer kan worden verwacht dan wat verweerder heeft overgelegd. De rechtbank oordeelt dan ook dat het aannemelijk is dat de aanmaning per post naar eiser is verzonden.
6. Eiser is er (vervolgens) naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd het vermoeden van ontvangst van de herinnering en de aanmaning te ontzenuwen. Wat hij heeft aangevoerd, namelijk enkel dat hij de aanmaning niet heeft ontvangen, maakt niet dat de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
7. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de kosten voor het dwangbevel terecht in rekening heeft gebracht.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding. Hierdoor bestaat ook geen aanleiding voor het vergoeden van enige wettelijke rente.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E.C. Debets, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Den Haag waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Den Haag vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416.