In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, verzoekt de werknemer (hierna: Werknemer) om betaling van een aanzegvergoeding van € 3.218,90 bruto, terwijl de werkgever (hierna: Werkgever) een tegenverzoek indient tot betaling van schadevergoeding van € 2.371,32. De zaak betreft een arbeidsconflict waarin Werknemer op 17 oktober 2023 ontslag heeft genomen na beschuldigingen van diefstal van bedrijfsmiddelen. De kantonrechter heeft in een tussenbeschikking Werkgever toegelaten tot bewijslevering van de beschuldigingen van diefstal/verduistering. De procedure is gestart met een verzoekschrift van Werknemer op 10 november 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 12 december 2023. Tijdens deze behandeling is de mogelijkheid van een schikking besproken, maar partijen zijn er niet uitgekomen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Werkgever niet tijdig schriftelijk heeft geïnformeerd over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst, wat leidt tot de toewijsbaarheid van de aanzegvergoeding, afhankelijk van de uitkomst van het bewijs van diefstal. Werkgever heeft camerabeelden en een proces-verbaal van aangifte overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling. De kantonrechter heeft bepaald dat Werkgever binnen een maand bewijs moet leveren, inclusief eventuele getuigen.