ECLI:NL:RBROT:2024:1524

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
ROT 23/7784
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaarschrift inzake kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [plaats], beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen vanwege het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift tegen een beschikking van 15 mei 2023. Eiser had een bezwaarschrift ingediend, maar de termijn voor het nemen van een beslissing door de verweerder was overschreden. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld, maar er is geen beslissing op het bezwaar genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat de beslistermijn is overschreden. De rechtbank heeft de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en verweerder opgedragen binnen zes weken na de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 50,- en de proceskosten zijn vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout op 5 maart 2024.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/7784
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2024 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser,

gemachtigde: mr. C.H. Bijvank,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij verweerder een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 15 mei 2023 met kenmerk [kenmerk] .
Eiser heeft beroep ingesteld vanwege het uitblijven van een besluit op bezwaar.
Verweerder heeft op 11 december 2023 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
Eiser heeft zich bij verweerder gemeld voor een herbeoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft daarover een beschikking gegeven, waartegen eiser een bezwaarschrift heeft ingediend.
Niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep is daarom gegrond.
Eiser heeft verzocht de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen. Verweerder heeft geen dwangsombeschikking afgegeven. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de verbeurde dwangsom vaststellen op € 1.442,-.
Gelet op de zeer grote omvang van de hersteloperatie toeslagen is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3209). Verweerder moet in beginsel binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een beslissing op bezwaar bekendmaken. De beslistermijn is ten minste zes weken na de datum van deze uitspraak. Omdat sinds de datum van het verweerschrift meer dan zes weken zijn verstreken, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op bezwaar moet bekendmaken. Er bestaat geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de proceskostenveroordeling een wegingsfactor van 0,25 moet worden toegepast, omdat de zaak van zeer licht gewicht is. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7513 en een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482. De rechtbank oordeelt anders. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling zijn zaken over niet-tijdig beslissen van licht gewicht, zodat een wegingsfactor van 0,5 moet worden toegepast (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:591, de uitspraak van 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4784 en de uitspraak van 16 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:657). De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding daarvan af te wijken.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • stelt de door verweerder te betalen reeds verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiser;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 5 maart 2024.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.