In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in [plaatsnaam], een bezwaarschrift ingediend tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 26 oktober 2023. Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op haar bezwaar, nadat de Belastingdienst op 15 april 2024 een ingebrekestelling ontving. De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat de zaak zich leent voor een beslissing op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank constateert dat de termijn voor het beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiseres heeft de Belastingdienst in gebreke gesteld, maar er is geen besluit op het bezwaar genomen. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard. Eiseres heeft verzocht om vaststelling van de verbeurde dwangsom, omdat de Belastingdienst geen dwangsombeschikking heeft afgegeven. De rechtbank heeft de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-.
De rechtbank heeft de Belastingdienst opgedragen om binnen zes weken na de verzending van de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken. Indien de Belastingdienst deze termijn overschrijdt, verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht van € 51,- en de proceskosten van € 437,50. De rechtbank heeft geoordeeld dat de zaak van licht gewicht is, maar dat de Belastingdienst zich niet kan beroepen op een lagere wegingsfactor voor de proceskosten.