ECLI:NL:RBROT:2025:10541

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 11276
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor advocaatkosten wegens overschrijding termijn indiening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 27 augustus 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam en eisers, die bijzondere bijstand voor advocaatkosten hebben aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen omdat de nota van het advocatenkantoor ouder was dan drie maanden op het moment van indienen van de aanvraag. Eisers hadden op 26 augustus 2024 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van hun advocaat, maar de factuur van het advocatenkantoor dateerde van 9 oktober 2023. De rechtbank oordeelde dat het college terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2024, dat stelt dat nota's niet ouder mogen zijn dan drie maanden. De rechtbank concludeerde dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die hen verhinderden om tijdig een aanvraag in te dienen. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft en eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/11276

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiser], eiser, en
[eiseres], eiseres, uit [woonplaats] , hierna tezamen te noemen: eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college

(gemachtigde: mr. S. Ercan).

Procesverloop

1.1.
Met het besluit van 7 september 2024 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand afgewezen.
1.2.
Met het besluit van 7 november 2024 (het betreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroepschrift gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

Overwegingen

Inleiding
2. Eisers hebben op 26 augustus 2024 een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand (hierna: advocaatkosten) ter hoogte € 688,-. Bij die aanvraag hebben eisers (onder meer) een op die advocaatkosten betrekking hebbende factuur van het advocatenkantoor van 9 oktober 2023 overgelegd.
Het bestreden besluit
3. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt – samengevat – het volgende in. Eisers hebben geen recht op bijzondere bijstand voor de advocaatkosten, omdat de op deze kosten betrekking hebbende nota van het advocatenkantoor op het moment van het indienen van de aanvraag om bijzondere bijstand ouder was dan drie maanden. Het college heeft hierbij toepassing gegeven aan artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2024 (hierna: de Beleidsregels).
Het standpunt van eisers
4. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat zij bijzondere bijstand hebben aangevraagd, omdat zij de advocaatkosten niet kunnen betalen. Op de zitting heeft eiser verteld dat hij een advocaat heeft ingeschakeld omdat hij met zijn voormalig werkgever was verwikkeld in een arbeidsrechtelijke procedure, dat hij in januari 2024 een afspraak had met zijn werkcoach van de gemeente en dat hij na overleg met zijn werkcoach een verzoek om peiljaarverlegging heeft ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand. Nadat dit verzoek was afgewezen heeft hij besloten een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen.
Het oordeel van de rechtbank
5.1.
De rechtbank stelt vast – en dit staat tussen partijen ook niet ter discussie – dat eisers bijzondere bijstand hebben aangevraagd voor kosten die zijn opgekomen vóór de datum waarop de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend. De advocaatkosten zijn namelijk opgekomen in (of omstreeks) oktober 2023 (te weten: op de dag dat de advocaat het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen; vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 14 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3228, r.o. 4.2.) en de aanvraag om bijzondere bijstand is ingediend op 26 augustus 2024.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 14 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1025, vloeit uit artikelen 43 en 44 van de Participatiewet (Pw) voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen vóór de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijzondere bijstand aan te vragen c.q. de aanvraag om bijzondere bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen, of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie (vgl. de uitspraak van de Raad van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2172).
5.3.
Eisers hebben naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld. Eisers hebben namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat waren om (al dan niet met hulp van de advocaat of een ander) de aanvraag om bijzondere bijstand tijdig – lees: uiterlijk op de dag dat de advocaat het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand tot verlening van de aangevraagde toevoeging heeft ontvangen; dat was in dit geval in (of omstreeks) oktober 2023 – in te dienen en hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat zij door (een medewerker van) het college zijn afgehouden om de aanvraag tijdig in te dienen. Dat eiser, zoals hij ter zitting heeft verteld, eerst bij de Raad voor Rechtsbijstand een verzoek om peiljaarverlegging heeft ingediend en pas na de afwijzing daarvan heeft besloten een aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen, kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid in vorenbedoelde zin. Nog daargelaten dat eiser het verzoek om peiljaarverlegging pas maanden na het opkomen van de advocaatkosten heeft ingediend, staat niets eraan in de weg dat eiser tegelijk met zijn verzoek om peiljaarverlegging bij de Raad voor Rechtsbijstand een aanvraag om bijzondere bijstand bij het college indient.
5.4.
Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als onder 5.2. bedoeld, staat artikel 44, eerste lid, van de Pw in de weg aan verlening van bijzondere bijstand voor de advocaatkosten.
6.1.
Op grond van artikel 3.1, derde lid, van de Beleidsregels kan het college echter afwijken van het hiervoor vermelde, uit artikel 44 van de Pw voortvloeiende, uitgangspunt dat de aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend vóór de datum dat de kosten opkomen. Daarvoor geldt (onder andere) wel dat (1) de nota’s niet ouder mogen zijn dan 3 maanden en (2) de kosten niet langer dan 6 maanden voor de datum van de aanvraag zijn opgekomen.
6.2.
Deze beleidsregel van het college betreft zogenoemd tegenwettelijk beleid. Dit is beleid dat in strijd is met een wettelijk voorschrift, in dit geval artikel 44 van de Pw. Uit de uitspraak van de Raad van 15 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:700, r.o. 4.9.3. (e.v.), volgt dat de bestuursrechter tegenwettelijk beleid niet op rechtmatigheid beoordeelt, maar als gegeven aanvaard. De bestuursrechter toetst alleen of het bestuursorgaan het tegenwettelijk beleid in het voorliggende geval juist heeft toegepast. Er bestaat bij de toepassing van tegenwettelijk beleid geen ruimte voor de bestuursrechter om te toetsen of het bestuursorgaan op grond van het evenredigheidsbeginsel (artikel 4:84 van de Awb) van het tegenwettelijk beleid had moeten afwijken.
6.3.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank alleen kan toetsen of het college artikel 3.1, derde lid, van de Beleidsregels in het geval van eisers juist heeft toegepast. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. De nota van het advocatenkantoor waarmee de opgekomen advocaatkosten in rekening zijn gebracht dateert namelijk van 9 oktober 2023 en was dus op het moment van indienen van de aanvraag om bijzondere bijstand (op 26 augustus 2024) ruim ouder dan drie maanden. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Beleidsregels.
6.4.
Nu de voorwaarden van artikel 3.1, derde lid, van de Beleidsregels cumulatief zijn en eisers dus aan minstens één van die voorwaarden niet voldoen, komen eisers ook niet op grond van het tegenwettelijk beleid van het college in aanmerking voor de gevraagde bijzondere bijstand.
7. Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, heeft het college de aanvraag van eisers om bijzondere bijstand voor advocaatkosten terecht afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.