ECLI:NL:RBROT:2025:11913

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 2608
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor extra werkzaamheden bewindvoerder en mentor

Op 15 oktober 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS en Stichting Veritas Vertegenwoordiging, die optreedt als bewindvoerder voor een betrokkene. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijzondere bijstand voor extra werkzaamheden van de bewindvoerder en de mentor. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. A. Mersel, was het niet eens met de afwijzing van de aanvraag, die was ingediend op 19 augustus 2024, en voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank oordeelde dat Stroomopwaarts de aanvraag terecht had afgewezen, omdat deze niet tijdig was ingediend. De rechtbank legde uit dat de aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend binnen drie maanden na de datum waarop de kosten zijn opgekomen. In dit geval was de datum van opkomen van de kosten vastgesteld op 3 mei 2024, terwijl de aanvraag pas op 19 augustus 2024 was ingediend. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regel rechtvaardigden. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres kreeg geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2608

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2025 in de zaak tussen

Stichting Veritas Vertegenwoordiging, eiseres, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[betrokkene], betrokkene, uit [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. E Kattestaart),
en

het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS, Stroomopwaarts

(gemachtigde: mr. A. Mersel).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand ten behoeve van betrokkene. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten voor extra werkzaamheden van de bewindvoerder en de mentor. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat Stroomopwaarts de bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep zal dus ongegrond worden verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft voor betrokkene op 19 augustus 2024 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten voor extra werkzaamheden van de bewindvoerder en van de mentor. Stroomopwaarts heeft deze aanvraag met het besluit van 26 november 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is Stroomopwaarts bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Stroomopwaarts heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, vergezeld door A. Victoria, werkzaam bij eiseres, en de gemachtigde van Stroomopwaarts.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Bij beschikking van 3 mei 2024 heeft de kantonrechter naar aanleiding van het verzoek van eiseres, ingekomen op 25 maart 2024, de bewindvoerder tien extra uren toegekend conform de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
3.1.
Bij beschikking van eveneens 3 mei 2024 heeft de kantonrechter naar aanleiding van het verzoek van eiseres, ontvangen op 4 april 2024, de mentor negen extra uren toegekend conform de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren in plaats van de verzochte 13 uren.
Op 19 augustus 2024 heeft eiseres voor betrokkene een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten voor extra werkzaamheden van de bewindvoerder voor een bedrag van € 920,22 en van de mentor voor een bedrag van € 845,10. Bijgevoegd zijn twee nota’s van de bewindvoerder. Het betreft een nota voor 9.8 uur voor € 920,22 en een nota voor € 845,10 voor 9 uur.
3.2.
Met het besluit van 16 november 2024 heeft Stroomopwaarts de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten voor de extra werkzaamheden van de bewindvoerder en mentor afgewezen.
3.3.
Aan het bestreden besluit heeft Stroomopwaarts het advies van de commissie van de bezwaarschriften van 5 februari 2025 ten grondslag gelegd en zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag niet tijdig is ingediend en er geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn gemaakt vóór de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Ook op grond van artikel 6.1 van Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 Stroomopwaarts MVS 2020 (hierna: de Beleidsregels) komt betrokkene niet in aanmerking voor bijzondere bijstand. Daarvoor had eiseres de aanvraag binnen drie maanden na de dag waarop de kosten zijn gemaakt, moeten doen. Dit heeft eiseres niet gedaan. Volgens Stroomopwaarts is geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres betoogt dat 3 juni 2024 de datum is waarop de kosten zijn opgekomen, nu dat de datum is waarop duidelijk werd welk gedeelte van de gevraagde uitzonderlijke werkzaamheden gefactureerd mochten worden. Stroomopwaarts heeft aldus ten onrechte 3 mei 2024, de datum van de desbetreffende beschikkingen van de kantonrechter, als datum van het opkomen van de kosten aangemerkt, terwijl die haar niet zijn toegezonden. De aanvraag is volgens eiseres gerekend vanaf 3 juni 2024 binnen de termijn van drie maanden ingediend. Eiseres doet subsidiair ook een beroep op het evenredigheidsbeginsel onder verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2022:2223) en Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2023:257) en Oost-Brabant (ECLI:NL:RBOBR:2023:2646).
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten voor extra werkzaamheden voor de bewindvoerder en mentor door Stroomopwaarts terecht was.
6. De voor deze zaak toepasselijke wet- en regelgeving zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Stroomopwaarts, anders dan eiseres heeft betoogd, terecht als dag van het opkomen van de desbetreffende kosten 3 mei 2024 aangemerkt. Via het digitale systeem OnView is haar toen bekend gemaakt dat de aanvraag betreffende de extra uren voor bewindvoering bij beschikking van de kantonrechter geheel was gehonoreerd en de extra uren voor werkzaamheden van de mentor bij beschikking van de kantonrechter gedeeltelijk. Dat van die laatste niet bekend is gemaakt welk gedeelte van de gevraagde uren niet voor toekenning in aanmerking kwam, doet er niet aan af dat zij toen wist van de toekenning en dat de kosten dus waren opgekomen. Er stond niets aan in de weg op dat moment de aanvraag om bijzondere bijstand in te dienen. Dat eiseres pas op 3 juni 2024 kon weten dat de aanvraag voor de extra mentoruren slechts gedeeltelijk was toegekend is onjuist, want dit stond dus al in het bericht via OnView van 3 mei 2024.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 14 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1025, vloeit uit artikelen 43 en 44 van de Participatiewet (Pw) voort dat in beginsel geen bijzondere bijstand wordt verleend voor kosten die zijn opgekomen vóór de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijzondere bijstand aan te vragen c.q. de aanvraag om bijzondere bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen, of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie (vgl. de uitspraak van de Raad van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2172).
8.1.
Eiseres heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden zoals hiervoor bedoeld. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was om de aanvraag om bijzondere bijstand tijdig – lees: uiterlijk op de dag dat de extra kosten bewindvoering en de extra kosten van de mentor (gedeeltelijk) zijn toegekend – in te dienen en heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij door (een medewerker van) het Stroomopwaarts is afgehouden om de aanvraag tijdig in te dienen.
8.2.
Nu niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als onder 8. bedoeld, staat artikel 44, eerste lid, van de Pw in de weg aan verlening van bijzondere bijstand voor de kosten voor extra werkzaamheden voor de bewindvoerder en mentor. Nu verder de essentie van deze bepaling is dat degene die niet tijdig zijn aanvraag indient, zijn recht op bijstand verspeelt, ook als hij daardoor financieel of anderszins wordt gedupeerd, kan het beroep op het evenredigheidsbeginsel hier evenmin doel treffen. Niet is immers gebleken dat toepassing van deze wettelijk bepaalde ingangsdatum in dit geval zozeer in strijd met de algemene rechtsbeginselen is dat de toepassing van deze dwingend geformuleerde wettelijke bepaling hier achterwege had moet blijven.
9. Op grond van artikel 6.1 van de Beleidsregels kan Stroomopwaarts afwijken van het hiervoor vermelde, uit artikel 44 van de Pw voortvloeiende, uitgangspunt dat de aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend vóór de datum dat de kosten opkomen. Daarvoor geldt dat de kosten niet langer dan drie maanden voor de datum van de aanvraag zijn opgekomen.
9.1.
Deze beleidsregel van Stroomopwaarts betreft zogenoemd tegenwettelijk beleid. Dit is beleid dat in strijd is met een wettelijk voorschrift, in dit geval artikel 44 van de Pw. Uit de uitspraak van de Raad van 15 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:700, r.o. 4.9.3. (e.v.), volgt dat de bestuursrechter tegenwettelijk beleid niet op rechtmatigheid beoordeelt, maar als gegeven aanvaard. De bestuursrechter toetst alleen of het bestuursorgaan het tegenwettelijk beleid in het voorliggende geval juist heeft toegepast. Er bestaat bij de toepassing van tegenwettelijk beleid geen ruimte voor de bestuursrechter om te toetsen of het bestuursorgaan op grond van het evenredigheidsbeginsel (artikel 4:84 van de Awb) van het tegenwettelijk beleid had moeten afwijken.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank alleen kan toetsen of Stroomopwaarts artikel 6.1 van de Beleidsregels hier juist heeft toegepast. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval. De extra kosten kwamen zoals hiervoor overwogen op op 3 mei 2024 en dus was het moment van indienen van de aanvraag om bijzondere bijstand op 19 augustus 2024 ruim te laat om te voldoen aan de voorwaarde van artikel 6.1 van de Beleidsregels. Betrokkene komt dus ook niet op grond van het tegenwettelijk beleid van Stroomopwaarts in aanmerking voor de gevraagde bijzondere bijstand.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep moet ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw is er recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Pw wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 Stroomopwaarts MVS 2020
Artikel 6.1 – Aanvraag
Een aanvraag om bijzondere bijstand moet worden ingediend binnen een termijn van drie maanden gerekend vanaf de dag waarop de kosten zijn opgekomen.