ECLI:NL:RBROT:2025:6201

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
AWB - 24 _ 10987
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete wegens schending van de inlichtingenplicht onder de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een boete die aan eiser was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard. De boete van € 1.270,80 was opgelegd wegens het schenden van de inlichtingenplicht onder de Participatiewet (Pw). Eiser had in de periode van 23 augustus 2018 tot en met 12 juli 2019 bijstand ontvangen, maar had niet gemeld dat hij niet op het door hem opgegeven adres woonde. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard door het college. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, en de rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2024 gegrond verklaard, waardoor het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen.

In het bestreden besluit van 25 oktober 2024 verklaarde het college het bezwaar van eiser ongegrond. Eiser heeft hiertegen opnieuw beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 mei 2025 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl het college zich afmeldde. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de boete niet evenredig was, gezien de persoonlijke omstandigheden van eiser en het lange tijdsverloop. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid en dat het college niet voldoende bewijs had geleverd voor de schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiser geen boete hoeft te betalen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/10987
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Berkouwer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard, het college

(gemachtigde: S. Sungurlu).

Inleiding

1. Met het besluit van 6 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft het college aan eiser op grond van de Participatiewet (Pw) een boete van € 1.270,80 opgelegd wegens het schenden van de inlichtingenplicht.
1.1.
Op 9 januari 2023 heeft het college een door eiser ingediend bezwaarschrift ontvangen gericht tegen het primaire besluit. Met het besluit van 2 maart 2023 heeft het college het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, omdat de termijn voor het indienen van bezwaar is overschreden. Tegen dit besluit heeft eiser op 9 maart 2023 beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Bij uitspraak van 6 mei 2024 heeft de rechtbank het beroep van eiser kennelijk gegrond verklaard, het bestreden besluit van 2 maart 2023 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
1.2.
Met het besluit van 25 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep van op 22 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser. Het college heeft zich voor de zitting afgemeld.
1.5.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

2. Het college heeft aan eiser een boete opgelegd vanwege schending van de inlichtingenplicht. Daaraan ligt ten grondslag dat eiser vanaf 23 augustus 2018 tot en met 12 juli 2019 bijstand heeft ontvangen en niet aan het college heeft gemeld dat hij in deze periode niet woonde op het door hem opgegeven adres. De bijstandsuitkering van eiser is daarom ingetrokken en teruggevorderd. De hoger beroepsprocedure hiertegen is geëindigd met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 27 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2106.
3. Een boete is een bestraffende sanctie. [1]
4. Bij een boete geldt daarom dat het college feiten moet stellen en, voor zover betwist, moet bewijzen dat de inlichtingenverplichting is geschonden. In geval van twijfel dient aan de uitkeringsontvanger het voordeel van de twijfel te worden gegund. De bewijslast bij een bestraffende sanctie als hier aan de orde is dus zwaarder dan die bij de toepassing van de bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering van bijstand op de grond dat de inlichtingenverplichting is geschonden. [2]
5. In dit geval heeft eiser betwist dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Hij betoogt steeds woonachtig te zijn geweest op het door hem opgegeven adres. Ook stelt eiser dat het onderzoek van het college onzorgvuldig is geweest en dat hem voorafgaand aan het spreekkamergesprek niet is verteld dat hij niet tot antwoorden verplicht was. Het college heeft de onderzoeksbevindingen niet overgelegd. Evenmin heeft het college op de aanvullende beroepsgronden van eiser gereageerd. Bij gebreke aan deze informatie kan de rechtbank niet vaststellen welk onderzoek is verricht, dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat de cautie is gegeven aan eiser. Dat moet in het voordeel van eiser uitwerken.
6. Daarnaast kan in verband met het bestraffende karakter van de boete alleen een boete aan eiser worden opgelegd als aan eiser een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. [3] Dit vloeit voort uit het beginsel dat geen straf kan worden opgelegd zonder schuld. Dit beginsel is voor de bestuurlijke boete vastgelegd in artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser heeft betoogd dat hem, als hij de inlichtingenplicht al zou hebben geschonden, daarvan geen verwijt kan worden gemaakt, gezien de moeilijke psychische omstandigheden waarin hij verkeerde en verkeert. Eiser heeft die omstandigheden ook aan de hand van stukken van artsen onderbouwd. Het college heeft hier niet op gereageerd. De rechtbank vindt dat het aannemelijk is dat er – als er sprake zou zijn geweest van een schending van de inlichtingenplicht – bij eiser sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
7. Tenslotte moet een boete ook evenredig zijn aan de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. [4] De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van de boeteopleggende instantie over de boete aan deze eisen voldoet en dus leidt tot een evenredige sanctie. Gelet op het lange tijdsverloop (de boete ziet op de periode 2018-2019) en de persoonlijke omstandigheden van eiser zoals toegelicht in de stukken en ter zitting, vindt de rechtbank een boete in dit geval niet evenredig.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het besluit wordt vernietigd en het primaire besluit (boetebesluit) moet worden herroepen. Eiser hoeft geen boete te betalen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt het college voor de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.914,50 (voor bezwaar: 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde van € 647,- per punt, en voor beroep: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de aanvullende stukken en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
11. Ter zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 25 oktober 2024;
  • herroept het primaire besluit 6 augustus 2020;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.914,50.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2025 door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In de zin van artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3024.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:538.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:173.