In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een boete die aan eiser was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Nissewaard. De boete van € 1.270,80 was opgelegd wegens het schenden van de inlichtingenplicht onder de Participatiewet (Pw). Eiser had in de periode van 23 augustus 2018 tot en met 12 juli 2019 bijstand ontvangen, maar had niet gemeld dat hij niet op het door hem opgegeven adres woonde. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard door het college. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, en de rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2024 gegrond verklaard, waardoor het college werd opgedragen een nieuw besluit te nemen.
In het bestreden besluit van 25 oktober 2024 verklaarde het college het bezwaar van eiser ongegrond. Eiser heeft hiertegen opnieuw beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 mei 2025 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl het college zich afmeldde. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de boete niet evenredig was, gezien de persoonlijke omstandigheden van eiser en het lange tijdsverloop. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid en dat het college niet voldoende bewijs had geleverd voor de schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiser geen boete hoeft te betalen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.